In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2012, gaat het om een geschil tussen de Stichting Vestia Groep en een gedaagde huurder over de servicekosten en de mogelijkheid van fondsvorming. De gedaagde had bij de Huurcommissie een verzoek ingediend om de betalingsverplichting met betrekking tot de servicekosten over 2009 te beoordelen. De Huurcommissie had op 21 april 2011 geoordeeld dat fondsvorming voor de post inventaris/stoffering niet was toegestaan, wat door Vestia werd betwist. Vestia vorderde in conventie een wijziging van deze uitspraak en stelde dat de betalingsverplichting van de gedaagde vastgesteld moest worden op € 1.273,53, rekening houdend met een afschrijving van 10% voor de kookplaat en koelkast. De gedaagde vorderde in reconventie onder andere een lagere gebruiksvergoeding en een verklaring dat fondsvorming niet was toegestaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet-ontvankelijk was in haar vordering in reconventie, omdat zij niet binnen de gestelde termijn van acht weken na de uitspraak van de Huurcommissie had gereageerd. In conventie werd de vordering van Vestia gedeeltelijk toegewezen, waarbij de betalingsverplichting van de gedaagde werd vastgesteld op € 1.273,53. De kantonrechter oordeelde dat fondsvorming voor de post inventaris/stoffering niet was toegestaan, omdat de kosten niet als relatief laag konden worden beschouwd en moeilijk aan de individuele wooneenheid toewijsbaar waren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.