ECLI:NL:RBROT:2013:10171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
ROT 13/416, ROT 13/417 en ROT 13/418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht in bestuursrechtelijke procedures tegen de gemeente Dordrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2013, met zaaknummers ROT 13/416, ROT 13/417 en ROT 13/418, staat de vraag centraal of eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het indienen van meerdere bezwaarschriften tegen besluiten van de gemeente Dordrecht. Eiser, die een groot aantal panden in de gemeente verhuurt, heeft in de afgelopen jaren een aanzienlijk aantal handhavingsverzoeken en bezwaarschriften ingediend. De gemeente heeft in reactie hierop gesteld dat eiser kennelijk onredelijk gebruik maakt van zijn procesrecht, wat heeft geleid tot een vordering tot het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaren.

De rechtbank stelt voorop dat misbruik van procesrecht slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen, wanneer een natuurlijk persoon evident onredelijk gebruik maakt van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond dat eiser in alle aanhangige zaken misbruik maakt van zijn procesrecht. De rechtbank wijst erop dat de laagdrempeligheid van het bestuursrecht uitgangspunt is en dat niet zonder meer aangenomen kan worden dat eiser op buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheden om beroepschriften in te dienen.

De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de gemeente en oordeelt dat eiser in de specifieke zaken niet als misbruik van procesrecht kan worden aangemerkt. De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten blijven in stand, maar de rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op bezwaar en beroep in het bestuursrecht, en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 13/416,
ROT 13/417 en
ROT 13/418

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaken tussen

[naam], te [plaats], eiser,
en
1.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,
verweerder 1,
2.
de burgemeester van de gemeente Dordrecht, verweerder 2,
gemachtigden: mr. G. Boukich, mr.drs. J.E. Ossewaarde en mr. E.A. van Dommelen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2012 (primair besluit 1) heeft verweerder 2 aan [exploitant 1] voor de horeca-inrichting[naam inrichting 1] gevestigd in het pand aan de [adres inrichting 1] voor de periode van 20 juli 2012 tot en met 21 augustus 2012 ontheffing verleend van de openings- en sluitingstijden.
Bij besluit van 3 juli 2012 (primair besluit 2) heeft verweerder 1 aan [bedrijf] een gedoogbeschikking afgegeven voor de [naam inrichting 2] op het perceel [adres inrichting 2].
Bij besluit van 19 november 2012 (primair besluit 3) heeft verweerder 1 aan [exploitanten 2] op grond van de Drank- en horecawet vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf [naam inrichting 3] op het adres [adres inrichting 3].
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft verweerder 2 het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer ROT 13/418).
Bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit 2) heeft verweerder 1 het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer ROT 13/416).
Bij besluit van 9 januari 2013 (bestreden besluit 3) heeft verweerder 1 het bezwaar van eiser tegen primair besluit 3 niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer ROT 13/417).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 27 september 2012 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1 Bij primair besluit 1 heeft verweerder 2 in verband met de ramadan ontheffing verleend van de sluitingstijden, in verband waarmee het aan[naam inrichting 1] in de periode van 20 juli 2012 tot en met 21 augustus 2012 is toegestaan om tot 3.00 uur open te blijven.
1.2 Bij primair besluit 2 heeft verweerder 1 aan [bedrijf] meegedeeld de zonder omgevingsvergunning gebouwde [naam inrichting 2] op het perceel [adres inrichting 2] onder voorwaarden te gedogen tot een beslissing is genomen op de aanvraag omgevingsvergunning van 30 maart 2012, doch uiterlijk tot 31 december 2012.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft verweerder aan[bedrijf] een omgevingsvergunning verleend.
1.3 Bij primair besluit 3 heeft verweerder 1 voor de inrichting aan de [adres inrichting 3] op grond van de Drank- en horecawet vergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf[naam inrichting 3].
Bij besluit van dezelfde datum heeft de burgemeester van Dordrecht vergunning verleend voor de exploitatie van [naam inrichting 3].
2.1 Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 2 het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens evident misbruik van procesrecht. Daartoe is overwogen dat het instellen van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel onder omstandigheden misbruik van procesrecht kan opleveren. Verweerder verwijst dienaangaande naar uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB; ECLI:NL:CBB:2008:BD5032 en ECLI:NL:CBB:2008:BD5034) en de rechtbank Zutphen (ECLI:NL:RBZUT:2004:AR8495). Gelet op het bepaalde in artikel 3:13, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), de jurisprudentie van het CBB en de rechtbank Zutphen en de eerder door eiser gevoerde procedure met betrekking tot de ontheffing verleend als bedoeld in artikel 2:29, vierde lid, van de APV aan[inrichting derde], heeft eiser door bezwaar te maken tegen de aan [naam inrichting 1] verleende ontheffing zich schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht, aldus verweerder.
2.2 Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 1 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, primair wegens evident misbruik van procesrecht en subsidiair wegens het ontbreken van belang bij de behandeling van zijn bezwaarschrift. Daartoe is overwogen dat het instellen van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel onder omstandigheden misbruik van procesrecht kan opleveren. Verweerder verwijst dienaangaande naar uitspraken van het CBB (ECLI:NL:CBB:2008:BD5032 en ECLI:NL:CBB:BD5034) en de rechtbank Zutphen (ECLI:NL:RBZUT:2004:AR8495). Gelet op het bepaalde in artikel 3:13, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), de jurisprudentie van het CBB en de rechtbank Zutphen en de eerder door eiser gevoerde procedures met betrekking tot zijn verzoeken om handhavend optreden tegen zaken die hem niet raken, heeft eiser door bezwaar te maken zich schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht, aldus verweerder. Subsidiair stelt verweerder dat op 6 december 2012 een omgevingsvergunning is verleend voor de[naam inrichting 2], waarmee de werking van het gedoogbesluit is komen te ontvallen. Hierdoor heeft eiser niet langer belang bij de behandeling van zijn bezwaar, zodat hij ook om die reden niet-ontvankelijk is.
2.3 Bij bestreden besluit 3 heeft verweerder 1 eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van procesrecht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat allereerst aannemelijk is dat eiser uitsluitend bezwaar heeft gemaakt om de gemeente te schaden. Daarnaast omdat hij repeterende bezwaarschriften heeft ingediend, die onmiskenbaar kansloos zijn omdat er al in soortgelijke gevallen negatief is beslist. Volgens verweerder is het misbruik zo evident dan van het horen van eiser kan worden afgezien.
3.1 Eiser stelt in zijn beroep gericht tegen de ontheffing van de openings- en sluitingstijden van [naam inrichting 1] - samengevat en zakelijk weergegeven - dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu aan huurders van eiser geen vergunning wordt verstrekt terwijl ten aanzien van andere personen met een onherroepelijke veroordeling geen advies wordt gevraagd op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob), terwijl eiser handhavingsverzoeken heeft ingediend. Verder stelt eiser dat er een ernstig gevaar is en aanwezig blijft dat de verleende vergunning wordt gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen en/of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen worden benut. Verweerder had naar de mening van eiser zichzelf geloofwaardiger kunnen maken door voor het verlenen van de vergunning uitvoering te geven aan het handhavingsverzoek van eiser van 4 februari 2012. Eiser wijst de beschuldiging van misbruik van procesrecht van de hand, nu het juist de gemeente is die haar macht misbruikt om eiser en zijn huurders geen exploitatievergunning te verlenen. Volgens eiser handelt de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.2 Met betrekking tot de verleende gedoogbeschikking voor de [naam inrichting 2] stelt eiser in beroep - zakelijk weergegeven - dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat ten onrechte is afgezien van het horen in bezwaar, dat de bezwaarschriftencommissie een standpunt had moeten innemen zonder beïnvloeding door de gemeente Dordrecht, dat eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is geacht omdat hij in de afgelopen vier jaar onheus is behandeld door de gemeente en er geen bewijzen zijn dat sprake is van misbruik van procesrecht. Verder stelt eiser dat de gemeente handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij andere partijen alles kan en mag terwijl bij hem veel strengere regels worden opgelegd en gehandhaafd. Dit blijkt volgens eiser ook uit het feit dat met betrekking tot de exploitatie van [inrichting eiser] aan hem een gedoogbeschikking is geweigerd.
3.3 Ten aanzien van de verstrekte horecavergunning voor[naam inrichting 3] stelt eiser zich in beroep op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb zodat ten onrechte is afgezien van het horen in bezwaar, dat de bezwaarschriftencommissie een standpunt had moeten innemen zonder beïnvloeding door de gemeente Dordrecht, dat eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is geacht omdat hij in de afgelopen vier jaar onheus is behandeld door de gemeente en er geen bewijzen zijn dat sprake is van misbruik van procesrecht.
4.1 Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, zoals dat destijds luidde, kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is
4.2 Art. 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:
“1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.
Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.”
Ingevolge art. 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 van het BW ook buiten het vermogensrecht toepassing, dit voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
5.1
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser door het instellen van het beroep tegen de hier aan de orde zijnde beslissingen op bezwaar misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. In beroep heeft verweerder tevens gevraagd eiser te veroordelen in de proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
5.2
Eiser bezit een groot aantal panden in de gemeente Dordrecht, die hij geheel of gedeeltelijk kamergewijs verhuurt
.In 2008 heeft de gemeente Dordrecht het beleid ten aanzien van dergelijke panden aangescherpt. In verband met het gewijzigde beleid heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht een groot aantal handhavingsprocedures tegen eiser gevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat eiser dwangsommen heeft verbeurd. In 2012 was dit bedrag opgelopen tot circa € 400.000,-. Vervolgens heeft de gemeente, aangezien de dwangsommen niet werden betaald, in juni en oktober 2012 een tweetal panden van eiser executoriaal laten verkopen. Als gevolg hiervan zijn de verhoudingen tussen eiser en de gemeente Dordrecht verder verslechterd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser grote aantallen Wob-verzoeken, handhavingsverzoeken en bezwaarschriften heeft ingediend bij de gemeente Dordrecht. Alleen al in het jaar 2012 betrof het 41 handhavingsverzoeken, 476 Wob-verzoeken en 791 bezwaarschriften. In het jaar 2013 zijn tot en met de maand augustus 95 handhavingsverzoeken, 121 Wob-verzoeken, 7 klachten, 67 ingebrekestellingen en 499 bezwaarschriften ingediend. Uit krantenpublicaties is, naar het oordeel van de rechtbank, af te leiden dat eiser er bewust voor heeft gekozen om honderden procedures tegen de gemeente Dordrecht te beginnen.
Verweerder is van mening dat de aan de orde zijnde bestuursrechtelijke procedures moet worden gezien in het grote geheel van alle procedures die eiser heeft aangespannen. Het misbruik blijkt, aldus verweerder, uit de grote aantallen zaken en uit de aard van de zaken. Daarnaast blijkt het misbruik uit de zaken die hij start als gemachtigde van anderen en de vele kansloze zaken die eiser start. De gemeente Dordrecht heeft aanleiding gezien zich tot de voorzieningenrechter in kort geding te wenden. Bij vonnis van 21 maart 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905) heeft de voorzieningenrechter eiser verboden om zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht te richten, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen de gemeente Dordrecht tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. Hieraan heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder thans nagenoeg elk bezwaarschrift dat eiser indient niet-ontvankelijk verklaart wegens misbruik van het procesrecht.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter slechts overgaat tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moest zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos was. Voorts kan misbruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen worden aangenomen als, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, aannemelijk is dat eiser in redelijkheid niet tot uitoefening van diens bevoegdheid had kunnen komen. Nu de laagdrempeligheid van het bestuursrecht steeds uitgangspunt dient te zijn en misbruik daarvan uitzondering, concludeert de rechtbank dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat eiser op zó een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden om beroepschriften in te dienen, dat hem in álle beroepszaken die aan de orde zijn op voorhand misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen.
De rechtbank wijst erop dat de gemeente Dordrecht ook bij haar vordering in kort geding een uitzondering heeft willen maken voor zover eisers brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. In die gevallen kan verweerder zich in ieder geval niet beroepen op misbruik van procesrecht.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, naast het feit dat het eiser op grond van de Awb het recht heeft om bezwaar- en beroepschriften in te dienen tegen beschikkingen die een bestuursorgaan aan hem richt, ditzelfde uitgangspunt op grond van de Awb dient te gelden voor beschikkingen, die weliswaar niet aan eiser zijn gericht, doch waarbij eiser als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank per aanhangige zaak zal beoordelen of in die concrete zaak sprake is van misbruik van procesrecht en/of eiser in de proceskosten van verweerder dient te worden veroordeeld.
ROT 13/418
6.1
Ten aanzien van het beroep tegen de aan [naam inrichting 1] verleende ontheffing van de openingstijden overweegt de rechtbank het volgende.
Het hier aan de orde zijnde bezwaarschrift is ingediend geruime tijd voor het vonnis in kort geding van 21 maart 2013, waarbij aan eiser beperkingen zijn opgelegd. Verweerder 2 heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat eiser al een groot aantal vergelijkbare procedures heeft gevoerd waarin hij zowel in bezwaar, in beroep als in hoger beroep niet in het gelijk is gesteld en hij hieruit de conclusie had moeten trekken dat het procederen in deze zaken kansloos is. Verweerder 2 heeft in bestreden besluit 1 ter onderbouwing van misbruik van procesrecht weliswaar verwezen naar de eerdere door eiser gevoerde procedure ten aanzien van de aan [inrichting derde] verleende ontheffing, waarbij eiser niet is aangemerkt als belanghebbende. De rechtbank acht die verwijzing evenwel onvoldoende. Eiser heeft in de zaak betreffende [inrichting derde] beroep ingesteld en de rechtbank doet eerst heden, zaaknummer DOR 12/1326, uitspraak op dat beroep. De rechtbank kan verweerder 2 ook niet volgen in zijn betoog ter zitting dat in de hier aan de orde zijn zaak, anders dan in de zaak DOR 12/1236, het bezwaarschrift is ingediend na de escalatie van de situatie als gevolg van de executoriale verkoop van een tweetal panden van eiser. In dit geval gaat het om een bezwaarschrift van 25 juli 2012 tegen een besluit van 18 juni 2012, terwijl het in zaak DOR 12/1326 gaat om een ontheffingsbesluit van 18 juli 2012, waartegen eiser eveneens op 25 juli 2012 bezwaar heeft gemaakt.
Het vorenoverwogene in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder 2 bij het bestreden besluit 1 ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens misbruik van procesrecht.
6.2.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit 1 dient te worden vernietigd.
6.3.
Voorts zal de rechtbank bezien of in het kader van de finale geschillenbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand kunnen blijven dan wel zelf in de zaak kan worden voorzien.
6.4
Hierbij dient de vraag te worden beantwoord of eiser als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen eigenaar is van het pand waarin [naam inrichting 1] is gevestigd. Evenmin is gebleken dat eiser eigenaar is van panden die in de directe nabijheid van het [naam inrichting 1] zijn gelegen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser geen concurrentiebelang heeft bij zijn bezwaar tegen de verleende ontheffing. Weliswaar is eiser van plan aan de[adres inrichting eiser] [inrichting eiser] te openen, maar hiervoor is hem een exploitatievergunning geweigerd. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van heden, zaaknummer DOR 12/1439, ongegrond verklaard. Hieraan kan eiser dan ook geen belang ontlenen.
Eiser kan dan ook niet aangemerkt worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het bezwaar van eiser is om die reden niet-ontvankelijk.
6.5.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand te laten.
DOR 13/416
7.1
Ten aanzien van het beroep tegen het de gedoogbeschikking afgegeven voor de [naam inrichting 2] op het perceel [adres inrichting 2] overweegt de rechtbank het volgende .
De beroepsgrond van eiser dat geen sprake is van kennelijk niet-ontvankelijke bezwaren zodat hij ten onrechte niet is gehoord slaagt. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en daarvan mag slechts worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, onder meer dat eiser zich onheus bejegend voelde door verweerder, had voor verweerder aanleiding moeten zijn om eiser in de bezwaarprocedure te horen.
Voorts overweegt de rechtbank dat het hier aan de orde zijnde bezwaarschrift is ingediend geruime tijd voor het vonnis in kort geding van 21 maart 2013, waarbij aan eiser beperkingen zijn opgelegd. Verweerder 1 heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat eiser al een groot aantal vergelijkbare procedures heeft gevoerd waarin hij zowel in bezwaar, in beroep en hoger beroep niet in het gelijk is gesteld en hij hieruit de conclusie had moeten trekken dat het procederen in deze zaken kansloos is. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder 1 bij het bestreden besluit 2 ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens van misbruik van procesrecht.
7.2
Het beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gegrond en het bestreden besluit 2 dient te worden vernietigd.
7.3.
Voorts zal de rechtbank bezien of in het kader van de finale geschillenbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand kunnen blijven dan wel zelf in de zaak kan worden voorzien.
7.4
Ten aanzien van het niet horen van eiser in bezwaar is de rechtbank van oordeel dat eiser in beroep voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen, zodat verweerder eiser niet alsnog in de gelegenheid hoeft te stellen om zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten.
7.5
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit subsidiair op het standpunt gesteld dat nu op 6 december 2012 een omgevingsvergunning is verleend voor de [naam inrichting 2], waarmee de werking van de gedoogbeschikking is vervallen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet langer belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van primair besluit 2. Het bezwaar van eiser is om die reden niet-ontvankelijk.
7.6
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand te laten.
ROT 13/417
8.1
Ten aanzien van het beroep tegen de op grond van de Drank- en horecawet verleende vergunning voor het uitoefenen van het horecabedrijf [naam inrichting 3] op het adres [adres inrichting 3] overweegt de rechtbank het volgende.
De beroepsgrond van eiser dat geen sprake is van kennelijk niet-ontvankelijke bezwaren zodat hij ten onrechte niet is gehoord slaagt. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en daarvan mag slechts worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, onder meer dat eiser zich onheus bejegend voelde door verweerder, had voor verweerder aanleiding moeten zijn om eiser in de bezwaarprocedure te horen.
Voorts overweegt de rechtbank dat het hier aan de orde zijnde bezwaarschrift is ingediend geruime tijd voor het vonnis in kort geding van 21 maart 2013, waarbij aan eiser beperkingen zijn opgelegd. Verweerder 1 heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat eiser al een groot aantal vergelijkbare procedures heeft gevoerd, waarin hij zowel in bezwaar, in beroep als in hoger beroep niet in het gelijk is gesteld en hij hieruit de conclusie had moeten trekken dat het procederen in deze zaken kansloos is. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder 1 bij het bestreden besluit 3 ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens van misbruik van procesrecht.
8.2
Het beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gegrond en het bestreden besluit 3 dient te worden vernietigd.
8.3
Voorts zal de rechtbank bezien of in het kader van de finale geschillenbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 3 in in stand kunnen blijven dan wel zelf in de zaak kan worden voorzien.
8.4
Ten aanzien van het niet horen van eiser in bezwaar is de rechtbank van oordeel dat eiser in beroep voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen, zodat verweerder eiser niet alsnog in de gelegenheid hoeft te stellen om zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten.
8.5
Hierbij dient de vraag te worden beantwoord of eiser als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen eigenaar is van het pand waarin [naam inrichting 3] is gevestigd. Evenmin is gebleken dat eiser eigenaar is van panden die in de directe nabijheid van de lunchroom zijn gelegen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser geen concurrentiebelang heeft bij zijn bezwaar tegen de verleende vergunning op grond van de Drank- en horecawet, nu niet is gebleken dat eiser zich met zijn bedrijfsactiviteiten in hetzelfde marktsegment begeeft. Hieraan kan eiser dan ook geen belang ontlenen. Eiser kan dan ook niet aangemerkt worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het bezwaar van eiser is om die reden niet-ontvankelijk.
8.6
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 3 in stand te laten.
9.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient verweerder ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
10.
Niet is gebleken van proceskosten van eiser die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan de vraag of eiser in de proceskosten van verweerder moet worden veroordeeld komt de rechtbank gelet op het vorenoverwogene niet toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad ( 3 x € 160,-)   480,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en
mr. C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.