ECLI:NL:RBROT:2012:BW0411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1885
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie HSL-Zuid; herhaalde aanvraag en nieuw gebleken feiten

In deze zaak hebben eisers op 18 mei 2010 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder, in verband met de aanleg van de HSL-Zuid. Het primaire besluit van verweerder, gedateerd 5 juli 2010, wees deze aanvraag af. Op 22 maart 2011 verklaarde verweerder het bezwaar van eisers tegen dit besluit ongegrond. Hierop hebben eisers beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 januari 2011 was eiser aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M.J. Heule.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eisers kan worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Eisers stelden dat er sprake was van relevante nieuwe feiten, zoals ernstige geluidsoverlast door de treinen op het HSL-traject en het ontbreken van geluidsschermen aan de oostzijde van het tracé. De rechtbank concludeerde echter dat deze nieuwe feiten en omstandigheden niet konden afdoen aan het eerdere besluit, omdat de geluidsbelasting in de eindsituatie nog niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat, indien na de ingebruikname van de HSL-Zuid blijkt dat de geluidshinder feitelijk meer bedraagt dan eerder berekend, er onder omstandigheden een nieuw verzoek om schadevergoeding kan worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2012. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1885
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2012 in de zaak tussen
[eisers],
en
het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, verweerder,
gemachtigde: prof. mr. B.P.M. van Ravels.
Procesverloop
Eisers hebben op 18 mei 2010 verweerder verzocht om schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid.
Bij besluit van 5 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2011. [Eiser] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M.J. Heule.
Overwegingen
1. Op 16 oktober 2000 hebben eisers op grond van de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 verweerder verzocht om schadevergoeding in verband met te verwachten geluidsoverlast als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding van de A4.
Aan dit verzoek is onder meer ten grondslag gelegd dat eisers schade lijden in de vorm van een waardevermindering van hun hotel/pension aan het [adres]. Bij besluit van 20 december 2004 heeft verweerder het verzoek, voor zover dit betrekking heeft op de gestelde waardevermindering van het hotel/pension, afgewezen. Verweerder heeft op basis van berekeningen van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4, neergelegd in adviezen van 23 februari 2004 en 9 december 2004, voor de peildatum 6 september 1999 aangenomen dat geen sprake is van een door het tracébesluit veroorzaakte blijvende verslechtering van de geluidssituatie ter plaatse van het hotel/pension. Het door eisers tegen de afwijzing ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 30 juni 2005 ongegrond verklaard. De beslissing op bezwaar is na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk geworden.
2. Ter motivering van het bestreden besluit heeft verweerder onder meer gewezen op zijn besluit op de aanvraag van 16 oktober 2000.
3. De rechtbank stelt – ambtshalve oordelend – vast dat het verzoek om schadevergoeding van 18 mei 2010 kan worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Immers, eisers hebben na het onherroepelijk worden van het besluit van 30 juni 2005 wederom verzocht om schadevergoeding wegens gestelde waardevermindering van hun hotel/pension als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid.
4.1 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2 Uit vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2010, LJN BL7786) volgt dat indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
4.3 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
5. Eisers hebben gesteld dat sprake is van relevante, nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 30 juni 2005. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zij en hun gasten thans ernstige geluidsoverlast ondervinden als gevolg van de treinen op het HSL-traject. In dit verband hebben eisers er op gewezen dat geluidsschermen aan de oostzijde van het HSL-tracé ontbreken en dat het ten oosten van de A4 geplaatste geluidsscherm lager is dan verweerder destijds heeft aangenomen. Tevens hebben eisers verwezen naar verschillende krantenartikelen en naar geluidsmetingen die op 1 en 2 december 2009 zijn verricht door de Milieudienst West-Holland. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat de geluidsoverlast naar verwachting zal toenemen, omdat de treinen in de toekomst sneller en met een hogere frequentie zullen gaan rijden. In dit verband hebben zij gewezen op een prognose voor de eindsituatie die is neergelegd in een rapport van DCMR Milieudienst Rijnmond van 18 augustus 2010. Tot slot hebben eisers gesteld dat zij in verband met de financiële situatie van het hotel/pension niet langer kunnen wachten met een verzoek om schadevergoeding.
6.1 Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden. De krantenartikelen, de geluidsmetingen van de Milieudienst West-Holland en het rapport van DCMR Milieudienst Rijnmond dateren van na het eerdere besluit, zodat deze gegevens, evenals de geluidsoverlast die eisers en hun gasten ervaren, niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden aangevoerd.
6.2 De rechtbank is echter, met verweerder, van oordeel dat op voorhand is uitgesloten dat deze nieuwe feiten en omstandigheden aan het eerdere besluit kunnen afdoen. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het eerdere besluit is gebaseerd op een berekening van de blijvend te verwachten geluidsbelasting op de gevel van het hotel/pension als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding van de A4. Zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, zal een deel van de treinen die thans op het tracé rijden, op den duur blijvend worden vervangen door ander materieel. Het definitieve materieel zal bovendien met hogere snelheid en volgens een andere dienstregeling gaan rijden. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet is uit te sluiten dat de geluidsbelasting in de eindsituatie zal wijzigen ten opzichte van de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door de thans op het traject rijdende treinen. De geluidsmetingen van de Milieudienst West-Holland en de geluidsoverlast die eisers en hun gasten op dit moment ervaren kunnen daarom niet afdoen aan de aan het eerdere besluit ten grondslag gelegde berekening van de blijvend te verwachten geluidsbelasting. De prognose voor de eindsituatie in het rapport van DCMR Milieudienst Rijnmond kan dit niet anders maken, reeds omdat deze prognose mede is gebaseerd op aannames met betrekking tot het effect van een hogere maximumsnelheid en de geluidsemissie van de nieuwe treinen, waarvan de juistheid nog niet kan worden vastgesteld. Dat geluidsschermen aan de oostzijde van het HSL-tracé ontbreken en het geluidsscherm ten oosten van de A4 in hoogte afwijkt van het geluidsscherm waarmee de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 in zijn berekening rekening heeft gehouden, kan – wat hiervan ook zij – eisers niet baten. Immers, de aan- of afwezigheid van geluidsschermen in de huidige situatie zegt niets over de geluidsbelasting in de eindsituatie.
Hoewel voorstelbaar is dat de geluidsbelasting als gevolg van het (deels) tijdelijke materieel, mede gelet op de duur van de tijdelijke situatie, voor eisers en hun gasten hinderlijk is, doet hetgeen eisers hebben aangevoerd, waaronder hun financiële situatie, aan het eerdere besluit niet af. De rechtbank merkt nog op dat, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, één jaar en vervolgens tien jaar na ingebruikname van de HSL-Zuid de werkelijke geluidsbelasting zal worden gemeten. Indien dan blijkt dat de geluidshinder in de eindsituatie feitelijk meer bedraagt dan de destijds berekende geluidshinder, kan onder omstandigheden een nieuw dan wel aanvullend verzoek om schadevergoeding worden gedaan.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. M. Schoneveld, leden, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.