uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2012 in de zaak tussen
[X], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. E. van Lunteren.
Bij besluiten van 12 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 8 juli 2011 om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand en kosten voor griffierecht afgewezen.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 18 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
1. Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder op 12 juli 2011 twee besluiten heeft genomen op de aanvraag van eiseres van 8 juli 2011 voor bijzondere bijstand ten behoeve van de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand en kosten voor griffierecht. Nu het om één aanvraag gaat, zal de rechtbank deze twee besluiten als één besluit (het bestreden besluit) aanmerken, mede omdat niet in geschil is dat het beroep gericht is tegen beide besluiten.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gevraagde kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en daarom moeten worden voldaan uit het eigen inkomen of vermogen. Daarbij heeft verweerder de bijstandsuitkering als voorliggende voorziening aangemerkt.
3. Verweerder heeft in beroep erkend dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is en zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres dient te worden afgewezen op grond van artikel 15 van de Wwb, omdat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand gelet op het per 1 juli 2011 in werking getreden Besluit van 22 juni 2011, houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, onder meer in verband met het stimuleren van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (het Besluit) een voorliggende voorziening vormt. Volgens verweerder heeft de wetgever de kosten van de eigen bijdrage en aanverwante kosten als het griffierecht bij de burger willen laten. Om het Besluit niet te doorkruisen, heeft verweerder nieuw beleid ontwikkeld dat inhoudt dat per 1 juli 2011 geen bijzondere bijstand meer wordt verstrekt voor de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand en aanverwante kosten.
4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het beleid van verweerder om categoriaal bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand af te wijzen, in strijd is met artikel 35 van de Wwb en hierom onverbindend moet worden verklaard. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening. Voorts doet eiseres, in het geval dat het beleid van verweerder toch verbindend is, een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verder stelt zij dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en op een onzorgvuldige wijze is voorbereid.
5. Op grond van artikel IV van het Besluit blijft het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr), zoals dat luidde op de dag vóór de dag van inwerkingtreding van het Besluit, van toepassing op aanvragen om een toevoeging die door het bestuur zijn ontvangen vóór de dag van inwerkingtreding van het Besluit.
6. Volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit blijft het oude Bebr van toepassing op alle aanvragen om een toevoeging die door het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand zijn ontvangen vóór de dag van inwerkingtreding van het Besluit. Hiermee wordt bereikt dat een al ingezet traject op basis van het op dat moment geldende recht kan worden afgedaan. Tussentijdse herzieningen in lopende trajecten zijn daardoor niet nodig, waarmee problemen van overgangsrechtelijke aard voorkomen worden.
7. De aanvraag van eiseres heeft betrekking op een toevoeging die voor de inwerkingtreding van het Besluit is aangevraagd en verleend. Hierop is, op grond van het hiervoor genoemde overgangsrecht, het oude Bebr van toepassing en niet het gewijzigde Besluit. Nu verweerder zijn beleid om geen bijzondere bijstand te verlenen voor te betalen eigen bijdragen voor rechtsbijstand heeft ontwikkeld vanwege de wijziging van het Besluit, ziet de rechtbank niet in op grond waarvan dit nieuwe beleid voor de aanvraag van eiseres voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand heeft te gelden.
8. Verweerder heeft in zijn nieuwe beleid niet alleen als uitgangspunt genomen dat voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand geen bijzondere bijstand wordt verleend, maar dat ook de kosten van het griffierecht niet meer voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. De wijziging van het Bebr heeft geen betrekking op de kosten van griffierecht. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit oogpunt van kostenbeheersing het beleid ten aanzien van toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht is aangescherpt. De rechtbank acht het in strijd met de rechtszekerheid dat dit nieuwe beleid van toepassing is in gevallen waarin het gaat om griffierechten die voor 1 juli 2011 in rekening zijn gebracht. Reeds daarom kan het besluit om eiseres geen bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het griffierecht, geen stand houden. Aan de vraag of het beleid om systematisch geen bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van griffierecht redelijk is, komt de rechtbank thans niet toe.
9. Nu verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres ten onrechte heeft gebaseerd op zijn per 1 juli 2011 gehanteerde beleid, dient het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep, wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering te worden vernietigd. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven een einduitspraak van de rechtbank te wensen, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om bij tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de besluiten van 12 juli 2011,
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de aanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. C.A. Schreuder, leden, in aanwezigheid van mr. A.L.M. van ‘t Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.