ECLI:NL:RBROT:2012:BW9827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/46
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verbindendheid van de Afstemmingsverordening in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontving sinds 16 augustus 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van besluiten van verweerder die de bijstandsverlening van eiseres met 100% hebben verlaagd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de uitkering van eiseres heeft verlaagd wegens het niet verschijnen op uitnodigingen voor een werkstage, wat volgens de Afstemmingsverordening kan leiden tot sancties. Eiseres betwist de verbindendheid van de Afstemmingsverordening en stelt dat haar gedragingen niet verwijtbaar zijn, onder andere vanwege de afwezigheid van kinderopvang. De rechtbank oordeelt dat de gemeenteraad heeft voldaan aan zijn verplichtingen en dat de Afstemmingsverordening voldoende rechtszekerheid biedt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, maar handhaaft de rechtsgevolgen van het primaire besluit dat de uitkering met 100% voor één maand is verlaagd. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van twee maanden, zoals opgelegd bij primair besluit 2, niet in stand kan blijven, omdat er geen sprake is van recidive. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/46
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juni 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2011 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 september 2011 voor de duur van een maand met 100% verlaagd.
Bij besluit van 23 september 2011 (primair besluit 2) heeft verweerder met ingang van
1 oktober 2011 de Wwb-uitkering voor de duur van twee maanden met 100% verlaagd.
Bij besluit van 22 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Plaisier.
Overwegingen
1.1 Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb is het college onder meer verantwoordelijk voor het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb bepaalt dat de belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van het tweede lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wwb stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Het tweede lid bepaalt - voor zover thans van belang - dat het college de bijstand verlaagd overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belang-hebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
1.2 De in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb bedoelde verordening is de Verordening afstemming en handhaving Wwb Rotterdam 2009 (Afstemmings-verordening). Met ingang van 1 juli 2011 luiden de bepalingen van deze verordening - voor zover thans van belang - als volgt.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening legt het college een maatregel op als de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont dan wel de uit de Wwb voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.
Het tweede lid bepaalt dat een maatregel bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Het derde lid bepaalt dat bij het opleggen van een maatregel deze verordening in acht wordt genomen, onverminderd de bevoegdheid van het college om de hoogte of de duur van een maatregel met toepassing van het tweede lid afwijkend vast te stellen, of te volstaan met een schriftelijke waarschuwing.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Afstemmingsverordening legt het college geen maatregel op als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Het tweede lid bepaalt dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 8 van de Afstemmingsverordening luidt als volgt:
“1. Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de Wwb of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, leidt tot een schriftelijke waarschuwing of een maatregel.
2. (…).
3. De hoogte van de maatregel in verband met een gedraging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt bij:
a. het onvoldoende nakomen van een verplichting: 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. het niet nakomen van een verplichting of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.”
Artikel 12A, eerste lid, aanhef en onder c, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar schuldig maakt aan een naar ernst vergelijkbare of zwaardere gedraging, als bedoeld in artikel 2, het college de duur van een maatregel van 100% van de bijstandsnorm met een maand verlengt.
2. Eiseres ontvangt sinds 16 augustus 2000 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij heeft zeven kinderen, die ten tijde hier in geding tussen de 0 en 12 jaar oud waren. Aan eiseres is de eenmalige ontheffing voor een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar, als bedoeld in artikel 9a van de Wwb, verleend. Deze ontheffing is per 4 augustus 2011 afgelopen.
In verband hiermee is eiseres in april en mei 2011 diverse malen uitgenodigd voor gesprekken bij verweerders dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) om de mogelijkheden van eiseres op de arbeidsmarkt voor de toekomst te onderzoeken. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodigingen.
Eiseres is door SoZaWe vervolgens aangemeld voor het traject ‘Tarwewijk Werkt’. In dit kader is eiseres door SDWORKS B.V. uitgenodigd voor een startbijeenkomst op 14 juli 2011. Omdat eiseres zonder zich af te melden niet is verschenen, heeft SoZaWe eiseres bij brief van 20 juli 2011 verzocht te verschijnen op 26 juli 2011 voor een gesprek om hierover uitleg te geven. Eiseres heeft zich telefonisch afgemeld voor dit gesprek en heeft daarbij aangegeven dat zij geen oppas kan krijgen voor haar kinderen.
Bij brief van 25 juli 2011 is eiseres opnieuw door SDWORKS B.V. uitgenodigd voor een startbijeenkomst op 28 juli 2011. Op deze bijeenkomst is eiseres niet verschenen.
Bij primair besluit 1 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2011 een maatregel opgelegd van 100% verlaging van de Wwb-uitkering voor de duur van een maand wegens het door eigen gedrag belemmeren van het vinden van werk.
Bij primair besluit 2 is aan eiseres met ingang van 1 oktober 2011 een maatregel opgelegd in de vorm van de verlaging van haar Wwb-uitkering met 100% gedurende twee maanden, vanwege het weigeren van een participatieplaats of stageplek, namelijk van het project Tarwewijk. Omdat eiseres zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen, heeft verweerder de duur van de maatregel verdubbeld. Voorts heeft verweerder gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van de maatregel af te zien.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van de overwegingen in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam van 21 december 2011 en onder verbetering van de juridische grondslag zoals opgenomen onder regelgeving in het advies, de primaire besluiten gehandhaafd. Daartoe is - samengevat - overwogen dat de aangeboden werkstage onderdeel is van een oriëntatiefase van vier maanden waarbij gewerkt wordt aan de sollicitatievaardigheden, arbeidsgewenning, arbeidsritme en, voor zover van toepassing, scholing. Hierbij wordt rekening gehouden met beperkingen, schoolgaande kinderen en dergelijke. Eiseres heeft voorafgaand aan de primaire besluiten geen melding gemaakt van medische klachten waardoor zij niet aan een werkstage zou kunnen deelnemen. Er is een medisch onderzoek uitgevoerd door Aob Compaz op 10 november 2011. Binnen het aangeboden traject wordt rekening gehouden met de conclusies uit dat onderzoek.
De eerste gedraging waarvoor een maatregel is opgelegd, heeft plaatsgevonden na 1 juli 2011. De door verweerder aangeboden voorziening in de vorm van een werkstage is noodzakelijk om eiseres te laten uitstromen uit de bijstand. Eiseres is niet verschenen op de gesprekken waar de werkstage zou worden aangeboden, hetgeen betekent dat zij een verplichting ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb niet is nagekomen. De aan eiseres verleende ontheffing is volgens verweerder niet bedoeld voor de verplichtingen als bedoeld in dit artikellid. Van redenen tot matiging van de opgelegde maatregelen, dan wel om af te zien van de oplegging van een maatregel is verweerder niet gebleken.
4. Eiseres stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat zij geen
participatieplaats dan wel stageplaats heeft geweigerd. Het niet komen op een afspraak heeft niet als weigering te gelden.
Eiseres voert verder aan dat de gedragingen die haar worden verweten zijn begonnen op 4 april 2011, derhalve voor 1 juli 2011. Uit het dossier blijkt immers dat het om een samenspel van gedragingen van voor en na 1 juli 2011 gaat. Er had mitsdien moeten worden uitgegaan van de meest gunstige wetgeving voor eiseres, te weten de Afstemmings-verordening, zoals die luidde voor 1 juli 2011.
Indien wel uitgegaan moet worden van de Afstemmingsverordening, zoals deze luidt sinds
1 juli 2011, mist deze verordening volgens eiseres verbindende kracht. Zij heeft in bezwaar uitdrukkelijk een beroep gedaan op de onverbindendheid, maar hierop is door verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan. Eiseres verwijst naar de Memorie van Toelichting bij het tweede lid van artikel 18 van de Wwb. Zij meent dat de huidige systematiek van de Afstemmingsverordening in strijd is met het systeem van artikel 18 van de Wwb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts acht eiseres de nadere uitwerking van de Afstemmingsverordening in het Handboek SoZaWe in strijd met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb. Daarnaast is de rechts-zekerheid in geding omdat uit de Afstemmingsverordening niet blijkt wat een lichte dan wel een normale verplichting is.
Verder betoogt eiseres dat er geen sprake van verwijtbare gedragingen omdat eiseres bij SoZaWe heeft gemeld dat het zonder afdoende kinderopvang voor haar niet mogelijk is om deel te nemen aan het traject en verweerder de mogelijkheid van kinderopvang tot op heden niet heeft geconcretiseerd. Ook is door haar een voorbehoud gemaakt dat rekening moet worden gehouden met haar medische beperkingen. De medische keuring heeft pas plaatsgevonden na de primaire besluiten. Verweerder had op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) echter eerst de medische situatie van eiseres moeten bezien. Dat eiseres haar medische klachten niet zou hebben aangegeven, is onjuist.
Daarnaast is volgens eiseres onder de Afstemmingsverordening, zoals deze na 1 juli 2011 luidt, slechts plaats voor een maatregel van 30%, omdat hooguit sprake is van een lichte verplichting. Het is immers niet zeker dat eiseres na vier maanden oriëntatie op de arbeids-markt met behoud van uitkering zou zijn uitgestroomd naar reguliere arbeid.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat er geen sprake is van recidive omdat de gedragingen waarvoor bij primair besluit 1 een maatregel is opgelegd vóór 1 juli hebben plaatsgevonden en de recidive plaatsvond na 1 juli 2011. Het recidiverend gedrag moet dan als nieuwe gedraging onder het nieuwe beleid worden gezien.
5. Uit de stukken (zie in het bijzonder de uitnodiging van SDWORKS B.V. van
8 juli 2011, de uitnodigingsbrief van 20 juli 2011 voor het maatregelgesprek en het rapport Overdracht domein Werk van 28 juli 2011 voor primair besluit 1 en de uitnodiging van SDWORKS B.V. van 25 juli 2011, de uitnodiging voor het maatregelengesprek van 5 september 2011, de gespreksbevestiging van 14 september 2011 en het rapport Overdracht domein Werk van 20 september 2011 voor primair besluit 2) en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de aan eiseres verweten gedragingen zien op het niet verschijnen naar aanleiding van oproepen van SDWORKS B.V. voor een bijeenkomst op respectievelijk 14 juli 2011 (primair besluit 1) en 28 juli 2011 (primair besluit 2). Gelet hierop heeft verweerder terecht de Afstemmingsverordening, zoals deze vanaf 1 juli 2011 luidt, aan het bestreden besluit en de primaire besluiten ten grondslag gelegd. Dat eiseres zich mogelijk voor 1 juli 2011 ook verwijtbaar heeft gedragen leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu die gedragingen niet hebben geleid tot het opleggen van een maatregel. Dat in de tekst van de brief van 20 juli 2011 van SoZaWe staat “herhaalde malen” kan daaraan niet afdoen.
6. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit expliciet had moeten ingaan op de bezwaargrond dat de Afstemmingsverordening, zoals die sinds 1 juli 2011 luidt, onverbindend is. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7: 12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens het ontbreken van een toereikende motivering. In het hiernavolgende zal de rechtbank uit oogpunt van finale geschilbeslechting bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, dan wel of zij zelf in de zaak kan voorzien.
7.1 Aan een algemeen verbindend voorschrift kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien - voor zover thans van belang - de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig geacht moeten worden met een hogere - algemeen verbindende - regeling. De rechtbank is van oordeel dat de gemeenteraad heeft voldaan aan de hem in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb opgelegde verplichting met de vaststelling van de in geding zijnde Afstemmingsverordening. De tekst van artikel 8 van de Afstemmings-verordening geeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in de daaruit voor een bijstandsgerechtigde voortvloeiende rechten en plichten en biedt derhalve voldoende rechtszekerheid, zodat daarin geen reden gelegen is om dit artikel als onverbindend te beschouwen. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat artikel 8 van de Afstemmingsverordening niet zou passen in het door artikel 18 van de Wwb gegeven kader voor de afstemming van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Aan hetgeen over het individualiseringsbeginsel is opgenomen in de Memorie van Toelichting bij dit artikel, is naar het oordeel van de rechtbank door de gemeenteraad voldoende vorm en inhoud gegeven met artikel 2 van de Afstemmingsverordening.
7.2 Namens verweerder heeft de directeur van SoZaWe op 29 juni 2011 de Beleidsregels maatregelenbeleid 2011 vastgesteld en bekendgemaakt. Hierin is opgenomen welke verwijtbare gedragingen leiden tot een schriftelijke waarschuwing, dan wel een maatregel van 30% of 100% verlaging van de uitkering gedurende een maand. Deze beleidsregels zijn opgenomen in het Handboek SoZaWe. De rechtbank is van oordeel dat deze beleidsregels kunnen worden opgevat als wetsinterpreterend beleid van verweerder ter invulling van de door de gemeenteraad in de Afstemmingsverordening neergelegde criteria. Verweerder is hier op grond van het bepaalde in artikel 18 van de Wwb toe bevoegd.
7.3 Bij de vaststelling van de onderhavige maatregelen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 3 van de Beleidsregels maatregelen 2011, waarbij is bepaald dat een maatregel van 100% verlaging wordt opgelegd voor onder meer het weigeren van een participatieplaats of stage en het niet meewerken aan een voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit artikel een juiste invulling aan het door de gemeenteraad in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening neergelegde criterium ‘het niet nakomen van een verplichting’.
7.4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres op de onverbindendheid van de Afstemmingsverordening, zoals deze luidt met ingang van 1 juli 2011, wordt verworpen.
8.1 Primair besluit 1 is gebaseerd op het feit dat eiseres zonder afmelding geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging van SDWORKS B.V. voor een bijeenkomst op
14 juli 2011 in het kader van het traject ‘Tarwewijk Werkt’. Hierdoor heeft eiseres haar medewerking geweigerd aan een haar aangeboden voorziening. Met het opleggen van een verlaging van de Wwb-uitkering met 100% gedurende een maand, heeft verweerder gehandeld overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de Afstemmingsverordening en zijn beleid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er door eiseres geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de maatregel, of die tot een verlaging ervan hadden moeten leiden. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres eerst bij brief van 23 september 2011, dus ruim na de datum van de verweten gedraging en ook na primair besluit 1, heeft aangegeven medische beperkingen te ondervinden. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van het verrichten van maatwerk niet zelf onderzoek hoeft te initiëren naar eventueel bestaande medische beperkingen die aan het nakomen van de verplichtingen van artikel 9 van de Wwb in de weg staan. Een dergelijke verplichting kan pas ontstaan wanneer verweerder op de hoogte is van eventuele medische beperkingen. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de medische keuring, die is gevolgd op de brief van 23 september 2011, niet is gebleken van een medische reden op grond waarvan eiseres niet in staat was de bijeenkomst van 14 juli 2011 bij te wonen of in het geheel niet in staat was om deel te nemen aan het traject.
8.2 Ook het gegeven dat eiseres bij deelname aan het traject kinderopvang nodig heeft, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat de gedraging die ten grondslag ligt aan primair besluit 1 eiseres niet kan worden verweten. Verweerder is op grond van het vierde lid van artikel 9 van de Wwb verplicht om zich genoegzaam te overtuigen van de beschikbaarheid van passende kinderopvang. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat de startbijeenkomst voor deelname aan het traject Tarwewijk Werkt onder meer bedoeld is om inzichtelijk te maken welke obstakels er voor eiseres bestaan om te voldoen aan haar verplichtingen, waarbij ook de behoefte aan kinderopvang aan de orde kan komen. De startbijeenkomst is derhalve juist bedoeld om maatwerk te leveren. Door de weigering van eiseres om gehoor te geven aan de uitnodigingen, maakt zij het verweerder feitelijk onmogelijk om maatwerk te leveren. De stelling van eiseres dat verweerder eerst maatwerk moet leveren, voordat haar een voorziening kan worden aangeboden, volgt de rechtbank in dit geval dan ook niet.
8.3 Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de handhaving van primair besluit 1, in stand kunnen blijven.
9.1 Primair besluit 2 (maatregel van 100% verlaging van de uitkering gedurende twee maanden) ziet op het niet verschijnen op de startbijeenkomst van 28 juli 2011. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverwegingen 8.1 en 8.2 is de rechtbank ook ten aanzien van deze gedraging van oordeel dat verweerder met betrekking tot de hoogte van de maatregel overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld, dat eiseres een verwijt te maken is en dat hetgeen door eiseres is gesteld geen reden is om geheel of gedeeltelijk af te zien van het opleggen van een maatregel.
9.2 De rechtbank is echter van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven voor zover het de duur van de maatregel, opgelegd bij primair besluit 2, betreft. De verdubbeling van de duur van de maatregel is gebaseerd op verweerders standpunt dat sprake is van recidive. In het Handboek SoZaWe, hoofdstuk B8100, paragraaf 7, onder f, is opgenomen dat sprake is van recidive als de betrokkene zich, binnen12 maanden na een besluit waarbij de maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. Nu de gedraging die aan het primaire besluit 2 ten grondslag ligt heeft plaatsgevonden op 28 juli 2011 en het primaire besluit 1 is gedateerd op 16 augustus 2011, is geen sprake van recidive in de zin van het Handboek SoZaWe. Verweerder heeft derhalve, zonder enige motivering, niet overeenkomstig zijn eigen beleid gehandeld door te concluderen dat sprake is van recidive.
9.3 Ter zitting is zijdens verweerder betoogd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de recidivebepaling ten onrechte is toegepast, de duur van de maatregel niettemin in stand kan blijven door toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van de Afstemmings-verordening. Wegens het veelvuldig weigeren te verschijnen op afspraken kan volgens verweerder de duur van de maatregel afwijkend worden vastgesteld en daarom in dit geval worden verdubbeld. Verweerder acht het niet verschijnen op de afspraak van 28 juli 2011 zo ernstig dat hij een dergelijke verhoging gerechtvaardigd acht, ook ingeval van recidive in de zin van het Handboek SoZaWe geen sprake is.
De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Hiervoor onder 9.2 heeft de rechtbank vastgesteld dat de recidivebepaling in onderhavig geval niet kan worden toegepast. Het gaat niet aan in dit geval in beroep alsnog tot eenzelfde verdubbeling van de duur van de maatregel te komen op grond van artikel 2, derde lid, van de Afstemmingsverordening. Immers, door verweerder zijn geen omstandigheden - anders dan de herhaling van maatregelwaardig gedrag - aangevoerd op grond waarvan het is gerechtvaardigd de duur van de gedraging wegens de ernst ervan, in afwijking van de Afstemmingsverordening vast te stellen.
9.4 De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de duur van de maatregel die aan eiseres bij primair besluit 2 is opgelegd, wordt vastgesteld op een maand.
10 Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade. De rechtbank heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. Uit het voorgaande volgt dat verweerder nalatig is gebleven over de maand november 2011 uitkering te betalen, zodat er grond is verweerder te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente. De eerste dag waarop verweerder over het bedrag van de niet betaalde bruto-uitkering wettelijke rente is verschuldigd, moet worden gesteld op
1 december 2012. Deze rente is verschuldigd tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
13. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.185,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen primair besluit 1, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen primair besluit 2, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit ziet op primair besluit 1, in stand blijven,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, voor zover dit ziet op primair besluit 2, hetgeen in dit geval inhoudt dat de hoogte van de per 1 oktober 2011 opgelegde maatregel 100% gedurende één maand bedraagt,
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de wettelijke rente overeenkomstig de in rechtsoverweging 10 van deze uitspraak aangegeven wijze,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.185,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. J. Bergen en
mr. C.H.M. Pastoors, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.