ECLI:NL:RBROT:2012:BW9476
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Damsteegt
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vergunning voor bemiddelen in financiële producten door de Autoriteit Financiële Markten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A], handelend onder de naam [B], en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) over de intrekking van de vergunning voor het bemiddelen in levensverzekeringen, hypothecair krediet en consumptief krediet. De AFM had op 3 november 2011 het bezwaar van [A] tegen de intrekking van zijn vergunning ongegrond verklaard, omdat hij niet voldeed aan de diploma-eisen die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht (Wft). [A] stelde dat de overheid destijds het vertrouwen had gewekt dat zijn diploma's hem een levenslange bevoegdheid gaven om een bemiddelingsbedrijf te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat het vergunningstelsel en de bijbehorende diploma-eisen rechtstreeks uit de wet voortvloeien en dat de rechter niet kan ingrijpen in de billijkheid van wetten in formele zin.
Tijdens de zitting op 30 mei 2012 heeft [A] zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat zijn argumenten niet konden slagen. [A] had ook betoogd dat andere financiële instellingen zich zonder vergunning op de hypotheekmarkt begeven, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat er sprake was van vergelijkbare gevallen. Bovendien had [A] tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij cursussen niet had afgerond om te testen hoe ver de AFM zou gaan met handhaving, wat de AFM niet verplichtte om zijn bezwaar als een verzoek om ontheffing te beschouwen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van [A] ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.