2.4 Beroepsgronden
Eiseressen hebben in beroep – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
1. Verweerder heeft ten onrechte het advies van zijn bezwaaradviescommissie niet gevolgd en de afwijking daarvan onvoldoende gemotiveerd.
2. Verweerder heeft onvoldoende economisch onderzoek gedaan om de geografische markt vast te stellen en te bepalen in welke mate er mogelijkheden tot concurrentie bestonden. Verweerder heeft in het primaire besluit voor de afbakening van de geografische markt geconstateerd dat de markten voor V&V en HV de zorgkantoorregio 't Gooi omvatten. Verweerder volstaat voor de onderbouwing ter zake met een verwijzing naar eerdere besluiten, waaronder besluit 4212 van 4 november 2005, waaruit zou volgen dat de geografische markt voor V&V en voor HV de regio van het zorgkantoor is.
Doordat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de economische en feitelijke context van de relevante markt heeft zij onjuiste conclusies getrokken over het karakter van de vermeende afspraken, namelijk met betrekking tot de geschiktheid van die vermeende afspraken om de mededinging te beperken.
Partijen oefenden ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten tot verkoop van activa van TGV aan Vivium, respectievelijk Hilverzorg, en de Samenwerkingsovereenkomst, geen concurrentiedruk op elkaar uit. Verweerder stelt dat zij in een markt in transitie niet hoeft aan te tonen dat vanaf dag één na liberalisering door marktpartijen volop wordt geconcurreerd. Verweerder verwijst louter naar het ECRi-rapport ten bewijze dat concurrentie mogelijk is. Het ECRi-rapport bevat een algemene beschrijving van de AWBZ-markt, en is niet toegespitst op de concurrentiesituatie in Het Gooi en de eventuele concurrentiedruk die van intramurale instellingen op extramurale instellingen zou uitgaan.
Eiseressen verwijzen naar een rapport van het Tilburg Law and Economics Center (TILEC) van december 2009 met de titel “Concurrentie op de thuiszorgmarkt in Nederland: onderzoek van TILEC voor ACTIZ”, en stellen dat dit rapport wel van waarde is voor deze zaak. Uit het onderzoek van TILEC zou blijken dat samenwerking in zorgmarkten op een andere manier moet worden beoordeeld dan samenwerking in een reguliere markt. In het onderhavige geval heeft verweerder in het geheel geen onderzoek gedaan naar de specifieke omstandigheden waarin de vermeende afspraken zijn gemaakt. Zelfs de algemene analyse die verweerder maakt van de thuiszorgmarkt is onjuist.
Van belang zijn de limitatieve afspraken die met het zorgkantoor gemaakt zijn en de keuzevrijheid van de cliënt ter zake. Voorts is van belang dat verweerder ten onrechte niet de rol onderzocht heeft die het zorgkantoor speelt, onder andere bij de mogelijkheden tot uitbreiding van het geografische werkgebied van eiseressen. Verweerder miskent dat intramurale instellingen zoals Vivium en Hilverzorg niet zelfstandig kunnen beslissen om een nieuwe intramurale instelling te openen. Hiertoe is toestemming van het zorgkantoor vereist.
Verweerder gaat er aan voorbij dat, als gevolg van het garantiebudget en de beperkte mogelijkheid betaald te krijgen voor een budgetoverschrijding, er geen prikkel bestaat om het werkgebied uit te breiden. Eiseressen hebben voorts gesteld dat in de werkgebieden van Vivium en Hilverzorg zodanig omvangrijke wachtlijsten waren, dat deze voldoende waren om de productie op peil te houden, en ook het eventuele aanvullende budget te benutten, zonder dat zij hun werkgebieden behoefden uit te breiden.
3. Volgens eiseressen moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging die een marktverdeling inhoudt. Er is dus geen sprake van een overtreding. De documenten waaruit verweerder citeert ondersteunen haar verdenking van het bestaan van een overtreding niet.
Ten aanzien van HV heeft nimmer enige overdracht van activiteiten plaatsgevonden. Op gebied van V&V geldt dat de herverdeling van activiteiten tot een productverdeling tussen TGV enerzijds en Vivium en Hilverzorg anderzijds heeft geleid. Deze productverdeling heeft echter niet de strekking, noch het effect gehad de mededinging te beperken.
4. Alle documenten die dateren van voor 20 oktober 2005 (de dag waarop een bespreking van de stand van zaken met betrekking tot de vergunningaanvraag met verweerder heeft plaatsgevonden) mogen niet worden gebruikt om aan te tonen dat partijen beoogden tot een geografische verdeling van de markt te komen. Die documenten zijn immers opgesteld op een moment dat een fusie nog tot de mogelijke eindsituatie behoorde. Zoals blijkt uit de documenten, waren de doelstellingen van partijen toen zij hun fusieplannen formuleerden het realiseren van ketenzorg en het realiseren van een sterke(re) positie ten opzichte van zorgverzekeraars en gemeenten. Gezien de bezwaren van verweerder tegen de fusie is het partijen duidelijk geworden dat zij niet met elkaar hun onderhandelingspositie konden versterken. Indien zij dit doel wilden bereiken, dan zouden ze, onafhankelijk van elkaar, met derden moeten samenwerken. Partijen hadden niet tot doel de onderlinge concurrentie te beperken.
Artikel 3.2 van de Samenwerkingsovereenkomst biedt een waarborg voor het bieden van ketenzorg. Enige gebiedsverdeling blijkt hier in elk geval niet uit.
5. Aangezien niet vast staat dat de vermeende afspraak een mededingingsbeperkende strekking heeft, had verweerder de effecten van de vermeende afspraak moeten onderzoeken. Door dit na te laten is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
6. Indien geconcludeerd zou worden dat sprake is van een geografische marktverdeling die tot een merkbare beperking van de mededinging zou kunnen leiden, dan moet deze beperking worden aangemerkt als een gerechtvaardigde nevenrestrictie.
7. Daarnaast hebben eiseressen gronden aangevoerd met betrekking tot de ernst en duur van de overtreding en de hoogte van de boete.