ECLI:NL:RBROT:2012:BV1956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372711 / HA ZA 11-434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatschapsgeschil tussen huisartsen over samenwerkingsovereenkomst en financiële afrekeningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een maatschapsgeschil tussen drie huisartsen en een vierde huisarts. De eisers, wonende te Schiedam, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde huisarts, die ook in Schiedam woont, met betrekking tot de afrekening van de samenwerkingsovereenkomst die op 27 februari 2006 is gesloten. De samenwerkingsovereenkomst regelt onder andere de huur en exploitatie van de praktijkruimte en de verdeling van kosten en opbrengsten. De rechtbank heeft op 11 januari 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de feiten en de procedure heeft besproken, evenals de vorderingen van beide partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerkingsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en opzegbaar is met een opzegtermijn van zes maanden. De eisers vorderen onder andere bedragen op basis van de jaarrekeningen van 2007, 2008 en 2009, terwijl de gedaagde in reconventie ook vorderingen heeft ingesteld, waaronder betaling van bedragen wegens huurkosten en andere kosten. De rechtbank heeft de stellingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde niet onterecht is aangesproken op zijn verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er een deskundige moet worden benoemd om een balans en winst- en verliesrekening op te stellen, en dat de gedaagde gehouden is om bij te dragen aan de langlopende verplichtingen, maar dat deze verplichtingen niet oneindig doorlopen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een comparitie van partijen om verdere stappen te bespreken, waaronder de benoeming van de deskundige en de mogelijkheid van een schikking.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaaknummer / rolnummer: 372711 / HA ZA 11-434
Vonnis van 11 januari 2012
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Schiedam,
2. [eiser 2],
wonende te Schiedam,
3. [eiser 3],
wonende te Schiedam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.J.C. de Jong,
tegen
[gedaagde]
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. A.J.F. [gedaagde].
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 mei 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2011,
- de akte van [eisers] c.s.,
- de akte van [gedaagde],
- de antwoordakte in reconventie van [eisers] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter die de comparitie van partijen heeft geleid is niet langer als rechter werkzaam. Vandaar dat dit vonnis is gewezen door een andere rechter.
2. De feiten
2.1. Op 1 december 2005 heeft een vergadering tussen partijen plaatsgevonden. In de notulen daarvan is onder andere vermeld:
“10. Huur- en lastenverdeling:
(…)
- De huur- en lastenverdeling zal in principe geschieden naar rato van patiëntenaantal en aan het eind van het jaar kan dan een correctiecomponent worden toegepast door de accountant als de omzet bekend is.
- (…)”
2.2. Tussen partijen is een “Samenwerkingsovereenkomst inzake o.a. huur en exploitatie praktijkruimte en bepaalde kosten voorvloeiende uit een huisartsenpraktijk” tot stand gekomen op 27 februari 2006, ingaande 1 januari 2006 (verder: de Overeenkomst).
2.3. De Overeenkomst kent onder andere de volgende bepalingen:
Artikel 2
De samenwerkingsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en is opzegbaar met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 13 lid 2 geldt.
Artikel 3
De samenwerking heeft tot doel tezamen de praktijkruimte te huren die deel uitmaakt van het pand gelegen aan de [adres 1] Schiedam en bepaalde kosten gezamenlijk te dragen en eventuele inkomsten te delen, waarbij iedere partij een praktijk in de huisartsengeneeskunde voor eigen rekening en risico uitoefent.
Artikel 4
1. Ieder der huisartsen is gelijkelijk gerechtigd tot de gemeenschappelijke roerende zaken en het gebruik van de praktijkruimte.
2. De bestaande en toekomstige investeringen worden door ieder der huisartsen gelijkelijk voldaan en de huisartsen dragen ieder naar rato van ieders patiëntenaantallen bij in de vaste en variabele kosten, zoals: (…)
Artikel 7
1. (…)
2. De administratie met betrekking tot de samenwerking wordt in onderling overleg ingericht.
3. (…)
4. Aan het einde van ieder boekjaar, dan wel op het moment dat de samenwerking wordt ontbonden, wordt door een in onderling overleg aan te wijzen deskundige een balans en winst- en verliesrekening in viervoud opgemaakt.
Door ondertekening hiervan worden de jaarstukken definitief en worden partijen over en weer gedechargeerd.
5. Indien één de van partijen niet met de inhoud van genoemde jaarstukken akkoord gaat, zal hij/zij zijn/haar bezwaren daartoe binnen twee maanden na ontvangst van deze stukken per aangetekend schrijven aan de andere partijen kenbaar moeten maken, bij gebreke waarvan bedoelde stukken worden beschouwd als onherroepelijk door ieder der partijen te zijn goedgekeurd.
6. Indien binnen twee maanden nadat één der partijen zijn/haar bezwaren tegen de inhoud van de stukken heeft kenbaar gemaakt, geen overeenstemming is bereikt, zal een geschil aanwezig zijn, ten verzoeke van de meest gerede partij, te beslissen door de in artikel 15 bedoelde scheidslieden.
7.(…).
Artikel 8
1. De winsten en verliezen van de samenwerking zullen door partijen gelijkelijk worden genoten en gedragen.
2. Onder winst of verlies wordt verstaan de bruto-opbrengst van de exploitatie van de in artikel 3 genoemde praktijkruimte, verminderd met alle kosten en uitgaven, die door deze exploitatie en het beheer van de praktijkruimte zijn veroorzaakt, alsmede met andere kosten zoals vermeld onder artikel 4 lid 2.
3. Verrekening van hetgeen ieder der partijen over enig boekjaar uit de samenwerking toekomt c.q. aan haar verschuldigd is, zal plaatsvinden uiterlijk binnen één maand na vaststelling van de balans en de winst- en verliesrekening.
4. Partijen zullen jaarlijks in onderling overleg een nader overeen te komen bedrag reserveren voor toekomstige investeringen.
Artikel 10
De samenwerkingsovereenkomst wordt ontbonden:
1. door opzegging ingevolge artikel 2 lid 1 (artikel 2 kent slechts één lid, toevoeging rechtbank);
(…)
8. als de in artikel 15 van deze overeenkomst bedoelde scheidslieden op verzoek van één der partijen de samenwerkingsovereenkomst ontbinden wegens gewichtige redenen.
Artikel 12
1. Bij ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst, anders dan wegens overlijden, staat ieder der partijen zijn/haar aandeel in de samenwerking ter vrije beschikking, met inachtneming van het in artikel 13 lid 2 bepaalde.
2. Indien bij beëindiging van het samenwerkingsverband op gronden in artikel 10 leden 1, 2 en 4 tot en met 8 vermeld, één der partijen zijn/haar praktijk in de praktijkruimte neerlegt, zal deze gehouden zijn zijn/haar aandeel in de samenwerking aan te bieden aan de andere partijen, waarbij de koopsom wordt vastgesteld met inachtneming van de alsdan geldende normen en omstandigheden.
De andere partijen zijn vrij dit aanbod te aanvaarden met dien verstande dat zij gehouden zijn binnen vier weken na het tijdstip van aanbieding hun keuze schriftelijk kenbaar te maken. Indien de andere partijen het aanbod niet binnen vier weken schriftelijk hebben aanvaard, is de aanbiedende partij gerechtigd zijn/haar aandeel in de samenwerking aan derden over te dragen. De andere partijen zijn verplicht hieraan medewerking te verlenen.
Artikel 13
1. Bij ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst zijn partijen verplicht al hetgeen zij ieder voor zich nog uit hoofde van de samenwerking te vorderen hebben, respectievelijk aan haar verschuldigd zijn, met elkaar te verrekenen.
De vorderingen en schulden dienen te worden geïnd respectievelijk betaald en het saldo wordt in verdeling gebracht, echter niet eerder dan drie maanden nadat de bekende schulden zijn betaald en partijen elkaar over en weer hebben gevrijwaard van onbekende schulden de samenwerking betreffende.
Voorzover niet uitdrukkelijk uit deze overeenkomst het tegendeel blijkt, blijven de bepalingen van de onderhavige overeenkomst tijdens de vereffening van toepassing.
2. Eventuele langlopende verplichtingen voortvloeiende uit het samenwerkingsverband, zoals neergelegd in de onderhavige overeenkomst en de huurovereenkomst, dienen door alle partijen te worden nagekomen, ondanks de beëindigde samenwerking.
2.4. [gedaagde] heeft net als [eisers] c.s. de huurovereenkomst betreffende de praktijkruimte ondertekend. Tevens hebben partijen een meerjarige leaseovereenkomst betreffende medische apparatuur (de zogenaamde Melag Autoclaaf) gesloten .
2.5. Bij brief van 31 juli 2007 bericht [eisers] c.s. aan [gedaagde] dat zij geen gehoor geven aan zijn verzoek tot wijziging van artikel 4 lid 2 van de Overeenkomst.
2.6. Bij brief van 28 augustus 2007 berichten [eisers] c.s. aan [gedaagde] dat zij zijn brief van 14 augustus 2007 aanmerken als opzegging in de zin van artikel 2 van de Overeenkomst en dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat de opzegtermijn wordt verkort tot 26 januari 2008.
2.7. Met ingang van 21 december 2007 hebben [eisers] c.s. aan [gedaagde] de toegang tot het praktijkpand ontzegd.
2.8. In 2011 zijn door [eisers] c.s. bij herhaling conservatoire beslagen ten laste van [gedaagde] gelegd.
3. De vordering in conventie
Kort en zakelijk weergegeven vordert [eisers] c.s., na eiswijziging, een drietal bedragen, te vermeerderen met rente en (beslag)kosten, van [gedaagde]:
€ 31.914,00 op grond van de jaarrekening 2007,
€ 82.418,00 op grond van de jaarrekening 2008,
€ 88.007,00 op grond van de jaarrekening 2009,
alsmede veroordeling van [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te voldoen 21,98% van de door [eisers] c.s. te betalen praktijkkosten, zoals die blijken uit de op te stellen jaarrekeningen met ingang van 1 januari 2010.
4. De vordering in reconventie
Kort en zakelijk weergegeven stelt [gedaagde] de volgende vorderingen (gedaagden ieder voor een gelijk deel of een deel dat de rechtbank in goede justitie zal bepalen) in tegen [eisers] c.s.:
a. betaling van € 87.863,00 wegens “correctiecomponent”, “huurkosten” en “jaarstukken 2006 en 2007”,
b. betaling van € 42.636,00 wegens “de materiële vaste activa”, “de immateriële vaste activa” en “overige bedrijfskosten”,
c. betaling van € 79.237,00 wegens “geen verhuisbericht”, “afwijzing overname praktijkinrichting”, “ontzegging toegang tot gebouw”,
d. betaling van € 77.227,00 wegens “het eerste beslag”, “het tweede beslag”, “het derde beslag”, “bevriezing handelingsruimte”, “de ontslagvergoedingen”, “de waarneemkosten” en “verdere schade”, en de verdere schade nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet,
e. opheffing van de ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen,
f. veroordeling van [eisers] c.s. tot opheffing van de beslagen op straffe van een dwangsom,
g. een zodanige maatregel ten aanzien van de beslagen te nemen als de rechtbank geraden voorkomt,
h. voorwaardelijk: indien [gedaagde] in conventie enig bedrag aan [eisers] c.s. verschuldigd is, dat de rechtbank hem toestaat dit te verrekenen met zijn reconventionele vorderingen,
i. voorwaardelijk: indien de rechtbank in conventie oordeelt dat de samenwerkingsovereenkomst nog niet is geëindigd te verklaren voor recht dat [gedaagde] recht heeft op de vergoeding van het gebruik door de [eisers] c.s. van zijn aandeel in de voorzieningen en eigendom van de maatschap,
j. voorwaardelijk: indien de rechtbank in conventie oordeelt dat [gedaagde] gehouden is tot betaling op grond van artikel 13 lid2 van de Overeenkomst, voor recht te verklaren dat hij recht heeft op een redelijke vergoeding voor het gebruik van de goederen en diensten door de maatschap, waaraan hij op grond van voormelde bepaling dient bij te dragen,
k. voorwaardelijk: indien de rechtbank in conventie oordeelt dat [gedaagde] is gehouden tot betaling van een bijdrage in de praktijkkosten van [eisers] c.s. op grond van de redelijkheid en billijkheid voor recht te verklaren dat [eisers] c.s. ook jegens [gedaagde] zijn gehouden tot betaling van een bijdrage in zijn praktijkkosten,
en/of, zowel in onvoorwaardelijke als in voorwaardelijke reconventie, een zodanige veroordeling uit te spreken als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. Een en ander met veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van procedure.
5. Het verweer in conventie en in reconventie
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van elkaars vorderingen, met veroordeling van de ander in de kosten van de procedure.
6. De beoordeling in conventie en in reconventie
Stellingen [eisers] c.s.
6.1. Samengevat nemen [eisers] c.s. het volgende standpunt in. Op 19 december 2007 heeft [gedaagde] zijn praktijk plotseling en zonder voorafgaande mededeling aan [eisers] c.s. verplaatst. Hij had toen reeds een schuld aan de maatschap, zoals ook blijkt uit de jaarstukken 2006 en 2007, te weten € 31.914,00. Met deze jaarrekeningen heeft hij ingestemd. Ter comparitie hebben [eisers] c.s. medegedeeld, in afwijking van hun stellingen in de dagvaarding, in te stemmen met 1 januari 2008 als datum van beëindiging van de samenwerking met [gedaagde]. Zij baseren hun vorderingen op artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst waaruit is af te leiden dat [gedaagde] moet doorbetalen voor langlopende verplichtingen van de maatschap, daaronder begrepen huur, lease maar ook bijvoorbeeld personeel. Tevens stellen zij dat beëindiging van de Overeenkomst ontbinding daarvan impliceert en dat er dus moet worden vereffend.
Stellingen [gedaagde]
6.2. Samengevat neemt [gedaagde] het volgende standpunt in. Artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst, indien al toepasselijk, ziet uitsluitend op langlopende contracten als de huurovereenkomst en de leaseovereenkomst betreffende de Melag Autoclaaf. Dit artikel geldt namelijk niet als een partij vertrekt en de andere drie de samenwerking voortzetten. [eisers] c.s. zijn na zijn vertrek een nieuwe maatschap aangegaan. Er dient nog vereffend te worden tussen [eisers] c.s. en [gedaagde]. De inhoudelijke kant van de zaak en de oorzaak van de beëindiging van de samenwerking betreft de kwestie van de gaande de samenwerking alsmaar stijgende voorschotten die [gedaagde] aan de maatschap moest betalen voor het gebruik van personeel en faciliteiten. Het voorschot werd namelijk berekend op basis van patiëntenaantallen en daarmee heeft [gedaagde] nooit ingestemd. Overeengekomen is dat achteraf verrekend zou worden als de werkelijke kosten bekend waren door middel van de zogenaamde correctiecomponent. Er is nooit overeenstemming bereikt met [eisers] c.s. hoe er achteraf gecorrigeerd zou worden.
Overwegingen rechtbank
Balans en winst- en verliesrekening wegens einde samenwerking
6.3. De rechtbank zal eerst ingaan op de vorderingen en verweren van partijen die rechtstreeks verband houden met de Overeenkomst en de beëindiging daarvan per 1 januari 2008. Nu partijen over deze beëindigingsdatum overeenstemming hebben bereikt, betekent dit dat zij uitvoering dienen te geven aan artikel 7 lid 4 van de Overeenkomst; er dient een deskundige te worden aangewezen die een balans en winst- en verliesrekening opmaakt. Nu uit de stukken en het feit dat deze procedure aanhangig is blijkt dat partijen geen uitvoering willen geven aan het arbitragebeding, betekent dit dat de rechtbank in plaats van de genoemde scheidslieden eventuele geschillen naar aanleiding van de balans en winst- en verliesrekening dient te beslechten op grond van artikel 7 lid 6 van de Overeenkomst.
6.4. Duidelijk is dat partijen er zelf niet in slagen om een deskundige aan te wijzen. De rechtbank wil hierover met partijen van gedachten wisselen bij gelegenheid van een comparitie van partijen. De rechtbank heeft reeds contact gezocht met een registeraccountant die vaker door haar wordt benoemd. Deze persoon heeft telefonisch te kennen gegeven partijen niet te kennen en bereid te zijn een benoeming tot gerechtelijk deskundige in deze zaak te aanvaarden. De rechtbank zal de naam van deze persoon niet noemen om te voorkomen dat (een van) partijen hem zal benaderen. De rechtbank beslist dat zijn kosten door [eisers] c.s. enerzijds en [gedaagde] anderzijds bij helfte dienen te worden gedragen, zulks ter verrekening in de uiteindelijke proceskostenveroordeling. Het voorschot voor de werkzaamheden van de deskundige wordt vastgesteld op € 10.000,00. De deskundige dient mede rekening te houden met de hierna volgende overwegingen en beslissingen van de rechtbank.
Correctiecomponent
6.5. Een balans en winst- en verliesrekening als bedoeld in artikel 7 lid 4 van de Overeenkomst kan enkel worden opgesteld indien de rechtbank beslissingen neemt over “de correctiecomponent”.
6.6. [eisers] c.s. stellen over de correctiecomponent dat inderdaad, zoals [gedaagde] ook zegt, is gesproken over een dergelijke correctie maar alleen als de patiëntenaantallen op basis waarvan het voorschot werd berekend niet juist bleken. [gedaagde] wilde graag dat afgerekend werd op basis van het daadwerkelijk gebruik van de voorzieningen maar daar is nooit overeenstemming hebben bereikt en dat staat dus niet in de Overeenkomst. Het standpunt van [gedaagde] is dus niet houdbaar.
6.7. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de notulen van de vergadering d.d. 1 december 2005 blijkt dat partijen toen hebben afgesproken dat er een correctie door de accountant kan worden toegepast op basis van de omzet na afloop van het boekjaar. In de Overeenkomst echter, die op 27 februari 2006 is ondertekend, is deze afspraak niet terug te vinden. De stelling van [gedaagde] dat artikel 2 lid 4 van de Overeenkomst enkel ziet op de verdeling van de voorschotbetalingen vindt geen steun in de tekst van dit artikel. In dit artikel wordt immers expliciet bepaald dat “de huisartsen dragen ieder naar rato van ieders patiëntenaantal bij in de vaste en variabele kosten”. In de Overeenkomst wordt geen andere verdeelsleutel genoemd en evenmin een voorbehoud gemaakt.
6.8. Verder is van belang dat [gedaagde] geen stellingen ontwikkelt waaruit volgt om welke reden de afspraken in de notulen niet zijn opgenomen in de Overeenkomst van latere datum en waarom deze desalniettemin gelding zouden houden. Indien [gedaagde] wil worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van de Overeenkomst (artikel 157 lid 2 Rv) dient hij voldoende te stellen om hiertoe te worden toegelaten. Zijn eigen verklaring en de notulen van enkele maanden voordien zijn onvoldoende. Overigens doet [gedaagde] op dit punt geen specifiek bewijsaanbod.
6.9. Bovendien geldt nog het volgende. Artikel 7 van de Overeenkomst verplicht partijen na afloop van elk boekjaar een balans en winst- en verliesrekening op te maken. Uit de brief van de rechtsbijstandsjurist van [eisers] c.s. d.d. 7 november 2007 volgt dat de jaarstukken 2006 in opdracht van [eisers] cs zijn opgesteld en dat [gedaagde] daar geen betrokkenheid bij had. Onbetwist is dat [gedaagde] de jaarstukken 2006, waarin de calculatie op basis van patiëntenaantallen is verwerkt, pas in 2008 heeft ontvangen. Duidelijk is ook dat [gedaagde] geen bemoeienis heeft gehad met de inhoud van deze jaarstukken. Echter, evenzeer is duidelijk, zoals door [eisers] c.s. wordt aangevoerd, dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de geschillenregeling van artikel 7 lid 5 van de Overeenkomst.
6.10. Daarbij neemt de rechtbank mede in ogenschouw dat blijkens de eigen stellingen van [gedaagde] hij reeds in juli 2007 bij de huisaccountant en bij [eisers] c.s. aan de bel heeft getrokken over deze kwestie. Hij heeft in correspondentie en gesprekken duidelijk medegedeeld niet akkoord te zijn met de verdeling op basis van patiëntenaantal. Desalniettemin maakt hij geen gebruik van de contractuele geschillenregeling waarin hij deze argumenten desnoods tot aan arbiters naar voren had kunnen brengen binnen de daarin gestelde termijnen.
6.11. In dat verband is mede van belang dat [gedaagde] geen stellingen ontwikkelt waaruit volgt dat dit van hem om een of andere reden niet kan worden verlangd terwijl dit de rechtbank ook niet is gebleken. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat het zeer lang heeft geduurd voordat de jaarrekening 2006 hem bereikte maar van belang is dat hij daartoe vanaf 1 januari 2007, op grond van de bepalingen van de Overeenkomst, ook zelf actie toe had kunnen nemen. Uit zijn eigen stellingen volgt dat hij de huisaccountant pas op 18 juli 2008 heeft gesommeerd de jaarrekening 2006 op te stellen. In die zin acht de rechtbank het niet begrijpelijk dat [gedaagde], geconfronteerd met de zijns inziens foutieve jaarstukken, geen gebruik heeft gemaakt van lid 5 van artikel 7 van de Overeenkomst. Met [eisers] c.s. is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] terzake zijn rechten heeft verwerkt.
6.12. Aldus oordeelt de rechtbank dat de Overeenkomst bepalend is (afrekening op basis van patiëntenaantallen) en dat, indien dit niet zo zou zijn, [gedaagde] zijn rechten heeft verwerkt om op de jaarrekening 2006, waarin partijen uitvoering hebben gegeven aan de afrekeningsmethodiek van de Overeenkomst, terug te komen.
6.13. Terzijde overweegt de rechtbank nog dat de stellingen van [gedaagde] over de huisaccountant niet relevant zijn. [gedaagde] stelt namelijk dat hem pas na beëindiging van de samenwerking is gebleken dat de huisaccountant geen RA of AA is en dat hij daardoor is benadeeld. Toen [gedaagde] de Overeenkomst ondertekende had hij zich kunnen vergewissen of hij vertrouwen had in de huisaccountant. Indien dat niet het geval zou zijn geweest dan had hij daarvan bij de toetreding een punt kunnen maken. Daarvan is echter niet gebleken.
6.14. Wat betreft de jaarstukken 2007 geldt m.m. hetzelfde als is overwogen ten aanzien van de jaarrekening 2006, temeer nu [gedaagde] praktisch geheel 2007 heeft gewerkt op grond van de Overeenkomst.
6.15. Voor de goede orde overweegt de rechtbank voorts dat, ondanks het feit dat [gedaagde] evenmin gebruik heeft gemaakt van de geschillenregeling betreffende de jaarstukken 2008 en 2009, dit niet betekent dat hij aan deze jaarstukken is gebonden. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen tot de comparitie van partijen in geschil was per welke datum hun samenwerking is geëindigd. Ter comparitie hebben [eisers] c.s. uiteindelijk ingestemd met de datum van 1 januari 2008 die [gedaagde] altijd als zodanig naar voren heeft gebracht. [gedaagde] behoeft derhalve de jaarstukken over de jaren na 2007 niet tegen zich te laten gelden. Er dient een balans en winst- en verliesrekening per ultimo 2007 te worden opgesteld, waaruit de eindafrekening tussen partijen blijkt.
Artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst
6.16. [gedaagde] stelt hierover het volgende. In artikel 4 van de Overeenkomst zijn alle praktijkkosten opgesomd. Alleen de huur kan als langlopende verplichting worden gezien, temeer nu deze met zoveel woorden in artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst is genoemd. In de jaarverslagen komt nog een andere dergelijke verplichting voor, te weten de leaseverplichting voor de Autoclaaf. Het zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als [eisers] c.s. de maatschap gezamenlijk voortzetten in de vorm van een nieuwe maatschap (hetgeen ook blijkt uit de jaarstukken 2008 en 2009 waarin is vermeld dat [eisers] c.s. de enige maten zijn) maar [gedaagde] tot in het oneindige financieel zou moeten bijdragen aan hun langlopende verplichtingen waar hij geen gebruik van kan maken. Zonodig dient de rechtbank de Overeenkomst te wijzigen op grond van artikel 6:258 BW. Dit strookt ook niet met de omstandigheid dat [gedaagde] is toegetreden tot de maatschap toen deze allang gebruik maakte van het praktijkpand. De kosten zijn door zijn uittreding vergeleken met zijn toetreding dan ook niet gestegen, maar hetzelfde gebleven. Deze contractuele bepaling ziet volgens [gedaagde] op de situatie dat de maatschap na ontbinding niet wordt voortgezet; in een dergelijke situatie is het begrijpelijk dat de voormalige maten moeten bijdragen aan de betaling van langlopende verplichtingen. Hij wijst er op dat de Overeenkomst geen voortzettingsbeding kent, behoudens bij overlijden. Het komt [gedaagde] onwaarschijnlijk voor, gelet op de ontwikkeling van het praktijkpand tot gezondheidscentrum en de huisartsen in dienstbetrekking die voor [eisers] c.s. werken, dat zijn voormalige praktijkruimte al die tijd onbenut is gebleven. De Overeenkomst is een standaardovereenkomst, aangeleverd door de VVAA, waarbij partijen niet hebben nagedacht over de afzonderlijke bedingen, zoals artikel 13 lid 2.
6.17. Deze stellingen worden door [eisers] c.s. gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal deze argumenten hierna, voorzover nodig, bespreken.
6.18. De rechtbank stelt vast dat in artikel 10 van de Overeenkomst limitatief de ontbindingsgronden worden opgesomd; opzegging, bereiken leeftijd van 65 jaar, overlijden, curatele, faillissement, verlies van de bevoegdheid te praktiseren, arbeidsongeschiktheid, beëindiging van de huurovereenkomst van het praktijkpand en op grond van een arbitrale uitspraak. Artikel 11 geeft een regeling voor ontbinding van de Overeenkomst wegens overlijden. Kort gezegd: de overlevende partijen dienen met de rechtverkrijgenden af te rekenen. Artikel 12 geeft regels voor alle andere ontbindingsgronden. Daaruit blijkt dat het aandeel van eenieder aan hem ter vrije beschikking staat, doch dat rekening moet worden gehouden met de langlopende verplichtingen. Als besloten wordt de maatschap te beëindigen, zo bepaalt lid 2 van artikel 12, dan moet de vertrekkende partij zijn aandeel aanbieden aan de andere partij waarna terzake een koopovereenkomst moet worden gesloten. Artikel 13 lid 1 bepaalt dat partijen bij ontbinding moeten afrekenen.
6.19. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het systeem van de Overeenkomst dat opzegging door een van de deelnemers leidt tot ontbinding van de Overeenkomst en dus tot einde van de samenwerking, een en ander behoudens “opzegging” door overlijden. In dat kader is artikel 13 lid 2 vanzelfsprekend; ondanks de ontbinding van de Overeenkomst dienen partijen de aangegane langlopende verplichtingen te honoreren.
6.20. Dit betekent voorts dat [eisers] c.s. met ingang van 1 januari 2008 niet een maatschap vormen op grond van de Overeenkomst. Schriftelijk dan wel stilzwijgend zijn zij een nieuwe maatschap aangegaan. Onderzocht moet worden hoe om te gaan met artikel 13 lid 2 in deze situatie omdat deze niet is voorzien in de Overeenkomst.
6.21. Voor het antwoord op de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze mogen toekennen aan een omstreden bepaling in een overeenkomst en wat zij te dien aanzien redelijkerwijze van elkaar mogen verwachten zijn de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van het contract en de wijze van totstandkoming ervan van belang.
Indien het een overeenkomst betreft die is aangegaan tussen twee gelijkwaardige professionele partijen en die betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie (terwijl bovendien vaststaat dat die partijen zijn bijgestaan door deskundige raadslieden) geldt als uitgangspunt dat veel betekenis toekomt (beslissend gewicht dient te worden toegekend) aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen. Daarbij dient als uitgangspunt dat bij de uitleg van een schriftelijk contract alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, telkens van beslissende betekenis zijn. Daarbij dient deze uitleg niet plaats te vinden op grond van alleen de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het geschrift is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
6.22. De rechtbank overweegt dat artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst jegens [gedaagde] wel een bepaalde werking zal moeten hebben. Dit is echter een andere werking dan [eisers] c.s. voor ogen hebben. Uit artikel 13 volgt immers dat bij ontbinding moet worden afgerekend. Lid 2 bepaalt dat ieder der partijen bij de Overeenkomst gehouden is in een dergelijk geval de langlopende verplichtingen te honoreren. De samenwerking eindigt maar de langlopende contracten niet (direct). Indien en voorzover een (of meerdere) van partijen genoodzaakt wordt om een crediteur ten aanzien van een langlopende verplichting te voldoen dient dit in de eindafrekening van artikel 13 lid 1 te worden betrokken.
6.23. In casu hebben [eisers] c.s. ervoor gekozen om hun samenwerking na 1 januari 2008 in het praktijkpand voort te zetten. Feitelijk hebben zij de langlopende verplichtingen (zie de nieuwe huurovereenkomst die ten aanzien van het bedrijfspand door hen is gesloten) van de samenwerking met [gedaagde] voortgezet. [gedaagde] is vertrokken met zijn assistente en heeft een eigen praktijkpand betrokken. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat in lengte van dagen [gedaagde] gehouden is de langlopende verplichtingen te honoreren, temeer nu dit een partij onredelijk zou hinderen om uit te stappen en dit geen recht doet aan de relatief korte periode dat de samenwerking tussen partijen heeft geduurd.
6.24. De rechtbank oordeelt dat artikel 13 lid 2 ten aanzien van [gedaagde] slechts een werkingsduur heeft van één jaar, dus over 2008, indien en voorzover [eisers] c.s. gemotiveerd en onderbouwd met concrete cijfers kunnen aantonen dat zijn vertrek heeft geleid tot een zodanige toename van kosten dat van hen in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de langlopende verplichtingen alleen dragen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de verdeelsleutel van patiëntenaantallen en de reële kosten over 2008 waarbij van belang is dat [eisers] c.s. enkel een nieuwe maatschap zullen zijn aangegaan op basis van hun inschatting dat dit voor hen profijtelijk is. Kortom: niet elke kostenstijging voor [eisers] c.s. kan direct aan [gedaagde] worden toegerekend. Indien een bedrag is uitgerekend dient dit in de eindafrekening te worden betrokken.
6.25. Anders dan [eisers] c.s. bepleiten zijn niet alle langlopende verplichtingen onder artikel 13 lid 2 te brengen. De rechtbank oordeelt dat het uitsluitend gaat om de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte en de leaseovereenkomst van de Melag Autoclaaf nu deze voor langere duur zijn aangegaan en niet tussentijds opzegbaar zijn. De arbeidsovereenkomsten vallen er op zich wel onder, doch nu gesteld noch gebleken is dat het vertrek van [gedaagde] heeft geleid tot ontslagen of extra loonkosten behoeft dit geen verdere beoordeling, temeer nu [gedaagde] zijn “eigen” assistente heeft meegenomen. De andere duurovereenkomsten, die overigens niet in het geding zijn gebracht maar zien op schoonmaak, verzekeringen e.d., zijn doorgaans wel tussentijds opzegbaar.
6.26. De te benoemen gerechtelijke deskundige zal ook hierover kunnen rapporteren.
Recapitulatie
6.27. Er dient een eindbalans per ultimo 2007 te worden opgesteld. Tussen partijen is geen correctiecomponent overeengekomen. [gedaagde] is gebonden aan de jaarrekeningen 2006 en 2007. Hij is niet gebonden aan de jaarrekeningen 2008 en 2009 zoals die door [eisers] c.s. zijn vastgesteld. Artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst ziet enkel op 2008 voorzover het betreft de huur van het praktijkpand en de leaseovereenkomst van de Melag Autoclaaf, indien en voorzover [eisers] c.s. gemotiveerd en onderbouwd met concrete cijfers kunnen aantonen dat het vertrek van [gedaagde] heeft geleid tot een zodanige toename van kosten dat van hen in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij de langlopende verplichtingen alleen dragen. Er dient een gerechtelijke deskundige te worden benoemd die de eindbalans opstelt per ultimo 1997 en die zijn oordeel geeft over de gevolgen van toepassing van artikel 13 lid 2 van de Overeenkomst voor de eindafrekening voor wat betreft de huurovereenkomst van het praktijkpand en de leaseovereenkomst van de Melag Autoclaaf.
6.28. De vorderingen in conventie kunnen dus in de huidige vorm niet worden toegewezen. Of in conventie enig bedrag kan worden toegewezen is afhankelijk van de bevindingen van de deskundige. Hetzelfde geldt voor de reconventionele vorderingen a. en b. Ten aanzien van de reconventionele vordering sub c wil de rechtbank nader worden geïnformeerd. De reconventionele vorderingen sub d tot en met g en de voorwaardelijke vordering sub h zijn in elk geval gedeeltelijk afhankelijk van de vraag of [eisers] c.s. een vordering op [gedaagde] heeft of andersom, zodat ten aanzien hiervan het deskundigenbericht moet worden afgewacht. De voorwaardelijke vorderingen i tot en met k zijn ook afhankelijk van de bevindingen van het deskundigenbericht.
6.29. Nu op belangrijke geschilpunten de rechtbank beslissingen heeft genomen maar de procedure desalniettemin nog geruime tijd in beslag kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding om met partijen in het kader van een comparitie van partijen te praten. Enerzijds over het verdere verloop van de procedure, met name de benoeming van de deskundige en, anderzijds, de mogelijkheid van een schikking, inclusief eventueel mediation. Partijen zijn immers allen huisarts in Schiedam en zullen ongetwijfeld gebaat zijn bij een verbeterde verstandhouding.
7. De beslissing
De rechtbank
bepaalt een comparitie van partijen op maandag 26 maart 2012 van 13.00 uur tot 15.00 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125,
gelast alle partijen in persoon te verschijnen ten overstaan van mr. A.J.J. van Rijen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.?
1354/2228