Zaak-/rolnummer: 100636 / HA ZA 98-1908
VONNIS van 19 december 2012
de naamloze vennootschap
BANQUE ARTESIA NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk,
1. [gedaagde 1],
wonende te Gooreind-Wuustwezel, België,
2. [gedaagde 2],
wonende te Gooreind-Wuustwezel, België,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.M. Schonewille.
Partijen blijven hierna aangeduid als: de Bank, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], en de drie laatstgenoemden gezamenlijk als: [gedaagden]
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. De rechtbank heeft partijen gehoord en kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 29 februari 2012 en de daaraan ten grondslag liggende proces¬stukken;
- het aanvullende deskundigenbericht d.d. 24 september 2012 (hierna: het aanvullende deskundigenbericht);
- de brief van mr. De Jong d.d. 31 oktober 2012, met bijlage;
- de brief van mr. Van Rijswijk d.d. 1 november 2012, met bijlage;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 14 november 2012;
- de e-mail van de deskundigen d.d. 19 november 2012, met bijlage, de fax van mr. Van Rijswijk d.d. 6 de-cember 2012 en de faxen van mr. De Jong d.d. 6 en 7 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling in de hoofdzaak in conventie en reconventie
2.1. In het tussenvonnis d.d. 29 februari 2012 is een mondelinge behandeling gelast ten einde van de deskundi-gen een nadere toelichting te krijgen op hun rapport in verband met de vraag of - kort gezegd - opdracht I (zoals in het tussenvonnis nader is omschreven) schadebeperkend, niet risicoverhogend was. Ter voorbereiding van die zitting is door de deskundigen een aanvullend deskundigenbericht opgesteld, is door de Bank een notitie van [A] in het geding gebracht en is door [gedaagden] een notitie van [B] in het geding gebracht.
2.2. Over de vraag of [gedaagden] zijn geslaagd in het bewijs dat opdracht I schadebeperkend, niet risicover-hogend was, wordt als volgt geoordeeld. Uit het aanvullende deskun¬digen¬bericht en de toelichting van de des-kundigen ter zitting blijkt dat uitvoering van opdracht I had kunnen leiden tot een financieel resultaat over de gecombineerde positie (de bestaande putoptie van GBP 50 miljoen + de valutapositie van GBP 10 miljoen) die lager kon zijn dan de waarde van de putoptie van GBP 50 miljoen per 12 januari 1998. Tussen partijen bestaat enig verschil van inzicht in de waarde van de putoptie per 12 januari 1998, maar ook als uitgegaan wordt van de waardering door [A] van DEM 874.201,00 (de laagste waardering), is blijkens de rapporten van de des-kundigen een lagere uitkomst voor de gecombineerde positie mogelijk. Verwezen wordt naar de waardering van DEM 722.000,00 bij een koers van DEM 2,97 in het (eerste) deskundigenbericht. Dat er bij andere mogelijke koersen geen schade werd geleden, maar winst werd geboekt, zoals onder meer vermeld in de berekeningen in de notitie van [B], doet hieraan niet af. Dit maakt dat opdracht I geen schadebeperkende, niet risicoverhogende opdracht was. Partijen zijn het er ook over eens dat verkoop van de bestaande putoptie per 12 januari 1998 de meest voor de handliggende mogelijkheid zou zijn geweest. Anders dan [gedaagden] betogen, is de recht-bank van oordeel dat de waarde van de putoptie per 12 januari 1998 betrokken hoort te worden bij de beoorde-ling van de aan [gedaagden] gegeven bewijsopdracht: het gaat er om of de bewezen geachte opdracht I de schade zou kunnen beperken zonder het risico te verhogen. Het buiten beschouwing laten van de waarde per 12 januari1 998 past daar niet in.
2.3. De deskundigen hebben in hun aanvullende deskundigenbericht en op de zitting opgemerkt - zakelijk weer-gegeven - dat zij van oordeel zijn dat de Bank de bestaande putoptie van GBP 50 miljoen op eigen initiatief had moeten verkopen en dat [gedaagden] hierdoor schade hebben geleden, te weten het verlies van de waarde van de putoptie van GBP 50 miljoen. [gedaagden] hebben zich hierbij aangesloten. De rechtbank gaat aan dit be-toog voorbij. In het tussenvonnis d.d. 22 januari 2003 was reeds een bewijsopdracht gegeven aan [gedaagden] dat zij schade hebben geleden doordat de Bank op eigen initiatief bepaalde schadebeperkende trans¬acties had moeten uitvoeren en dat niet heeft gedaan. De bewijsvoering heeft niet geleid tot de beslissing dat [gedaagden] schade hebben geleden doordat de Bank de putopties op eigen initiatief had moeten verkopen en dit heeft nagelaten. Ook overigens is in de onderhavige procedure niet geoordeeld dat de Bank gehouden was zelf-standig tot verkoop over te gaan (terwijl in voornoemd tussenvonnis onder 7.14 de overige verwijten die [gedaagden] de Bank maken ongegrond zijn verklaard). Gelet op het zeer ver gevorderde stadium van de proce-dure kan de rechtbank hier niet van terugkomen. Dit klemt te meer omdat de deskundigen op de zitting hebben verklaard dat banken begin 1998 destijds verschillend handelden in een geval als het onderhavige en dat op de zitting namens [gedaagden] is erkend dat er in januari 1998 geen wettelijke norm was die de Bank verplichtte tot verkoop in een geval als het onderhavige. Dit maakt dat op voorhand niet zonder meer gezegd kan worden dat de door de rechtbank tot dusver genomen beslissingen onjuist zijn en dat maakt dat de rechtbank van die eerdere beslissingen niet behoort terug te komen. In het verlengde hiervan gaat de rechtbank voorbij aan de op-merking van de deskundigen ter zitting dat de communicatie binnen de bank destijds niet goed is verlopen; ook hiervoor is in deze procedure in eerste aanleg geen ruimte meer.
2.4. De rechtbank komt tot de volgende afrekening tussen partijen:
Post Bedrag rente
vordering Bank op [gedaagden] NLG 848.118,88 wettelijke rente vanaf 21 april 1998
minus
1. de schade inzake de USD 10 miljoen positie DEM 400.000,00 wettelijke rente vanaf 27 januari 1998
2. de schade inzake de USD 12,5 miljoen positie CAN$ 112.500,00 wettelijke rente vanaf 1 maart 1998
2.5. Per saldo komt dit neer op een vordering van de Bank op [gedaagden] De vordering van de Bank in con-ventie wordt daarom toegewezen op de wijze zoals hierna verwoord en de vordering van [gedaagden] in re-conventie wordt daarom afgewezen. Daarbij dienen de verschillende bedragen te worden omgezet naar euro’s, waarbij ten aanzien van de Duitse marken en Canadese dollars uitgegaan moet worden van de wisselkoersen zoals die golden op de hiervoor bedoelde rentedata. Gelet op de bij beide partijen bestaande expertise aangaande wisselkoersen vertrouwt de rechtbank erop dat zij deze omzetting zelf kunnen uitvoeren.
2.6. De proceskosten in conventie en reconventie worden gecompenseerd nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld zijn.
2.7. Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
a. veroordeelt [gedaagde 1] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Bank te betalen het equivalent in euro’s van:
(i) NLG 848.118,88 (zegge: achthonderdachtenveertigduizend honderdachttien gulden en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 april 1998,
(i) verminderd met het saldo van:
- DEM 400.000,00 (zegge: vierhonderdduizend Duitse marken), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 januari 1998,
- CAN$ 112.500,00 (zegge: honderdtwaalfduizend vijfhonderd Canadese dollars), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 1998;
b. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
c. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
d. wijst af het meer of anders gevorderde;
e. wijst de vorderingen van [gedaagden] af;
f. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. N. Doorduijn, A.J.J. van Rijen en L.J. Sarlemijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876/1354/1624