ECLI:NL:RBROT:2012:BV7512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394370 / HA RK 12-44
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [naam verzoekster] B.V. tegen een rechter-plaatsvervanger in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, die volgens verzoekster voortkwam uit een wisseling van standpunten en onvoldoende gemotiveerde beslissingen in eerdere vonnissen. De wrakingskamer heeft het griffiedossier en de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek bestudeerd, en op 16 februari 2012 een zitting gehouden waar de betrokken partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in eerdere vonnissen, met name het tussenvonnis van 1 juni 2011 en het vonnis van 13 juli 2011, expliciet had geoordeeld dat bepaalde klachten van verzoekster niet in de procedure aan de orde konden komen. De suggestie van de wederpartij om aanvullende vragen te stellen aan de deskundige werd niet als een aanwijzing voor partijdigheid gezien. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om geen tussentijds hoger beroep open te stellen werd ook niet als onbegrijpelijk of onterecht beschouwd.

De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koesterde. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 1 maart 2012
Zaaknummer: 394370
Rekestnummer: HA RK 12-44
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster] B.V. tevens h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te {plaats van vestiging],
verzoekster,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector civiel (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de rechter is in behandeling de door [naam eiseres] B.V. als eiseres tegen verzoekster als gedaagde ingestelde civielrechtelijke vordering, welke procedure als kenmerk heeft 320870 / HA ZA 08-3105.
Op 18 januari 2012 heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor genoemde procedure, waaronder de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekster, haar gemachtigde alsmede de rechter en de gemachtigde van de wederpartij zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 25 januari 2012.
Ter zitting van 16 februari 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen [naam directeur], de directeur van verzoekster bijgestaan door de advocaat mr. J.B. Smits alsmede de advocaat van de wederpartij mr. D.L.A. van Voskuilen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op 1 juni 2011 heeft de rechter een tussenvonnis gewezen waarin een deskundigenonderzoek is gelast naar bepaalde door verzoekster in de procedure geuite klachten over de aan verzoekster geleverde producten. Ter zake andere door verzoekster geuite klachten over (veiligheids)gebreken, heeft de rechter overwogen dat daarover te laat is geklaagd en dat die klachten op grond daarvan buiten beschouwing dienen te blijven. Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de rechter het verzoek van verzoekster om tegen het tussenvonnis van 1 juni 2011 tussentijds appel open te stellen afgewezen. De rechter heeft daarbij expliciet overwogen dat middels een door de wederpartij gedane suggestie aan de bezwaren van verzoekster tegemoet kan worden gekomen. In dat verband is in rechtsoverweging 2.2 als volgt overwogen:
"Ook thans kan - als [handelsnaam verzoekster] dat wenst - in door de rechtbank te bevelen deskundigenbericht (separaat) onderzoek worden gedaan naar de door [handelsnaam verzoekster] bedoelde (veiligheids-)gebreken".
Bij akte na dat vonnis heeft verzoekster met inachtneming van en onder uitdrukkelijke verwijzing naar de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechter aan de deskundige te stellen vragen geformuleerd en voorgesteld. Gelet op de overwegingen van de rechter behoorden hiertoe ook vragen met betrekking tot die gebreken waarover verzoekster te laat zou hebben geklaagd. Bij antwoordakte van 28 september 2011 heeft de wederpartij van verzoekster echter bezwaar gemaakt tegen de door verzoekster geformuleerde vragen. Het deskundigenonderzoek zou zich niet ook mogen uitstrekken tot klachten waarover volgens het tussenvonnis te laat is geklaagd. Dit bezwaar van de tegenpartij druist rechtstreeks in tegen haar eigen suggestie waarnaar de rechter in rechtsoverweging 2.3 van het vonnis van 13 juli 2011 uitdrukkelijk heeft verwezen.
Ervan uitgaande dat het vonnis waarin de vragen aan de deskundige worden geformuleerd echter in overeenstemming zou zijn met hetgeen de rechter eerder in diens tussenvonnis van 13 juli 2011 had overwogen, heeft verzoekster dit te wijzen tussenvonnis en de vaststelling van de vragen door de rechtbank afgewacht.
Echter zonder enige motivering en in weerwil van de overweging in het tussenvonnis van 13 juli 2011 formuleert de rechter in rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 14 december 2011 uitsluitend vragen ter zake de gebreken waarover aan verzoekster bewijs is opgedragen. Er wordt echter geen enkele vraag geformuleerd, die betrekking heeft op de veiligheidsgebreken. Aldus heeft de rechter zonder enige motivering en in strijd met zijn eerdere overwegingen in het vonnis van 13 juli 2011 kennelijk het standpunt van de wederpartij, zoals ingenomen bij de antwoordakte, overgenomen, ook al was dat standpunt van die wederpartij in strijd met de door haar zelf eerder gedane suggesties.
Op 20 december 2011 heeft verzoekster wederom verzocht om tussentijds appel open te stellen, nu de door de rechter in diens vonnis van 13 juli 2011 aangevoerde dragende grond voor de afwijzing van het eerder verzoek met het tussenvonnis van 14 december 2011 alsnog aan die eerste weigering was komen te ontvallen. Bij tussenvonnis van 11 januari 2012 is dat verzoek echter ook afgewezen door de rechter.
Door de onbegrijpelijke en onvoldoende gemotiveerde wisseling van standpunten van de rechter ontstaat op zijn minst genomen een (aanmerkelijke) schijn van gebrek aan onpartijdigheid zijdens de rechter. Hierdoor lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter stelt voorop dat hij de partijen en hun advocaten nimmer heeft gezien of gesproken, nu de comparitie niet voor hem heeft plaatsgevonden.
In het eerste tussenvonnis van 1 juni 2011 heeft de rechter de door verzoekster gestelde gebreken in twee 'soorten' gesplitst. Vervolgens heeft de rechter in dat tussenvonnis gemotiveerd geoordeeld dat de tweede 'soort' gebreken, de veiligheidsgebreken, door verzoekster niet meer aan de tegenpartij kunnen worden tegengeworpen. Ter vaststelling van de overige gebreken is in het tussenvonnis geoordeeld dat een deskundigenonderzoek dient te worden gelast. Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de rechter het verzoek om tussentijds appel tegen het tussenvonnis van 1 juni 2011 open te stellen, afgewezen waarna de rechter bij vonnis van 14 december 2011 een deskundige heeft benoemd en deze deskundige - in lijn met hetgeen in het tussenvonnis van 1 juni 2011 was overwogen - uitsluitend vragen heeft voorgelegd over de aanvankelijk door verzoekster genoemde gebreken. Een verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 14 december 2011, heeft de rechter bij vonnis van 11 januari 2012 - met verwijzing naar het vonnis van 13 juli 2011 - afgewezen.
Waar in de rechtsoverweging 2.2 van het tussenvonnis van 13 juli 2011 wordt gesproken over een mogelijkheid van een 'in het door de rechtbank te bevelen deskundigenbericht te verrichten (separaat) onderzoek naar de door verzoekster bedoelde gebreken', gaat het om het door de wederpartij gesuggereerde aanvullende onderzoek. Die suggestie heeft de rechter in rechtsoverweging 2.3 'mede' ten grondslag gelegd aan het oordeel dat onvoldoende grond bestaat om het uitgangspunt van artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te doorbreken. De suggestie van de wederpartij kan - in de context van hoe de procedure tot dan toe is verlopen - niet anders worden gelezen dan dat wordt gewezen op de mogelijkheid van een aanvullend onderzoek door de deskundige die de rechtbank benoemt, maar verder aan de hand van vragen, door verzoekster aan die deskundige zelf voor te leggen. Dat aanvullende onderzoek zou dus separaat 'in' het door de rechtbank te bevelen onderzoek, dat wil zeggen door dezelfde deskundige, in één onderzoek, door verzoekster kunnen worden gevraagd; daartoe diende zij wel zelf opdracht te geven en de vragen te formuleren. Uit het feit dat de wederpartij deze suggestie heeft gedaan, kon verzoekster afleiden dat wanneer zij een dergelijk separaat onderzoek wilde, de wederpartij zich daar niet tegen zou verzetten. Er is dus - anders dan verzoekster stelt - in het tussenvonnis van 13 juli 2011 niet beslist dat de rechtbank over de tweede 'soort' gebreken een opdracht aan de deskundige zou geven en daarover aan de deskundige vragen zou voorleggen. Dat zou ook in het geheel niet stroken met het in het vonnis van 1 juni 2011 in rechtsoverweging 4.3 geformuleerde uitgangspunt waarin is overwogen dat de tweede 'soort' gebreken niet meer aan de wederpartij konden worden tegengeworpen.
De door de rechter genomen beslissingen - de benoeming van de deskundige in het tussenvonnis van 14 december 2011 en de afwijzing van het tweede verzoek om tussentijds appel open te stellen - zijn alle in lijn met de uitspraak van 13 juli 2011. Er is geen wisseling van standpunten van de rechter geweest. In de uitspraken heeft de rechter niet de schijn gewekt van gebrek aan onpartijdigheid.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.5
De wrakingskamer overweegt in de eerste plaats dat het betwiste gedeelte van het deskundigenonderzoek ziet op klachten waarover de rechter in rechtsoverweging 4.3 in het vonnis van 1 juni 2011 reeds expliciet heeft geoordeeld dat deze niet in de procedure aan de orde kunnen komen. Dat desondanks in het vonnis van 13 juli 2011 - kennelijk vanuit praktische overwegingen - voorstellen zijn gedaan om de gestelde veiligheidsgebreken separaat 'mee te nemen' in het deskundigenonderzoek, rechtvaardigt niet de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Die vrees is evenmin gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de rechter vervolgens die mogelijk 'mee te nemen', maar buiten het te beslissen geschil staande vragen niet heeft opgenomen in de vraagstelling op de punten die volgens de eerdere beslissing van de rechtbank nog wel in dit geding aan de orde zijn.
Dit geldt temeer nu het bestaan van een mogelijkheid extra vragen in het deskundigen-onderzoek te betrekken niet de dragende overweging is voor de beslissing van de rechter dat er geen aanleiding bestaat voor het tussentijds openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis van 1 juni 2011, gezien het gestelde in rechtsoverweging 2.3. van het tussenvonnis van 13 juli 2011. Naar het oordeel van de wrakingskamer is er derhalve geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.
In ieder geval is er geen sprake van een of meer beslissingen van de rechter die zodanig onbegrijpelijk zouden zijn, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.6
Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 1 maart 2012 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.