ECLI:NL:RBROT:2012:BV6436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
384251 / HA ZA 11-1754
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en toepasselijkheid arbitraal beding in geschil tussen Sparcs Solutions B.V. en The Offshore Partners Holding B.V.

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om een bevoegdheidsincident tussen Sparcs Solutions B.V. en The Offshore Partners Holding B.V. (voorheen The Offshore Partners B.V.). Sparcs Solutions vorderde betaling van verschillende bedragen van TOP, waaronder een bedrag van € 78.073,56 voor verrichte werkzaamheden en een dividenduitkering van € 400.000,--. TOP voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren op basis van een arbitraal beding in de Samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat het arbitraal beding niet van toepassing was, omdat TOP niet had aangetoond dat de vorderingen van Sparcs Solutions onder dit beding vielen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van relatieve onbevoegdheid en dat de rechtbank Rotterdam bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De vordering van TOP werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 384251 / HA ZA 11-1754
Vonnis van 15 februari 2012 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPARCS SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Nispen (gemeente Roosendaal),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. J-W. van Geen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de naam ten tijde van de dagvaarding THE OFFSHORE PARTNERS B.V. luidde en die vanaf 31 augustus 2011 is geheten THE OFFSHORE PARTNERS HOLDING B.V.,
volgens de dagvaarding gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. N. Hoogeboom.
Partijen zullen hierna Sparcs Solutions en TOP genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2011;
- de akte overlegging producties van Sparcs Solutions, met 13 producties;
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid, met één productie;
- de conclusie van antwoord in incident houdende de exceptie van onbevoegdheid;
- de drie ter gelegenheid van de pleidooizitting door Sparcs Solutions bij brief van 19 januari 2012 in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun raadslieden op 7 februari 2012, die daarbij gebruik maakten van pleitnotities.
Aan het einde van de pleidooizitting is vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident.
Het geschil in de hoofdzaak
Sparcs Solutions vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. TOP veroordeelt tot betaling aan Sparcs Solutions van € 78.073,56, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 19 februari 2011 tot de dag van de algehele voldoening;
2. TOP veroordeelt tot betaling aan Sparcs Solutions van € 400.000,--, te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119 BW vanaf 28 juni 2011 tot de dag van de algehele voldoening;
3. TOP veroordeelt tot betaling aan Sparcs Solutions van alle door Sparcs Solutions gemaakte en nog te maken beslagkosten, tot op heden ten bedrage van € 3.814,18;
4. TOP veroordeelt in de kosten van dit geding.
Hieraan heeft Sparcs Solutions de volgende stellingen ten grondslag gelegd - samengevat:
- Sparcs Solutions is onderdeel van de Sparcs-groep en verricht activiteiten binnen de offshore en de maritieme industrie;
- Sparcs Solutions is evenals Groovy Enterprises B.V. en Try-Angle Holding B.V. voor 1/3 eigenaar van de aandelen in TOP;
- Groovy en Try-Angle zijn tevens bestuurder van TOP; tot 20 januari 2011 was ook Sparcs Solutions bestuurder van TOP;
- Evenals Groovy en Try-Angle verricht Sparcs Solutions tegen betaling werkzaamheden voor TOP;
- Voor de door haar (van week 31 van 2010 tot en met week 50 van 2010) als bestuurder van TOP ten behoeve van TOP verrichte werkzaamheden heeft TOP op 19 januari 2011 twee facturen aan TOP gestuurd voor een totaalbedrag van
€ 78.073,56;
- Ondanks diverse schriftelijke verzoeken tot betaling van deze facturen is TOP met betaling hiervan in gebreke gebleven;
- Op 16 juni 2011 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van TOP een besluit genomen tot uitkering van een dividend van € 400.000,-- aan iedere aandeelhouder, waaronder derhalve ook Sparcs Solutions;
- Het bestuur van TOP is statutair verplicht, zo blijkt uit artikel 25 lid 6 van haar statuten, binnen 30 dagen na het besluit tot dividenduitkering over te gaan tot het beschikbaar stellen (uitbetalen) van het dividend aan haar aandeelhouders;
- Bovendien heeft de directie van TOP op genoemde aandeelhoudersvergadering ook toegezegd tot terbeschikkingstelling van het dividend te zullen overgaan;
- Bij brief van 28 juni 2011, die door Sparcs Solutions is ontvangen op 30 juni 2011, heeft TOP evenwel te kennen gegeven dat zij niet zal overgaan tot uitbetaling van het dividend maar deze schuld zal voldoen door middel van verrekening met een door haar gepretendeerde vordering, waarvan het bestaan door Sparcs Solutions wordt betwist;
- Hierdoor staat vast dat TOP thans reeds in verzuim verkeert ten aanzien van haar verplichting tot uitkering van het dividend aan Sparcs Solutions;
- Tot zekerheid van verhaal van haar vorderingen heeft Sparcs Solutions uit hoofde van een op 1 juli 2011 daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 4 juli 2011 conservatoire beslagen doen leggen ten laste van TOP onder drie banken en een aantal tot het TOP-concern behorende vennootschappen; ter zake van deze beslagen heeft Sparcs Solutions tot op heden voor een totaalbedrag van € 3.814,18 kosten moeten maken;
- De rechtbank Rotterdam is op grond van artikel 99 Rv bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Het geschil in het bevoegdheidsincident
TOP vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van het onderhavige geschil kennis te nemen, met veroordeling van Sparcs Solutions in de kosten van het geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Hieraan heeft TOP ten grondslag gelegd - samengevat - dat de vorderingen van Sparcs Solutions zijn aan te merken als geschillen die vallen onder het in artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst opgenomen arbitrale beding.
Sparcs Solutions heeft verweer gevoerd en gevorderd dat TOP in de kosten van het geding wordt veroordeeld.
De beoordeling in het bevoegdheidsincident
Artikel 1021 Rv bepaalt dat een overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
Artikel 1022 lid 1 Rv luidt als volgt:
De rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, verklaart zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
TOP heeft in haar eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid van de gewone rechter in de zin van artikel 1022 Rv ingeroepen.
In artikel 1 van de op 21 december 2004 gewijzigde statuten van TOP, die Sparcs Solutions als productie 8 in het geding heeft gebracht en die zij aan haar vordering tot uitkering van dividend ten grondslag legt, is bepaald dat TOP is gevestigd in
's-Gravenhage. Ingevolge artikel 1:10 lid 2 BW heeft een rechtspersoon woonplaats ter plaatse waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zetel heeft. Uitgangspunt volgens artikel 99 lid 1 Rv is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, in de onderhavige zaak derhalve de rechtbank 's-Gravenhage. TOP heeft weliswaar de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam (hierna wederom: deze rechtbank) betwist, maar heeft daartoe niet aangevoerd dat deze rechtbank relatief onbevoegd is maar slechts - kort samengevat - dat deze rechtbank onbevoegd is op grond van een toepasselijk arbitraal beding. Sprake is dan ook niet van een "verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is" in de zin van artikel 110 lid 1 Rv. Dit gegeven leidt tot een stilzwijgende forumkeuze ten aanzien van de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank, zodat deze rechtbank niet relatief onbevoegd is.
Vast is komen te staan dat op 10 januari 2005 een overeenkomst met de titel "Samenwerkingsovereenkomst" is gesloten (prod. 1 van TOP) (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst). Het gaat hier om een overeenkomst waarbij partij zijn de heren [X], [Y] en [Z] zowel in privé als in hoedanigheid van directeur van respectievelijk Try-Angle B.V., Groovy Enterprises B.V. en Sparcs Ventures B.V. alsmede eerstgenoemde twee besloten vennootschappen zowel voor zich als in hoedanigheid van directeur van TOP en tenslotte ook nog laatstgenoemde besloten vennootschap zowel voor zich als in hoedanigheid van directeur van Sparcs Solutions en Sparcs Solutions zowel voor zich als in hoedanigheid van directeur van TOP.
Na de vermelding van alle contractspartijen vangt de Samenwerkingsovereenkomst aan met de volgende overwegingen:
"Inleiding
De verschenen personen verklaarden:
De natuurlijke personen 1, 2 en 3 ("de natuurlijke personen"), houden alle geplaatste aandelen in het kapitaal van respectievelijk holding 1, holding 2 en holding 3. Holding 3 houdt alle geplaatste aandelen in het kapitaal van holding 4. Holding 1, holding 2, holding 3 en holding 4 houden ieder een gelijk deel van het geplaatste kapitaal van de werkmaatschappij [TOP; Rechtbank] en vormen daarvan de directie. Deze vorm van samenwerking heeft tot gevolg dat wijziging van zeggenschap in een holding wijziging van zeggenschap met zich brengt in de werkmaatschappij óók indien de andere partijen bij deze akte daar niet mee instemmen. Daarnaast vergt deze vorm van samenwerking regeling van enige andere onderwerpen."
Deze overwegingen worden gevolgd door de artikelen van de Samenwerkingsovereenkomst. In artikel 1 is het vervreemdingsverbod van de aandelen in de holdings geregeld, in artikel 2 het verbod op zeggenschap van derden in de holdings, in artikel 3 het verbod om stemrecht af te staan op aandelen in het kapitaal van TOP, in artikel 4 "Overlijden, faillissement etcetera van een natuurlijk persoon" alsmede de verplichting tot aanbieding van de aandelen in het kapitaal van TOP, in artikel 5 het einde van de Samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan, artikel 6 is een boetebepaling en in het laatste artikel, artikel 7, waarmee de tekst van de overeenkomst besloten wordt, is een arbitraal beding opgenomen. Dit arbitraal beding luidt als volgt:
"Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, worden beslecht overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Het Scheidsgerecht zal bestaan uit één arbiter. De plaats van arbitrage zal zijn gelegen in de woonplaats van de werkmaatschappij."
Uit de woorden "een geschil aanhangig [...] waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten" in het eerste lid van artikel 1022 Rv volgt dat voor een geslaagd beroep op een arbitraal beding in een rechterlijke procedure vereist is dat de overeenkomst tot arbitrage (lees: het arbitraal beding) betrekking heeft op het aanhangige geschil (lees: het geschil in de hoofdzaak). De vraag rijst of het arbitraal beding in artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst aan dat vereiste voldoet. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Gelet op artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM dient van het recht op de overheidsrechter vrijwillig en ondubbelzinnig afstand gedaan te worden door partijen. Deze eis dat op een ondubbelzinnige wijze afstand wordt gedaan betekent dat, indien een partij zulke afstand niet heeft willen doen, de wederpartij zich niet zonder meer met succes kan beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen dat eerstgenoemde partij afstand heeft willen doen. Uiteindelijk is namelijk van belang wat die partij terzake heeft laten blijken. Dit neemt echter niet weg dat aan de totstandkoming van het arbitraal beding (behoudens het vereiste van schriftelijkheid) geen andere eisen worden gesteld dan aan overeenkomsten en andere rechtshandelingen in het algemeen, zodat uitdrukkelijke afstand niet is vereist.
Het geschil in de hoofdzaak gaat om de vraag of TOP gehouden is tot betaling aan Sparcs Solutions van de twee genoemde facturen van 19 januari 2011 ter zake van door Sparcs Solutions ten behoeve van TOP verrichte werkzaamheden en tot uitkering van het dividend van € 400.000,- aan Sparcs Solutions (onder meer) op grond van het daartoe genomen besluit op de aandeelhoudersvergadering van 16 juni 2011.
Primair stelt TOP zich op het standpunt dat deze vraag wordt geregeld door de Samenwerkingsovereenkomst. Er zou dus sprake zijn volgens TOP van 'een geschil naar aanleiding van de Samenwerkingsovereenkomst' in de zin van artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst. TOP voert hiertoe aan dat de Samenwerkingsovereenkomst meer dan alleen de gevolgen van een wijziging van zeggenschap regelt, zoals ook zou blijken uit de hierboven aangehaalde overwegingen aan het begin van de Samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Niet in geschil is dat de Samenwerkingsovereenkomst meer dan alleen de gevolgen van een wijziging van zeggenschap regelt, zoals ook lijkt te volgen uit genoemde overwegingen van de Samenwerkingsovereenkomst. Echter, evenmin is in geschil dat de artikelen 1 tot en met 6 van de Samenwerkingsovereenkomst geen regeling bevatten inzake de hierboven in rov. 4.7 genoemde vraag.
De rechtbank kan TOP evenwel niet volgen in haar redenering waarom de omstandigheid dat de Samenwerkingsovereenkomst meer regelt dan alleen de gevolgen van een wijziging van zeggenschap zou moeten betekenen dat de Samenwerkingsovereenkomst ook een regeling bevat voor de in de hoofdzaak te beantwoorden vraag als hierboven is genoemd in rov. 4.7. Het mag dan wel zo zijn dat in de laatste volzin van de overwegingen van de Samenwerkingsovereenkomst de noodzaak is geformuleerd om "enige andere onderwerpen" te regelen dan de gevolgen van een wijziging van zeggenschap ("Daarnaast vergt deze vorm van samenwerking regeling van enige andere onderwerpen"), deze onderwerpen hebben, zoals TOP zelf ook vindt, hun regeling gekregen in de artikelen 1 tot en met 6 van de Samenwerkingsovereenkomst, in welke artikelen, als gezegd, geen regeling is getroffen voor de hierboven in rov. 4.7 genoemde vraag.
Genoemd primair standpunt van TOP slaagt dan ook niet.
Het subsidiaire standpunt van TOP houdt (in ieder geval) in dat de hierboven in rov. 4.7 genoemde vraag wordt bestreken door een nadere overeenkomst die het gevolg is van de Samenwerkingsovereenkomst in de zin van artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst. Voor dit subsidiaire standpunt beroept TOP zich op een vordering die zij zou hebben op Sparcs Solutions ter zake van commissiegelden in verband met het zgn. '[A/B]-project' en waarmee zij haar onderhavige schulden aan Sparcs Solutions volgens haar zou kunnen verrekenen. Het mag dan misschien zo zijn dat de verschuldigdheid door Sparcs Solutions aan TOP van commissiegelden in verband met dit project gebaseerd is op een nadere overeenkomst in de zin van artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst en dat deze verschuldigdheid voor TOP een grond vormt voor verrekening van haar onderhavige schulden met deze vordering, daarmee kan nog steeds niet gezegd worden dat ook deze vorderingen van Sparcs Solutions voortvloeien uit zulke nadere overeenkomst. Ter beoordeling van de vraag waarop een in artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst bedoeld geschil betrekking heeft, is immers uitsluitend van belang het 'onderwerp' waarop de vordering betrekking heeft die in zulk geschil beoordeeld moet worden, derhalve niet het 'onderwerp' waarop een mogelijk verweer betrekking heeft.
Ook genoemd subsidiair standpunt van TOP gaat dus niet op.
Voor zover TOP zich (meer) subsidiair ook nog op het standpunt stelt dat zij er voorafgaande aan de onderhavige procedure gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Sparcs Solutions de wens had haar onderhavige vorderingen op TOP door arbiters beoordeeld te zien, zij gewezen op het volgende. Hierboven in rov. 4.6 is aangegeven dat aan zulk gerechtvaardigd vertrouwen in ieder geval ten grondslag moet liggen dat Sparcs Solutions heeft laten blijken zulke wens te hebben. Dat van zulk blijkgeven door Sparcs Solutions sprake is geweest is echter door TOP niet gesteld. Zij heeft terzake dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat ook dit standpunt van haar geen stand kan houden.
Nu alle standpunten van TOP waarom de vorderingen van Sparcs Solutions zouden zijn aan te merken als geschillen die vallen onder het in artikel 7 van de Samenwerkingsovereenkomst opgenomen arbitrale beding geen stand houden, bestaat er geen grond voor onbevoegdheid van deze rechtbank op grond van dit beding. De vordering van TOP zal dan ook worden afgewezen. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Sparcs Solutions.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal TOP in de proceskosten in dit incident worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering af;
verklaart zich bevoegd;
veroordeelt TOP in de proceskosten, die zijn bepaald op nihil aan verschotten en
€ 904,-- aan salaris voor de advocaat;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 14 maart 2012 voor conclusie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
901/1354