ECLI:NL:RBROT:2012:BY5534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1376418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding na eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres in kort geding haar wedertewerkstelling in de functie van GZ-agogisch Werker HBO IV in het team forensische verslavingskliniek. Eiseres is overgeplaatst naar een andere afdeling door gedaagde, haar werkgever, die zich beroept op de mogelijkheid van chantage door vrienden van de gedetineerde partner van eiseres. De kantonrechter heeft op 1 oktober 2012 de mondelinge behandeling gehouden en de feiten zijn vastgesteld. Eiseres heeft sinds 1 november 2007 een arbeidsovereenkomst met gedaagde, en na een sollicitatieprocedure is zij in februari 2012 aangenomen in de functie van GZ-agogisch Werker. Gedaagde heeft in juni 2012 een justitieel onderzoek naar de partner van eiseres ontvangen, wat leidde tot de beslissing om eiseres niet langer in de forensische verslavingszorg te laten werken. De kantonrechter heeft beoordeeld of de vordering van eiseres in een bodemprocedure kans van slagen heeft. De rechter concludeert dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelt dat het belang van eiseres om haar functie te behouden zwaarder weegt dan de zorgen van gedaagde over mogelijke chantage. De vordering van eiseres wordt toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot wedertewerkstelling binnen 48 uur na betekening van het vonnis, met een dwangsom voor elke dag dat niet aan deze verplichting wordt voldaan. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
locatie Rotterdam
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Rv
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [Woonplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 10 september 2012,
gemachtigde: mr. D. de Heuvel,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.F. van den Ende.
Partijen zullen worden aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft overeenkomstig de dagvaarding onder overlegging van stukken gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen
I. om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure toe te laten tot het verrichten van de bedongen arbeid in de functie van GZ-agogisch Werker HBO IV in het team forensische verslavingskliniek;
II. tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het onder I. gevorderde;
III. tot betaling van de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2012. [gedaagde] heeft aldaar, onder overlegging van een pleitnotitie, verweer gevoerd. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
2. De vaststaande feiten
In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
- Tussen partijen bestaat sinds 1 november 2007 een arbeidsovereenkomst. Na twee tijdelijke contracten is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. [eiseres] heeft verschillende functies binnen de organisatie van [gedaagde] bekleed.
- In de arbeidsovereenkomst staat – voor zover thans van belang – het volgende vermeld:
“Artikel 10 Overige bepalingen
(…)
De werknemer kan binnen zijn professie ook worden ingezet binnen andere directies, op andere afdelingen en/of locaties.”
- In februari 2012 is [eiseres] – na een uitgebreide sollicitatieprocedure – aangenomen in de functie van GZ-agogisch Werker HBO IV in het team Forensische Verslavings Kliniek (hierna: FVK) in Portugaal. Het betreft op dat moment een nieuw team in de organisatie van [gedaagde]. Een en ander is door [gedaagde] bevestigd bij brief van 21 februari 2012.
- De partner van [eiseres] zit in het kader van een ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Hoogvliet. Vanaf 29 oktober 2012 zal de partner van [eiseres] de intramurale fase (simpel gezegd: de detentiefase) van de maatregel afsluiten en de extramurale fase (simpel gezegd: de behandelingsfase) starten. Dit betekent dat hij zal worden overgeplaatst van de [PI] naar een behandelcentrum in [plaats].
- In juni 2012 heeft [gedaagde] bericht ontvangen dat er een justitieel onderzoek loopt naar de partner van [eiseres], in verband met het binnensmokkelen van Ritalin pillen in de PI. In eerste instantie werd betrokkenheid van [eiseres] bij die smokkel vermoed. Inmiddels is komen vast te staan dat [eiseres] bij dat incident niet betrokken is geweest.
- In juli 2012 heeft [gedaagde] besloten [eiseres] haar werkzaamheden niet langer in de FVK uit te laten voeren, maar in de (reguliere) verslavingskliniek aan de [locatie]. Voor deze wijziging heeft [gedaagde] in het buitengerechtelijke traject verschillende redenen aangedragen. Onder andere is gewezen op het incident dat zich in juni 2012 in de PI heeft afgespeeld.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] heeft aan haar vordering naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – de volgende stellingen ten grondslag gelegd. [gedaagde] is ten onrechte overgegaan tot eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst.
[eiseres] heeft gesteld belang te hebben bij het behoud van haar eigen functie, omdat zij in haar carrière een bewuste keuze heeft gemaakt voor de forensische verslavingszorg. De afdeling waarop zij thans tewerk is gesteld, betreft een wezenlijk andere ‘tak van sport’.
3.2 [gedaagde] heeft tegen de vordering – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Zowel [gedaagde] als [eiseres] hebben belang bij de wijziging van de arbeidsovereenkomst, omdat [eiseres] dient te worden beschermd tegen de mogelijkheid dat zij tijdens het werk wordt geconfronteerd met een kennis van haar partner uit het justitiële circuit en door hem wordt gechanteerd c.q. onder druk wordt gezet. Dat een dergelijke situatie voor [eiseres] onwenselijk is, acht [gedaagde] evident en zij zou er op worden aangekeken als een dergelijke situatie zich voor zou doen. Daar tegenover staat het geringe belang van [eiseres]. Dat belang moet gering worden geacht omdat zij na wijziging van de arbeidsovereenkomst nog immer in staat is dezelfde functie te vervullen tegen dezelfde voorwaarden, zij het dat zij dan niet meer werkzaam is in de forensische verslavingszorg maar in de reguliere verslavingszorg.
3.3 De overige stellingen van partijen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en voor zover nodig worden die stellingen in het kader van de beoordeling van de vordering besproken.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 Nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat voor het deugdelijk vervullen van haar functie vereist is dat zij een vertrouwensband met de patiënten onderhoudt, is voldoende gebleken dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. Zij is in zoverre dan ook ontvankelijk in haar vordering.
4.2 In het kader van de onderhavige procedure dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres] tot – kort gezegd – wedertewerkstelling in de bedongen arbeid, in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevorderde voorlopige voorziening geïndiceerd is. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een kort geding-procedure niet goed mogelijk is.
4.3 De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of [gedaagde] mocht overgaan tot eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst van [eiseres], inhoudende dat [eiseres] niet langer dezelfde functie vervult, althans die functie in een andere tak van [gedaagde] dient te vervullen.
4.4 [gedaagde] heeft in haar betoog gewezen op het eenzijdig wijzigingsbeding van art. 10 van de arbeidsovereenkomst, maar heeft met name aangehaakt bij het goed werkgever- en werknemerschap van art. 7:611 BW en de in dat verband in de rechtspraak geformuleerde criteria voor eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal daarom vooreerst beoordelen of het goed werkgever- en werknemerschap als grondslag voor de wijziging kan dienen.
4.5 De in de rechtspraak geformuleerde criteria in het kader van de wijziging van arbeidsvoorwaarden op grond van artikel 7:611 BW komen op het volgende neer. De verplichting die op een werknemer rust zich als een goed werknemer te gedragen, brengt mee dat hij op redelijke voorstellen van de werkgever, verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, in het algemeen positief behoort in te gaan en dat hij dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer aanvaarding daarvan redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd (zie de arresten Van der Lely/Taxi Hofman, JAR 1998, 199, en Stoof/Mammoet, JAR 2008, 204). Wordt de onderhavige casus in dat licht bezien, moet in de eerste plaats worden onderzocht of sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk waarin [gedaagde] als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Pas daarna is eventueel aan de orde de vraag of het gedane voorstel redelijk is en of van [eiseres] kan worden gevergd dat zij daarmee instemt.
4.6 Bij beantwoording van de vraag of sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang. Toen [eiseres] begin dit jaar de sollicitatieprocedure voor de functie in de FVK doorliep, is zij volledig open en transparant geweest over haar relatie en de situatie van haar partner. [gedaagde] is destijds weloverwogen tot het besluit gekomen dat een en ander de aanstelling van [eiseres] in de betreffende functie niet in de weg stond. Zij vertrouwde op de professionaliteit en de kunde van [eiseres]. Omdat de partner van [eiseres] in de PI openlijk heeft verklaard over zijn relatie met [eiseres], ontving [gedaagde] (naar zij stelt) verschillende opmerkingen en vragen van haar ketenpartners. In een en ander heeft [gedaagde] geen aanleiding gezien actie te ondernemen. Pas na het incident van juni 2012 is [eiseres] (naar inmiddels vaststaat, ten onrechte) ‘in het verdachtenbankje geplaatst’. Die omstandigheid, in samenhang bezien met de eerder ontvangen opmerking en vragen, noopten [gedaagde] in haar visie tot een heroverweging, hetgeen tot haar besluit heeft geleid.
4.7 Op basis van het voorgaande moet tot het voorlopige oordeel worden gekomen dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden op het werk, zodat art. 7:611 BW geen grondslag kan bieden voor de wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Het feit dat de partner van [eiseres] betrokken is geweest bij een incident en [eiseres] daardoor ten onrechte in een verkeerd daglicht is komen te staan, is geen wijziging van omstandigheden op het werk. Dat een dergelijke situatie zich voor kon doen, kon [gedaagde] immers ook al weten ten tijde van de sollicitatieprocedure. Ook de gestelde vragen en opmerkingen van de ketenpartners behelzen geen wijziging van de omstandigheden op het werk, omdat niet is gebleken dat een en ander invloed heeft gehad (of zal hebben) op de wijze waarop [eiseres] haar functie vervult en kan vervullen en de ketenpartners daar ten opzichte van [gedaagde] consequenties aan verbonden hebben. Dat die omstandigheden feitelijk de reden zijn geweest van de heroverweging van [gedaagde] maakt dit niet anders.
4.8 Vervolgens staat ter beoordeling of artikel 10 van de arbeidsovereenkomst grondslag biedt voor de wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Daarbij geldt het in artikel 7:613 BW neergelegde criterium als maatstaf. Dat artikel bepaalt dat de werkgever pas een beroep op een wijzigingsbeding toekomt indien hij een zodanig zwaarwichtig belang bij de wijziging heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.9 [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] chantabel zou zijn en gemakkelijk onder druk gezet zou kunnen worden door haar cliënten, indien deze cliënten haar partner kennen uit het justitiële circuit. De kantonrechter ziet niet in op welke wijze [eiseres] vatbaar zou zijn voor chantage, omdat zij naar [gedaagde] en de ketenpartners te allen tijde open en transparant is geweest over haar relatie en de situatie van haar partner. Ook het risico op manipulatie of het onder druk zetten door de kennissen van de partner van [eiseres] lijkt om die reden beperkt. Een en ander is door [gedaagde] ten tijde van de sollicitatie ook onderkend. Bovendien heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat zij ook in de functie waarin zij thans door [gedaagde] geplaatst is werkzaam is met mensen die nog in contact zijn met de reclassering en zij derhalve ook daar het risico loopt cliënten te treffen die haar partner kennen. Daar komt nog bij dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat zij geen contact heeft met de vrienden van haar partner. Voorts is van belang dat [eiseres] enige tijd bij het Leger des Heils in Dordrecht heeft gewerkt en in die hoedanigheid veel veelplegers met een verslaving heeft leren kennen. De kans dat zij een kennis uit die periode als cliënt treft is minstens zo groot als dat zij een kennis van haar partner treft, hetgeen nimmer tot problemen heeft geleid. Dit geldt temeer nu de partner van [eiseres] per 29 oktober 2012 niet langer in de [PI] zal verblijven, maar in een behandelcentrum in [plaats]. Voorts is in dit verband van belang dat [eiseres] ten aanzien van een cliënt uit de PI waar ook haar partner gedetineerd zit, ondanks het feit dat zij de betreffende cliënt niet kende, te kennen heeft gegeven niet als zijn ‘personal coach’ te willen fungeren om de enkele reden dat die cliënt in dezelfde PI had verbleven als haar partner. Een en ander getuigt van een professionele houding van [eiseres].
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat de relatie van [eiseres] geen ernstige risico’s met zich brengt. Bovendien is niets gesteld waaruit vooralsnog gebleken is dat er gerede twijfel kan bestaan over de vraag of [eiseres] in staat is om te gaan met een situatie waarin zij onverhoopt zou worden geconfronteerd met een kennis van haar partner uit het justitiële circuit. Daar komt nog bij dat binnen het reguliere instructierecht van [gedaagde] voldoende maatregelen denkbaar zijn die hetzelfde doel dienen als de thans door [gedaagde] ingevoerde wijziging van de functie. Daarbij valt te denken aan strikte regels over de handelswijze van [eiseres] in situaties waarin zij geconfronteerd wordt met een kennis van haar partner.
Daar staat tegenover dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar carrière een bewuste keuze heeft gemaakte voor de forensische verslavingszorg. Bovendien heeft zij aannemelijk gemaakt dat de functie in de FVK en de functie die zij thans vervult in de vestiging aan de [locatie] niet met elkaar te vereenzelvigen zijn, omdat met cliënten wordt gewerkt met een fundamenteel andere problematiek.
4.10 Het voorgaande leidt vooralsnog tot het oordeel dat het belang van [gedaagde] zichzelf en [eiseres] tegen het verwezenlijken van de door haar genoemde risico’s te beschermen het onderspit delft tegen het belang van [eiseres] om haar eigen functie te vervullen. Ook artikel 10 van de arbeidsovereenkomst kan dan ook niet als grondslag dienen voor de wijziging.
4.11 Uit voorgaande overwegingen volgt dat geenszins onaannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat de onderhavige vordering toewijsbaar is. Om praktische redenen wordt de termijn voor toelating tot de bedongen arbeid gesteld op 48 uur, waarbij weekenden worden uitgesloten omdat niet duidelijk is of [eiseres] ook in weekenden werkt. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan een maximum wordt verbonden.
4.12 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
- veroordeelt [gedaagde]
I. om [eiseres] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis (exclusief weekenden) in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure toe te laten tot het verrichten van de bedongen arbeid in de functie van GZ-agogisch Werker HBO IV in het team forensische verslavingskliniek;
II. tot betaling van een dwangsom van € 5.000,-, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het onder I. gevorderde, met een maximum van € 50.000,-.
III. in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 171,97 aan verschotten en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.