Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/2574 KINDER – T2
Uitspraak in het geding tussen
de stichting Stichting Landelijk Protocol Eerstehulp Verlening (LPEV), gevestigd te Spijkenisse, eiseres,
gemachtigde mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij NV te Amsterdam,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de rechtsvoorganger van verweerder, het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2010 ongegrond verklaard. Bij dit besluit is het verzoek van eiseres van 11 januari 2010 om het certificaat van de opleiding Basis Eerstehulpverlener-LPEV met de aantekening “Eerstehulp aan kinderen” aan te wijzen als bewijsstuk van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 maart 2011 (LJN: BP9028) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 juni 2010 door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen twee maanden na verzending van het afschrift van deze uitspraak met inachtneming hiervan een nieuwe beslissing neemt.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2011. Namens eiseres is verschenen E. Veerman-Tebbes en gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Gelauff.
2.1 Eiseres betoogt dat verweerder het certificaat van de opleiding Basis Eerstehulpverlener-LPEV met de aantekening “Eerstehulp aan kinderen” ten onrechte niet heeft aangewezen als bewijsstuk van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen. Eiseres voert aan dat dit certificaat aan de wettelijke eisen voldoet en dat haar werkwijze bovendien niet verschilt van die van het Oranje Kruis en NedCert, twee instellingen van wie de certificaten wel zijn aangewezen als bewijsstuk.
2.2 Het bestreden besluit strekt ter uitvoering van de uitspraak van deze rechtbank van 24 maart 2011. In deze uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen:
“Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder bij het bestreden besluit heeft getoetst aan niet toepasselijke normen. Hij heeft zich daarbij niet uitgelaten over de kwaliteit van de door eiseres afgegeven certificaten als zodanig, terwijl dit op basis van het Besluit het enige criterium zou moeten zijn. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient op basis van kenbare kwaliteitscriteria een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Dit kan niet voordat verweerder de Regeling heeft aangepast in die zin dat de criteria waaraan een instelling moet voldoen om als certificerende instelling te kunnen worden aangewezen duidelijk zijn geformuleerd en in de Regeling zelf zijn opgenomen. Omdat verweerder daarbij nog een afweging van politiek-bestuurlijke aard dient te maken die deze zaak overstijgt, acht de rechtbank het niet aangewezen zelf in de zaak te voorzien (…).”
2.3 Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) aangepast. Daartoe heeft hij artikel 10d van de Regeling in die zin gewijzigd dat in het eerste lid de reeds aangewezen certificaten zijn opgenomen. Daarbij is het bepaalde onder g vervallen en in plaats daarvan is in het tweede lid bepaald dat ook andere certificaten kunnen worden aangewezen. Tevens zijn een derde en vierde lid toegevoegd, luidende:
“3. Een aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden indien het certificaat slechts wordt afgegeven indien ten minste de volgende inhoudelijke criteria zijn getoetst:
a. aantoonbare kennis van en inzicht in de voor eerstehulpverlening relevante fysieke verschillen tussen zuigelingen, kinderen en volwassenen;
b. aantoonbare kennis van en inzicht in het gedrag van zuigelingen en kinderen bij ongeval en ziekte alsmede aantoonbare vaardigheid om daarop adequaat te reageren;
c. aantoonbare vaardigheid in het verlenen van eerste hulp aan zuigelingen en kinderen bij veelvuldig voorkomende stoornissen in de vitale functies en plaatselijke letsels;
d. aantoonbare kennis van en inzicht in de gevaren die in het bijzonder zuigelingen en kinderen bedreigen; en
e. aantoonbare kennis van en inzicht in de wijze waarop ongevallen bij zuigelingen en kinderen kunnen worden voorkomen.
4. Een aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden indien naast de criteria, genoemd [in] het derde lid, tevens ten minste aan de volgende processuele criteria is voldaan:
a. de certificerende instantie is onafhankelijk;
b. de certificerende instantie verzorgt zelf geen onderwijs met betrekking tot het te verlenen certificaat;
c. de certificerende instantie biedt zelf geen onderwijs aan met betrekking tot het te verlenen certificaat;
d. de certificerende instantie schrijft geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voor met betrekking tot het te verlenen certificaat;
e. de certificerende instantie geeft zelf het certificaat af voor maximaal twee jaar;
f. de certificerende instantie ziet zelf toe op de kwaliteit van het voor het verkrijgen van het certificaat af te leggen examen; en
g. de certificerende instantie registreert zelf de behaalde certificaten en de geldigheidsduur in een register.”
2.4 Het betoog van eiseres dat verweerder het gewijzigde artikel 10d van de Regeling niet had mogen toepassen bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar, nu de aangepaste Regeling van kracht is geworden na de aanvraag en het besluit van 1 februari 2010, faalt. Ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank diende verweerder een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Als uitgangspunt (zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 maart 2010, LJN: BL6214) geldt dat bij een heroverweging in bezwaar, als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Hiervan kan alleen in bijzondere gevallen worden afgeweken. In deze zaak is daarvoor, mede gelet op de onder 2.2 aangehaalde overweging in de eerdere uitspraak, geen enkele aanleiding.
2.5 Niet in geschil is, zoals namens verweerder ter zitting uitdrukkelijk is bevestigd, dat is voldaan aan de inhoudelijke criteria, genoemd in artikel 10d, derde lid, van de Regeling. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat het certificaat van eiseres niet voor aanwijzing als bewijsstuk in aanmerking komt omdat niet is voldaan aan de criteria van artikel 10d, vierde lid, onder a en d, van de Regeling.
2.5.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan het in evengenoemd artikellid onder d opgenomen vereiste dat geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal wordt voorgeschreven. Hij heeft ter zitting toegelicht dat dit vereiste is opgenomen ter waarborging van de marktwerking, maar dat het niet voldoen hieraan ook afbreuk kan doen aan de kwaliteit van het certificaat, zodat sprake is van een aanvullende kwaliteitseis. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit voorts op het standpunt gesteld dat bij eiseres het zwaartepunt ligt bij het bewaken van de kwaliteit van de LPEV-opleiding, waardoor onvoldoende sprake is van de onder a vereiste onafhankelijkheid van de certificerende instantie.
2.5.2 Eiseres is opgericht met als doelstelling de eerstehulpverlening door leken nauw te laten aansluiten op de werkwijze van de professionele eerstehulpverlener, de ambulancezorgverlening, de huisartsen en de ziekenhuizen. Vanuit die filosofie is lesmateriaal ontwikkeld en worden examens afgenomen.
Eiseres heeft ter zitting haar werkwijze toegelicht. Het is de rechtbank daarbij gebleken, dat eiseres het door haar ontwikkelde cursusmateriaal niet verplicht voorschrijft, maar dit alleen ter bestudering aanbeveelt, net zoals – onder meer – het Oranje Kruis dit doet met het boekje ‘Eerste hulp aan kinderen’. Eiseres beveelt haar cursusmateriaal aan omdat zij meent dat de kwaliteit van dit materiaal eraan bijdraagt dat de leerdoelen worden bereikt en dit materiaal het beste aansluit bij haar wijze van examinering, dat wil zeggen de examinering volgens de LPEV-methode. Eiseres controleert bij het examen niet of de opleiding is gevolgd met haar materiaal, maar het examen wordt volgens haar wel een stuk moeilijker te halen indien dit op andere wijze is voorbereid.
2.5.3 Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat eiseres niet, althans niet meer, een onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voorschrijft met betrekking tot het te verlenen certificaat, als bedoeld in artikel 10d, vierde lid, onder d, van de Regeling. Verweerder heeft dit bij het nemen van het bestreden besluit niet nader onderzocht en daaraan ten onrechte ten grondslag gelegd dat dit wel het geval is.
Ook is de rechtbank niet gebleken van andere feiten en omstandigheden, die zouden moeten leiden tot het oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste in voornoemd artikellid onder a met betrekking tot de onafhankelijkheid.
Dat eiseres vanuit haar filosofie door het opleiden van instructeurs en het aanbevelen van cursusmateriaal de kwaliteit van de opleiding tot Basis-Eerstehulpverlener-LPEV met de aantekening “Eerstehulp aan kinderen” tracht te bevorderen, en dat het gebruik van dit materiaal de slagingskans voor het door eiseres afgenomen examen aanzienlijk bevordert, maakt dat niet anders, zolang ten behoeve van de afgifte van een certificaat wordt getoetst of de kandidaat beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden, genoemd in artikel 10d, derde lid, van de Regeling. Dat de toetsing door eiseres op dit punt aan de wettelijke voorschriften voldoet, is niet in geschil.
2.6 Het beroep is gegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 10d, vierde lid, onder a en d, van de Regeling. Nu niet is gebleken dat eiseres dan wel het door haar afgegeven certificaat niet voldoen aan de te stellen inhoudelijke dan wel andere criteria, zal de rechtbank het besluit van 1 februari 2010 herroepen en bepalen dat verweerder de aanvraag van eiseres inwilligt en het certificaat van eiseres aanwijst als bewijsstuk van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen. De rechtbank ziet ervan af om dit zelf te doen, omdat het naar haar oordeel aan verweerder en niet aan de rechtbank is om te bezien langs welke weg de aanwijzing geschiedt en hoe daaraan kenbaarheid wordt gegeven.
2.7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 1.748,- (2 punten voor bezwaar en 2 punten voor beroep) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
herroept het besluit van 1 februari 2010,
bepaalt dat verweerder het certificaat van de opleiding Basis Eerstehulpverlener-LPEV met de aantekening “Eerstehulp aan kinderen” aanwijst als bewijsstuk van met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval omvat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,-.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. D. Brugman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 26 januari 2012.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.