ECLI:NL:RBROT:2012:BY4977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379966 / HA ZA 11-1339
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onttrekkingen aan vennootschap in faillissement

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2012, gaat het om de aansprakelijkheid van de gedaagde in het kader van een faillissement. De curator van de failliete vennootschap [X] heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, die tevens aandeelhouder is van [X]. De curator stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door betalingen van de G-rekening van [X] naar haar eigen G-rekening te doen, zonder deze terug te storten op de G-rekening van [X], zoals vereist door de G-rekeningovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in strijd heeft gehandeld met deze overeenkomst, wat heeft geleid tot schade voor de Ontvanger, die een vordering heeft op [X]. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de Ontvanger heeft geleden, vastgesteld op € 71.992,50, en veroordeelt haar tot betaling van dit bedrag aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en aandeelhouders in faillissementssituaties, vooral met betrekking tot de naleving van fiscale verplichtingen en de gevolgen van onrechtmatige handelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 379966 / HA ZA 11-1339
Vonnis van 3 oktober 2012
in de zaak van
[eiser]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap
[X],
wonende te Wateringen,
eiser,
advocaat mr. A.Y. te Kiefte,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H. Eijer.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2012,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek,
- de akte overleggen producties van de curator.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 12 december 2007 is het faillissement van [X] (verder: [X]) uitgesproken. [X] richtte zich op het leveren en monteren van beglazing en verwante activiteiten. [A] is sinds 1 januari 2007 statutair bestuurder van [X]. Aandeelhouders van [X] zijn [C] en [D] Ook [A] is (later) aandeelhouder geworden. Aandeelhouder van [A] is de heer [Y].
2.2. [gedaagde] is werkzaam in de schoonmaakbranche. [C] is statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde]. Haar aandeelhouder is de heer [Z].
2.3. In 2007 is er tussen [gedaagde] en [X] sprake van geldstromen. Het gaat in deze procedure om de volgende betalingen van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde]:
- € 5.427,34 d.d. 13 januari 2007 van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde]
- € 17.000,00 d.d. 30 mei 2007 van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde]
- € 6.495,16 d.d. 2 juni 2007 van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde]
- € 20.000,00 d.d. 1 augustus 2007 van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde],
- € 25.000,00 d.d. 5 september 2007 van de G-rekening van [X] naar de G-rekening van [gedaagde].
Deze betalingen worden hierna aangeduid als “de gewraakte betalingen”.
2.4. Verder heeft er het volgende betalingsverkeer plaatsgevonden. Op 4 juni 2007 heeft [gedaagde] aan [X] via de “gewone” bankrekeningen een bedrag betaald van € 11.240,00. Op 4 juli 2007 heeft [gedaagde] aan [X] via de gewone bankrekeningen een bedrag betaald van € 6.495,16 onder vermelding van “foutieve betaling”. Op 2 augustus 2007 heeft [gedaagde] aan [X] via de gewone bankrekeningen een bedrag van € 20.000,00 voldaan.
2.5. Een bedrag van € 2.000,00 is door [gedaagde] op 13 september 2007 teruggestort op de G-rekening van [X].
2.6. Bij brief d.d. 26 november 2010 aan [gedaagde] heeft de curator op grond van artikel 42 Faillisementswet (Fw), althans artikel 47 Fw, de aan voormelde betalingen ten laste van de G-rekening van [X] ten grondslag liggende rechtshandelingen vernietigd. In deze brief baseert de curator zich ook op andere rechtsgronden. De curator vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld deze bedragen van in totaal € 71.992,50 (de gewraakte betalingen minus voormeld bedrag van € 2.000,00) aan de boedel te betalen. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.7. Op 26 februari 2007 is de G-rekeningovereenkomst tussen [X], de Ontvanger en de Rabobank tot stand gekomen. De voor deze zaak relevante artikelen luiden als volgt:
“5. Betalingen ten laste van de g-rekening, andere dan die, bedoeld in de beweegreden van deze overeenkomst, en andere dan terugstortingen als bedoeld in punt 9, zullen slechts geschieden na daartoe ontvangen schriftelijke toestemming van de ontvanger.
9. De rekeninghouder verplicht zich hierbij tegenover de ontvanger om in het geval dat op zijn g-rekening vanaf een andere g-rekening een bedrag wordt gestort dat geen betrekking heeft op aanneming van werk (…) of op het aan derden ter beschikking stellen van werknemers (…), dit bedrag onmiddellijk terug te storten op de g-rekening van de storter , opdat de ontvanger op dit bedrag jegens de storter zijn pandrecht kan doen gelden. (…)”
2.8. In de eerder tot stand gekomen G-rekeningovereenkomst van [gedaagde] komen dezelfde bepalingen voor.
2.9. Bij akte van cessie d.d. 12 januari 2012 heeft de Ontvanger zijn vordering op [gedaagde], strekkende tot betaling van
€ 71.992,50, aan de curator overgedragen. De Ontvanger heeft met de curator afgesproken dat bij toewijzing van deze vordering hij zijn voorrecht niet geldend zal maken en het te incasseren bedrag volledig ten goede zal komen van de gezamenlijke schuldeisers.
2.10. Ten tijde van de faillietverklaring bedroeg het saldo van de G-rekening van [X]
€ 275,33.
2.11. De Ontvanger heeft per 25 juli 2012 een bedrag van € 120.455,67 te vorderen van [X], exclusief kosten. Het betreft grotendeels omzetbelasting (2006 en 2007) en loonheffingen (2007).
3. De vorderingen
3.1. De vorderingen van de curator (primair tot uiterst subsidiair) strekken er toe dat de rechtbank per voormelde betaling een verklaring voor recht op een specifieke rechtsgrond uitspreekt en dat [gedaagde] wordt veroordeeld de respectievelijke bedragen (totaal € 71.992,50) aan de boedel te betalen, zulks met nevenvorderingen, waaronder een proceskostenveroordeling ten laste van [gedaagde].
3.2. Onder de primaire vordering wordt, na gedeeltelijke wijziging van grondslag van eis, op basis van de cessieakte met de Ontvanger tevens het volgende gevorderd:
“VI Te verklaren voor recht dat gedaagde jegens de Ontvanger (…) onrechtmatig heeft gehandeld en gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de schade die de Ontvanger (…) heeft geleden, op basis van de overeenkomst van cessie dient gedaagde deze schade aan eiser te voldoen, en deze schade te begroten op het bedrag van € 71.922,50, welk bedrag [X] aan gedaagde heeft betaald, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;”
4. Het verweer
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met diens veroordeling in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling
5.1. Nu de primaire vorderingen nevenschikkend zijn ingesteld en vordering sub VI het totaal van de gewraakte betalingen betreft zal de rechtbank als eerste deze vordering beoordelen. Indien vordering sub VI toewijsbaar is behoeven de overige vorderingen geen beoordeling meer.
5.2. [gedaagde] betwist niet dat de curator de bevoegdheid heeft om de aan de Ontvanger toekomende vordering sub VI in te stellen zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Voorts geldt dat de Ontvanger met de curator heeft afgesproken dat het te incasseren bedrag aan alle schuldeisers ten goede komt omdat hij afstand doet van zijn voorrechten, zoals hiervoor onder 2.9. vermeld. Aldus overweegt de rechtbank dat duidelijk is dat de curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement optreedt.
5.3. Kort en zakelijk weergegeven stelt de curator het volgende. De gewraakte betalingen zijn geen betalingen als bedoeld in de artikelen 34 lid 3 en 35 lid 5 Invorderingswet (Iw). Zij hebben niet in mindering gestrekt op vorderingen van de Ontvanger. Op grond van haar eigen G-rekening overeenkomst was [gedaagde] gehouden deze betalingen direct terug te betalen op de G-rekening van [X]. Dit heeft zij niet gedaan (behoudens een bedrag van
€ 2.000,00). Aldus heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens de Ontvanger omdat de op de G-rekening gestorte bedragen aan hem zijn verpand ten behoeve van de betaling van zijn vorderingen op grond van belastingwetten. Duidelijk is dat deze bedragen hiervoor niet zijn aangewend. Gelet op de openstaande belastingschuld heeft de Ontvanger dus schade ondervonden ten bedrage van € 71.992,50.
5.4. Kort en zakelijk weergegeven verweert [gedaagde] zich als volgt. Zij betwist dat de Ontvanger een vordering heeft op [X]. De debiteuren van [X] hebben in een aantal gevallen het volledige factuurbedrag overgemaakt op haar G-rekening. De belastingdienst had slechts recht op een beperkt gedeelte, namelijk voorzover er een aanslag openstond, zodat het overige gedeelte ter vrije beschikking stond. Bovendien was het niet zo dat ten tijde van de gewraakte betalingen er überhaupt aanslagen openstonden. Verder vindt [gedaagde] dat de curator niet zowel op grond van zijn eigen positie en op grond van de cessieakte vorderingen kan instellen.
5.5. De rechtbank overweegt het volgende. Bij akte houdende producties heeft de curator onder andere een overzicht van de openstaande aanslagen, afkomstig van de Ontvanger, overgelegd. [gedaagde] heeft gelegenheid gekregen op deze productie te reageren maar heeft dat niet gedaan. Aldus staat bij gebreke van betwisting vast dat ten tijde van de gewraakte betalingen nog aanslagen openstonden. Zie hiervoor onder 2.11. Verder overweegt de rechtbank dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met voormeld artikel 9 van de G-rekeningovereenkomst waarin zij met de belastingdienst is overeengekomen om betalingen afkomstig van een andere G-rekening die niet zien op (kort gezegd) loonheffing en omzetbelasting direct terug te storten op deze G-rekening. Duidelijk is dat als de gewraakte betalingen niet hadden plaatsgevonden c.q. door [gedaagde] prompt zouden zijn terugbetaald op de G-rekening van [X] het voormelde bedrag van € 71.992,50 ten goede zou zijn gekomen van de Ontvanger ter delging van haar destijds bestaande en toekomstige vorderingen. Dit betekent dan ook dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van haar G-rekening overeenkomst. Dit is een toerekenbare tekortkoming (geen onrechtmatige daad zoals de curator stelt) en zij is gehouden bij wijze van schadevergoeding dit bedrag aan de Ontvanger, thans de curator wegens de cessie, te betalen.
5.6. Met betrekking tot het verweer dat de curator een keuze moet maken tussen de door hem als curator ingestelde vorderingen en die op basis van de cessie-akte overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor is overwogen heeft de curator de primaire vorderingen nevenschikkend ingesteld. Dat betekent dus dat, nu vordering sub VI toewijsbaar is, de rechtbank niet toekomt aan de overige grondslagen die de curator per gewraakte betaling aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. De gevorderde verklaring voor recht zal, enigszins aangepast, worden toegewezen. De gevorderde rente, waartegen geen verweer is gevoerd, is eveneens toewijsbaar.
5.7. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat dit oordeel inhoudt dat de voormelde betalingen onder 2.4. niet in mindering kunnen strekken op de schadevergoeding nu immers gesteld noch gebleken is dat deze betalingen (via een “omweg”) zijn aangewend om belastingschulden van [X] te delgen.
5.8. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Hierop is de curator bij repliek niet teruggekomen. Aldus zijn deze kosten betwist en dient de rechtbank deze af te wijzen.
5.9. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens de Ontvanger toerekenbaar tekort is geschoten op grond van de door haar met de Ontvanger gesloten G-rekeningovereenkomst, dat de door de Ontvanger ondervonden schade € 71.992,50 bedraagt en dat [gedaagde] deze schade aan de curator op grond van de cessieakte dient te vergoeden,
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen een bedrag van € 71.992,50, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator begroot op € 1.526,81 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat, alsmede de nakosten van € 131,00 dan wel € 199,00 als betekening van het vonnis plaatsvindt,
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.
1354/2148