[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. B. van Beest, stichting Rechtsbijstand,
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. G.W. Rouwet.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van het proces
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
- een herstelexploit van 12 maart 2012;
- het exploot van dagvaarding van 21 februari 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 2 mei 2012 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 2 mei 2012.
1.2 De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast.
2.1 [gedaagde] is een groothandel voor zeil- en tentmakers, camping- en vrije tijdsproducten. [eiser], geboren op [geboortedatum], is sinds 22 augustus 2006 bij [gedaagde] in dienst, laatstelijk in de functie van commercieel medewerker binnendienst. Het loon van [eiser] bedraagt thans € 2.406,87 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2 Artikel 17 van de arbeidsovereenkomst luidt – voor zover relevant –:
“Geheimhoudingsplicht
Het is de werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging daarvan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm dan ook enige informatie te verstrekken van of aangaande het bedrijf van werkgever en omtrent door derden aan werkgever toevertrouwde aangelegenheden in welke vorm dan ook, waarvan werknemer weet of redelijkerwijze moet begrijpen dat deze van vertrouwelijke aard is of werkgever kan schaden[A][…]”
2.3 [A], [eiser]’s vader (hierna: [A]), was destijds tevens werkzaam bij [gedaagde]. Door [gedaagde] is op 20 juni 2011[A] een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV Werkbedrijf.
2.4 Door Hofmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hofmann) is een onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden binnen [gedaagde]. Deel van het onderzoek richtte zi[A].
2.5 Op 22 juni 2011 hebben [B], algemeen directeur, en de heer [C], financieel manager bij [gedaagde], een gesprek gehad met [eiser]. Aanleiding voor dit gesprek was de op non-actief stellin[A] per gelijke datum. Twee dagen eerder, op 20 juni 2011, heeft [gedaagde] een ontslagaanvraag ingediend[A] vanwege reorganisatie van het bedrijf. [gedaagde] heeft [eiser] tijdens het gesprek op 22 juni 2011 aangeboden om betaald verlof op te nemen, hier heeft [eiser] geen gebruik van gemaakt.
2.6 Op 23 juni 2011 om 7.34 uur heeft [eiser] een e-mail verstuurd aan William Quayhk met de navolgende – voor zover relevante – inhoud:
I am very sorry to tell you [A] is no longer working for the company of VDB. […]”
2.7 Op 23 juni 2011 om 7.37 uur heeft [eiser] een e-mail verstuurd aan Detlef Klages met de navolgende – voor zover relevante – inhoud:
Leider konnen wir nicht auf der termin von 04-07-2011 kommen, gestern haben wir gehort das die fa. VDB [A] entlassen hat! […]”
2.8 Op 23 juni 2011 om 7.39 uur heeft [eiser] een e-mail verstuurd aan Igno Grebner met de navolgende – voor zover relevante – inhoud:
Leider kan der termin von 05-07-2011 nicht platz finden, wir haben gestern gehort das die fa. VDB [A] entlassen hat! […]”
2.9 Op 23 juni 2011 heeft [eiser] een e-mail verstuurd aan Elaine, Eva en Jessica van hengfeng-china met de navolgende – voor zover relevante – inhoud:
I am sorry to tell you [A] is no longer working for the company ! […]”
2.10 Op 23 juni 2011 om 10.00 uur heeft er een overleg met de buitendienstmedewerkers van [gedaagde] plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is door [gedaagde] aangegeven over hoe naar andere werknemers, relaties en leveranciers diende te worden gecommuniceerd ten aanzien van de gebeurtenissen[A]. [eiser] was bij dit overleg aanwezig.
2.11 Tijdens het overleg op 23 juni 2011 is aan de aanwezigen een brief getoond die aan alle relaties van [gedaagde] gestuurd zal worden. De inhoud van deze brief luidt – voor zover relevant –:
“[…]
Betreft: afwezigheid [A]
Bij deze willen wij u in kennis stellen van het feit dat wij gisteren [A] hebben vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van [B]. Zonder in detail te willen treden, kunnen wij u berichten dat dit geen gemakkelijke beslissing is geweest. Logisch, [A] is al sinds mensenheugenis aan het bedrijf verbonden en is voor velen “het gezicht” van [B]. Of [A] zal terugkeren en zo ja, in welke hoedanigheid, is op dit moment nog niet duidelijk. Daarover gaan wij de komende tijd met [A] in gesprek.
[…]”
De brief is dezelfde dag verzonden aan alle relaties van [gedaagde].
2.12 Op 24 juni 2011 heeft [eiser] als reactie op het antwoord van William Quayhk op zijn eerdere e-mail het navolgende – voor zover relevant – antwoord verstuurd:
“I can tell you it is impossible to work with pigs, and that is what i am facing now !”
2.13 Op 27 juni 2011 heeft [eiser] als reactie op het antwoord van Detlef Klages op zijn eerdere e-mail het navolgende – voor zover relevant – antwoord verstuurd:
“Das wissen wir auch nicht was da los ist, es ist hier ein komplett chaos.”
2.14 Op 27 juni 2011 om 13.32 uur heeft [eiser] een e-mail verstuurd aan Richard van Kampeerdump met de navolgende – voor zover relevante – inhoud:
“Nee niet echt goed hier !
Ze hebben [A] op straat gezet….. […]”
2.15 Op 28 juni 2011 heeft [gedaagde] [eiser] bij zich ontboden en medegedeeld dat zij kennis heeft genomen van een aantal e-mails die [eiser] naar klanten en leveranciers van [gedaagde] heeft gestuurd. [gedaagde] heeft [eiser] naar aanleiding van de inhoud van de e-mailberichten op staande voet ontslagen.
2.16 De inhoud van de brief van 28 juni 2011 luidt – voor zover relevant –:
“[…]
Zojuist hebben wij met u gesproken over hetgeen waarop wij de afgelopen dagen zijn gestuit. Wij zijn namelijk op de hoogte geraakt van de door u verzonden e-mails aan zowel leveranciers als – zeer – belangrijke klanten, waarin u ons niet alleen uitmaakt voor varkens (“pigs”) en voor het overige ook zeer schadelijke mededelingen doet over ons bedrijf. Zo geeft u aan dat er sprake is van een complete chaos (“es is hier ein komplett chaos”). Daarnaast maakt u – volstrekt in strijd met de waarheid – melding van het feit dat uw vader reeds ontslagen zou zijn (“[A] is no longer working for the company of VDB”, “ze hebben [A] op straat gezet” en “gestern haben wir gehort das die fa. VDB [A] entlassen hat”).
Wij hebben u verteld dat wij u dit alles zeer kwalijk nemen. Zo kwalijk dat wij van mening zijn dat het in redelijkheid niet van ons kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met u nog langer te laten voortduren. In onze visie heeft u namelijk het bedrijfsbelang geschaad door ongevraagd aan relaties van ons bedrijf informatie te verstrekken die niet alleen onjuist is, maar ook absoluut beschadigend. Daarnaast kunnen wij niet accepteren dat u ons richting relaties uitmaakt voor varkens. De omstandigheid dat wij u nota bene op voorhand gevraagd hebben uitermate discreet met de ontstane situatie om te gaan, maakt dit alles zo mogelijk nog erger.
Voormelde schending van het bedrijfsbelang, alsmede de ons toegevoegde belediging, vormt voor ons aanleiding u met onmiddellijke ingang op staande voet te ontslaan.
Daarbij wijzen wij u erop dat dit ontslag op staande voet verleend wordt vanwege het geheel van de bovengenoemde ontslaggronden in onderlinge samenhang, met dien verstande dat in onze visie ieder van die ontslaggronden het ontslag zelfstandig draagt.
[…]”
2.17 [eiser] heeft per brief van 11 juli 2011 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het aan hem verleende ontslag op staande voet. Tevens heeft hij bericht bereid en beschikbaar te zijn om zijn werkzaamheden te verrichten.
2.18 De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door de kantonrechter te Rotterdam per
1 november 2011 ontbonden.
3. De vordering in conventie
3.1 [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat weergegeven - met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure:
a. het ontslag op staande voet dat [gedaagde] [eiser] bij brief van 28 juni 2011 heeft gegeven te vernietigen wegens het ontbreken van de benodigde toestemming en het ontbreken van een dringende reden;
b. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 9.959,46, zijnde het verschuldigde brutoloon over de periode 28 juni 2011 tot 1 november 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid;
c. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 796,46, zijnde het verschuldigde bruto wegens vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011;
d. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 4.979,73 wegens wettelijke verhoging over het onder b. genoemde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid;
e. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 398,38 wegens wettelijke verhoging over het onder c. genoemde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid;
f. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen € 952,00 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2 Aan zijn vordering legt [eiser] – zakelijk weergegeven – het navolgende ten grondslag. [eiser] heeft de onder 2.6 tot en met 2.9 en 2.12 tot en met 2.14 geciteerde e-mails verstuurd. Deze uitlatingen kunnen als ondoordacht en onverstandig worden aangemerkt maar kunnen hem, gezien de omstandigheden, niet zo zwaar worden aangerekend dat deze een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren.
4. Het verweer in conventie
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven nu de uitlatingen van [eiser] in genoemde e-mails een zodanige dringende reden voor ontslag opleveren dat van [gedaagde] in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij het dienstverband nog langer laat voortduren. Door het doen van deze uitlatingen wordt de geheimhoudingsplicht geschonden. Daarnaast heeft [eiser] de belangen van het bedrijf geschaad. In tegenstelling tot de gemaakte afspraak dat er absolute discretie betracht werd, heeft [eiser] toch mededelingen richting klanten van [gedaagde] gedaan. Deze mededelingen waren ook nog eens onjuist nu hij melding maakt dat zijn vader ontslagen was terwijl er alleen een ontslagaanvraag was ingediend en dat er chaos binnen het bedrijf heerste wat niet zo was. Bovendien maakt hij zijn werkgeefster uit voor “pigs”. Met dit alles wordt de reputatie en het imago van het bedrijf in ernstige mate aangetast.
Voor zover de kantonrechter anders oordeelt, dient de wettelijke verhoging tot nihil gematigd te worden. Bovendien betwist [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
5. De voorwaardelijke vordering in reconventie
5.1 [gedaagde] heeft in reconventie voorwaardelijk gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.406,87 bruto zijnde de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:680 BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 en een veroordeling in de proceskosten waaronder nakosten.
5.2 [gedaagde] heeft aan haar vordering hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd ten grondslag gelegd. De gefixeerde schadevergoeding is het bedrag aan brutoloon over de periode van één maand.
6. Het verweer in reconventie
6.1 [eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van schuld of opzet aan zijn kant zodat niet aan de vereisten van artikel 7:677 lid 3 BW is voldaan.
7.1 In geschil is – kort gezegd – of het door [gedaagde] aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en, zo nee, wat hier het gevolg van is.
7.2. Voor de werkgever worden als dringende redenen om tot ontslag op staande voet over te gaan beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, dat van haar redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
7.3 Op de werkgever rust de stelplicht en de bewijslast van de aanwezigheid van een dringende reden. [gedaagde] heeft aan het door haar gegeven ontslag op staande voet de uitlatingen van [eiser] in e-mails aan haar klanten zoals onder 2.6 tot en met 2.9 en 2.12 tot en met 2.14 geciteerd ten grondslag gelegd. [eiser] erkent dat hij deze e-mails verstuurd heeft zodat in rechte de gedragingen van [eiser] als werknemer vast staan.
7.4 Beoordeeld dient te worden of de uitlatingen van [eiser] in genoemde e-mails een dringende reden opleveren die ontslag op staande voet rechtvaardigen. Daarbij dienen de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te worden genomen. De kantonrechter dient de aard en de ernst van de gedragingen af te wegen tegen de persoonlijke belangen van de werknemer. Echter, ook als de gevolgen ingrijpend zijn voor de werknemer, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden ertoe leiden dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.
7.5 Volgens [gedaagde] vormt de inhoud van genoemde e-mails apart en onderling bezien de dringende reden nu deze uitlatingen het belang van het bedrijf schaden. Daarnaast heeft [gedaagde] [eiser] uitdrukkelijk tijdens het gesprek van 22 juni 2011 en tijdens het overleg op 23 juni 2011 medegedeeld absolute discretie te verlangen waardoor er niets naar buiten mocht gebracht worden over de non-actiefstelling van zijn vader. Door dit toch te doen, overtreedt [eiser] artikel 17 van de arbeidsovereenkomst.
7.6 Volgens [eiser] ging de afspraak dat partijen absolute discretie zouden betrachten niet verder dan dat er geen mededelingen zouden worden gedaan over het onderzoek dat Hofmann uitvoerde (onder andere naar zijn vader). Hem is nimmer medegedeeld dat hij niet mocht vertellen dat zijn vader niet meer werkzaam was bij [gedaagde]. [eiser] heeft vervolgens alleen de klanten benaderd met wie zijn vader een nauwe – veelal vriendschappelijke – relatie onderhield, daarnaast had zijn vader met sommigen daarvan op korte termijn een afspraak gepland staan. Zijn uitlatingen dienen tegen de achtergrond van de emoties die het onderzoek naar en het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van zijn vader bij hem te weeg hebben gebracht te worden bezien.
[eiser] erkent dat hij zich in het e-mailbericht van 24 juni 2011 niet diplomatiek heeft uitgelaten. Dit e-mailbericht dient echter wel te worden geplaatst in de context van de persoonlijke band die hij met deze klant had en de manier waarop hij gewoonlijk met deze klant communiceerde. De e-mail van 27 juni 2011 is volgens [gedaagde] uit zijn verband getrokken. De opmerking dat het een chaos zou zijn bij [gedaagde] heeft [eiser] gemaakt omdat het zijn inziens ook daadwerkelijk een chaos was op dat moment. Door zijn handelswijze heeft [eiser] niet de geheimhoudingsplicht overtreden nu hij nimmer inhoudelijke informatie naar buiten heeft gebracht.
7.7 De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] artikel 17 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden nu dat beding niet ziet op de overigens summiere informatie die [eiser] heeft gegeven over het vertrek van zijn vader maar op vertrouwelijke bedrijfsinformatie.
7.8 Voor de verdere beoordeling is niet van belang of met [eiser] is afgesproken dat hij geen enkele uitlating zou doen over het vertrek van zijn vader en wel om het volgende.
De kantonrechter is van oordeel dat gezien de familiare betrekkingen tussen [eise[A], [gedaagde] redelijkerwijs van [eiser] niet had mogen verwachten dat hij omtrent het vertrek van zijn vader geen enkele mededeling tegenover derden zou doen, en zeker niet zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld tegenover klanten wa[A] een nauwe band heeft en/of een afspraak op redelijk korte termijn had staan. Daarnaast worden er met de uitlatingen in de e-mailberichten zoals onder 2.6 tot en met 2.9 en 2.11 omschreven niet meer vragen opgeroepen dan met de inhoud van de br[A] is vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden”) die [gedaagde] zelf per gelijke datum aan al haar relaties verstuurd heeft. Dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat zijn vader al was ontslagen is begrijpelijk aangezien hem die dag was verteld dat zijn vader per diezelfde dag op non-actief was gesteld door [gedaagde].
7.9 De inhoud het e-mailbericht zoals onder 2.12 omschreven is een belediging van de werkgever. Ook al zou dit een wijze van communiceren zijn die gebruikelijk is tussen de twee personen zoals [eiser] heeft aangevoerd dan nog kan het woord “pigs” niet anders gezien worden dan een belediging.
Van de inhoud van het e-mailbericht zoals onder 2.13 omschreven is, kan betwijfeld worden of deze het gestelde schadelijke effect heeft gehad. Allereerst staat niet vast of dit onjuiste informatie is of niet. Echter ook al zou vast komen te staan dat er geen sprake was van “complete chaos” maar van “chaos die naar eigen zeggen door [gedaagde] wel meeviel”, dan nog vormt deze uitlating geen grond om aan te nemen dat hiermee aan [gedaagde] extra schade is toegebracht, bovenop schadelijke beeldvorming die in het algemeen toch al gepaard gaat met een non-actiefstelling waarvan ook door [gedaagde] aan klanten kennis is gegeven.
7.10 In het licht bezien dat [eiser] zich in een onduidelijke situatie bevond waarbij hem te verstaan was gegeven dat er door Hofmann onderzoek werd gedaan naar zijn vader, zijn vader na een 33-jarig dienstverband op non-actief was gesteld en er daarnaast een ontslagaanvraag was ingediend voor zijn vader is de kantonrechter niet van oordeel dat de uitlatingen van [eiser], apart maar ook in onderling verband bezien, de belangen van [gedaagde] zodanig schaden dat zij een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW opleveren.
7.11 Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] [eiser] ten onrechte op staande voet ontslagen heeft. De vordering tot vernietiging van het ontslag op staande voet op 28 juni 2011 wordt toegewezen.
7.12 De vernietiging werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht (artikel 3:52 lid 1 BW). In deze zaak betekent dit dat het door [gedaagde] aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet geacht wordt niet te zijn gegeven. De arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] bestond met andere woorden op 28 juni 2011 nog. Dit betekent in beginsel dat [eiser] de verplichting had te komen werken en dat daar aan de zijde van [gedaagde] de verplichting tegenover stond [eiser] het overeengekomen loon te betalen.
7.13 [eiser] heeft sinds 28 juni 2011 niet meer voor [gedaagde] gewerkt. Het uitgangspunt van artikel 7:627 BW is dat geen loon verschuldigd is voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De werknemer behoudt echter zijn recht op loon als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (artikel 7:628 lid 1 BW).
[eiser] heeft bezwaar tegen zijn ontslag op staande voet gemaakt en zich beschikbaar gehouden voor werk. Dit laatste valt af te leiden uit de brief van [eiser] van 11 juli 2011 waarin hij verzoekt de ontslagbeslissing te herzien en waarin expliciet is vermeld dat [eiser] zich beschikbaar houdt voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Het feit dat [eiser] de overeengekomen arbeid niet heeft verricht, behoort gelet op het voorgaande in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] te komen.
7.14 Op grond van het voorgaande is het door [eiser] gevorderde loon inclusief vakantietoeslag over de periode van 28 juni 2011 tot 1 november 2011 toewijsbaar. De rente is toewijsbaar als onder de beslissing vermeld.
7.15 De kantonrechter is echter wel van oordeel dat [eiser] debet is aan de ontstane situatie dat zijn werkgever niet verder met hem wil ontstaan door de belediging aan het adres van zijn werkgever zodat zij tot een matiging van de wettelijke verhoging over zal gaan en wel een matiging tot nihil.
7.16 De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de werkzaamheden meer hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
7.17 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten van het herstelexploit blijven echter voor rekening van [eiser].
7.18 Nu de kantonrechter de vordering in conventie toewijsbaar acht, is aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet voldaan zodat deze vordering niet wordt toegekomen.
8. De beslissing
De kantonrechter:
1) verklaart voor recht dat [eiser] het hem door [gedaagde] bij brief van 28 juni 2011 gegeven ontslag op goede gronden heeft vernietigd;
2) veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 9.959,46 aan brutoloon over de periode 28 juni 2011 tot 1 november 2011, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
3) veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 796,76 aan vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
4) veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 163,64 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
5) wijst af het meer of anders gevorderde;
6) verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.