Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/3728, 09/3761 en 09/3833 WRO-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
1. [eisers], allen wonende te Middelharnis, eisers (09/3728),
gemachtigde [naam 1],
2. [eiser], wonende te Middelharnis, eiser (09/3761),
gemachtigde mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam,
3. Woningbouwvereniging Woongoed Flakkee, gevestigd te Middelharnis, eiseres (09/3833),
gemachtigde mr. J.F. Dominicus, advocaat te Middelburg,
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis, verweerder.
Aan deze gedingen heeft mede als derde-partij deelgenomen:
Estate Middelharnis Invest B.V., gevestigd te Middelharnis, vergunninghoudster,
gemachtigde mr. K. Beumer, advocaat te Spijkenisse.
1 Ontstaan en loop van de procedures
Alle eisers hebben beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 24 september 2009 (hierna: het bestreden besluit) waarbij hun bezwaar tegen het besluit van 2 december 2008 (hierna: het primaire besluit) op een aantal onderdelen gegrond is verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling en verbetering van de motivering, is gehandhaafd. Bij het primaire besluit heeft verweerder onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, aan vergunninghoudster bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk wijzigen van het bedrijfspand aan de [adres] te Middelharnis tot Jongeren Activiteiten Centrum (hierna: JAC).
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder ingestemd met een door vergunninghoudster voorgestelde wijziging van het bouwplan. Daarbij heeft verweerder bepaald dat de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de bouwvergunning van 2 december 2008, aangevuld met een nieuwe voorwaarde, van kracht blijven.
In de tussenuitspraak van 3 februari 2011 als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig de betrokken belangen heeft afgewogen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken binnen twaalf weken te herstellen, in die zin dat ter zake van de vrijstelling een nadere goed onderbouwde belangenafweging kenbaar wordt gemaakt en dat voorschriften terzake van de te nemen geluidsisolerende maatregelen aan de gewijzigde bouwvergunning van 19 april 2010 worden verbonden.
Nadat de termijn van twaalf weken op verzoek van verweerder is verlengd, heeft verweerder op 24 mei 2011 het bestreden besluit aangevuld. Eiseres en eisers hebben bij brieven van respectievelijk 19 en 25 juli 2011 hun zienswijzen gegeven. Een der eisers heeft met een akoestische beoordeling, gedateerd 17 juli 2011, gereageerd op een aantal (geluids)rapporten dat aan de voornoemde aanvulling ten grondslag ligt. In reactie hierop heeft verweerder op 14 oktober 2011 een nadere rapportage van diezelfde datum van zijn deskundigen overgelegd.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een nader onderzoek ter zitting plaats te laten vinden. Nu een groot deel van alle eisers tevens beroep heeft ingesteld tegen de aan het JAC verleende exploitatievergunning, heeft de rechtbank wegens de nauwe samenhang aanleiding gezien die zaken afzonderlijk op dezelfde datum ter zitting te behandelen.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2011. Aanwezig waren een aantal eisers, waaronder [naam 2], bijgestaan door hun gemachtigde,
[naam 1]. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Namens eiseres is
mr. J.F. Dominicus verschenen. Vergunninghoudster is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. den Braber en ir. J. Moelker.
2 Overwegingen
2.1 Voor de relevante feiten en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen in de tussenuitspraak van 3 februari 2011.
2.2.1 Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullende ruimtelijke onderbouwing laten opstellen, waarbij tevens een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het betreffende rapport, gedateerd 25 mei 2011, dient als aanvulling van het bestreden besluit te worden aangemerkt. Aan deze aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing liggen zowel een akoestisch onderzoek van “De Roever”, gedateerd 31 maart 2011, als de notitie “Geluidstoename door de realisatie van het Jongerenactiviteitencentrum Middelharnis” van KuiperCompagnons, gedateerd 18 maart 2011, ten grondslag.
2.2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvullende ruimtelijke onderbouwing, mits aan de verleende vrijstelling- en bouwvergunning(en) op een aantal punten nadere voorwaarden worden gesteld, een goede ruimtelijke ordening oplevert. De nadere voorwaarden zien op het volgende.
- Versterkte muziek mag alleen in de evenementenzaal plaatsvinden. Tevens mag binnen de zaal het geluidsniveau voor (pop)muziekgeluid de maxima van 107 dB(A) resp. bij (house)muziek van 100 dB(A) niet overschrijden.
- Op de bouwtekening, die aan de gewijzigde bouwvergunning ten grondslag ligt, staan de isolerende maatregelen aangegeven. Om te waarborgen dat zij niet ongedaan gemaakt zullen worden, zijn aan de (gewijzigde) bouwvergunning de volgende voorwaarden verbonden.
* de grote evenementenzaal dient geluidsisolerende voorzieningen te bevatten zodat het geluidsniveau op de dichtsbijzijnde maatgevende woning(en) niet meer bedraagt dan:
07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur
LAr.lt 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAmax 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
* van de geluidsisolerende maatregelen zoals aangegeven op de bouwtekening, behorende bij het besluit van 19 april 2010, mag niet worden afgeweken, tenzij maatregelen worden getroffen met tenminste hetzelfde geluidsisolerend effect.
- Ter zake van de beide dakinstallaties zijn ter voorkoming van een overschrijding van de normen van het Activiteitenbesluit de volgende voorwaarden aan de verleende en gewijzigde bouwvergunning verbonden:
* Aan de luchtbehandelingsinstallaties dienen geluiddempenden maatregelen getroffen te worden die voorzien in reductie van de geluidsproductie met tenminste 15 dB(A). Voor zover dit niet bereikt kan worden door maatregelen aan de installaties zelf, dient de geluidsdemping bereikt te worden door de installaties af te schermen met een overkapping van maximaal 1,5 x 1,5 x 1,5 meter, uitgevoerd in de kleur Ral 7038, zoals akkoord bevonden door de welstandscommissie op 17 mei 2011.
- In het licht van de uitkomsten van het geluidsrapport, waarbij onderzoek is gedaan naar de geluidsgevolgen van de bewegingen van aankomende en vertrekkende auto’s, is aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat een parkeerregime wordt ingesteld, waardoor een deel van het parkeerterrein ’s avonds en ’s nachts niet gebruikt mag worden, tenzij er sprake is van een activiteit waarbij het onvermijdelijk is dat de parkeerplaatsen gebruikt worden.
2.3.1 Eisers stellen zich ten aanzien van de inpandige geluidsaspecten op het standpunt dat het nadere onderzoek enkel is gericht op de evenementenzaal. Onduidelijk is wat de functie van de overige ruimtes is. Gevreesd wordt voor overlastgevende activiteiten aldaar. In het slechtste geval zal een cumulatie van geluid aan de orde zijn. Voorts is er volgens eisers bij de extra aangebrachte daklichten nog steeds een geluidslek aanwezig. Eisers achten overigens de oplossing van een overkapping ten behoeve van de dakinstallaties opmerkelijk. Niet is gebleken van een bouwtekening/foto, noch is de effectiviteit ervan door “De Roever” getoetst. Vraag is verder of de ventilatie-capaciteit dan nog voldoet aan het Bouwbesluit. Bovendien is er sprake van een extra bouwactiviteit waarvoor vergunning en vrijstelling moet worden aangevraagd en verleend.
Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat zowel de (aanvullende) ruimtelijke onderbouwing als de belangenafweging nog steeds onvoldoende is. De behoefte aan een JAC is nog immer niet aannemelijk gemaakt. Er heeft dienaangaande destijds enkel een enquête onder de jeugd plaatsgevonden. Bovendien is van enig jongerenbeleid binnen de gemeente Middelharnis geen sprake. Verder voeren eisers aan dat de toetsing van verweerder in de ruimtelijke onderbouwing aan de VNG Brochure onjuist is. Eisers merken in dit verband nog op dat het JAC op een bedrijventerrein en niet in een “gemengd gebied” ligt. Eisers menen voorts dat de locatiekeuze niet in overeenstemming is met de APV. De locatie ligt ver van het uitgaansgebied zodat handhaving moeilijk wordt. Het voornemen om te handhaven maakt de locatiekeuze nog niet juist. Voorts is er geen sprake van enig openbaar vervoer in de directe omgeving van het JAC. Ook menen eisers dat in de aanvullende ruimtelijke onderbouwing nog steeds onvoldoende duidelijk is gemaakt welke activiteiten er in het JAC gaan plaatsvinden. Door deze ongewisheid kan er volgens eisers geen sprake zijn van een juiste belangenafweging.
Voorts maken eisers bezwaar tegen de (nieuwe) aanvullende toetsingsgronden in de ruimtelijke onderbouwing en menen zij dat de verkeerstelling niets zegt over de verkeersaantrekking door het JAC, nu deze telling niet wordt vergeleken met de juiste gegevens uit het verleden. Deze telling dient volgens eisers dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Ditzelfde geldt volgens eisers eveneens voor het geluidsrapport van “De Roever”. In dat verband wijzen eisers op de reactie van een van de omwonenden, de heer [naam 3] (geluidsdeskundige).
2.3.2 De heer [naam 3] heeft in zijn rapport van 17 juli 2011 - summier samengevat - gesteld dat, gegeven het lage achtergrondniveau ter plekke en de bezorgdheid van omwonenden over te duchten geluidsoverlast waardoor slaapverstoring zal optreden, het toepassen van de normen van het Activiteitenbesluit op het onderhavige bouwplan en het ontbreken van een deugdelijke motivatie waarom aansluiting is gezocht bij deze normstelling, wellicht als onzorgvuldig is te bestempelen. Voorts heeft de heer [naam 3] opgemerkt dat het rapport “De Roever” niet ingaat op indirecte hinder, zoals af- en aanrijdende auto’s, motoren en bromfietsen die lawaai veroorzaken voor de directe woonomgeving. Het rapport beperkt zich tot de bewegingen van gemotoriseerd verkeer op het parkeerterrein. Naar de mening van de heer [naam 3] had verweerder maatwerkvoorschriften kunnen stellen voor de nadelige gevolgen. Voorts meent de heer [naam 3] dat ten onrechte niets is geregeld over het naleven van de geluidsniveaus in de grote zaal. Het verplichten van een geluidsbegrenzer zal bijvoorbeeld een adequate voorziening zijn. Hoewel de woningen [pand 1] en [pand 2] op zich als maatgevend geacht kunnen worden, moet niet uit het oog verloren worden dat als gevolg van reflecties in de gevels, waaronder de Lidl, het geluidniveau op grotere afstand meer kan bedragen dan op kortere afstand. De heer [naam 3] merkt daarnaast op dat voor de milieuwetgeving ten aanzien van het stemgeluid aansluiting gezocht zou kunnen worden bij het Activiteitenbesluit, doch dat dit niet wegneemt dat in het kader van de ruimtelijke toets het stemgeluid bij de belangenafweging tevens een rol kan spelen. Het akoestisch onderzoek heeft zulks niet in beeld gebracht, noch heeft verweerder daartoe maatregelen getroffen. Ook ten aanzien van piekgeluiden, in verband met verhoogde intensiteit bij vertrekkende auto’s in de nacht, is in de ruimtelijke onderbouwing niets terug te vinden. De heer [naam 3] beschouwt dit als een gemis.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat in de aanvullende ruimtelijke onderbouwing nog steeds vrijwel geen aandacht is besteed aan de overlast die de jongeren op de aan- en afvoerroutes naar het JAC veroorzaken. Het gaat hierbij om geluidsoverlast en overlast in verband met vernielingen. Gewezen wordt op een aantal (overlast)incidenten dat onlangs heeft plaatsgevonden. Eiseres meent dat dit niet kenbaar in de belangafweging is meegewogen. Voorts mist de aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing het geluid van brommers en scooters bij het bepalen van overlast door komende en vertrekkende bezoekers. Eiseres meent dat ook dit een prominente rol in de belangenafweging had moeten spelen. Daarnaast stelt eiseres in de belangenafweging de uitstraling van de inrichting op de omgeving te missen. Dit is medebepalend voor de beoordeling of het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het JAC te veel wordt aangetast. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 januari 2011, AB 2011/146. Het door bezoekers van een inrichting veroorzaakte geluid is, ook voor zover dat valt binnen de door de milieuwetgeving gestelde normen, immers medebepalend voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Door dit niet afdoende in de belangenafweging te betrekken heeft verweerder volgens eiseres niet voldaan aan de tussenuitspraak. Overigens blijft eiseres - in tegenstelling tot hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen - van mening dat de locatiekeuze niet goed is onderbouwd.
2.5 Eiser heeft naar aanleiding van de aanvulling van het bestreden besluit geen (nadere) beroepsgronden ingediend.
2.6 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.1 De rechtbank stelt vast dat partijen in hun hierboven weergegeven nadere beroepsgronden wederom de locatiekeuze ter discussie hebben gesteld, terwijl het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak ten aanzien hiervan als een eindbeslissing dient te worden aangemerkt. De rechtbank kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Nu in dit geval niet van een zeer uitzonderlijke situatie sprake is, zal de locatiekeuze gelet hierop als een vaststaand gegeven moeten worden beschouwd en zal de rechtbank de nadere beroepsgronden dienaangaande in deze (eind)uitspraak niet nogmaals beoordelen. In dit verband wijst de rechtbank er ter voorlichting van partijen op dat bij een eventueel hoger beroep grieven kunnen worden aangevoerd tegen de overwegingen van zowel de einduitspraak als de tussenuitspraak.
2.6.2 Het betoog dat de aard en omvang van de activiteiten van het JAC nog steeds niet helder zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Onder randnummer 5 van de aanvullende ruimtelijke onderbouwing van 25 mei 2011 wordt voldoende duidelijk aangegeven waaruit de activiteiten van het JAC bestaan. De weergave van zowel de dagen en tijdstippen van de inloopmogelijkheden en het aantal te houden muzikale avonden per jaar, alsmede het houden van een jongerenbeurs een aantal keer per jaar, vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie om daarop een toereikende belangenafweging te kunnen baseren. Dat verweerder in het kader van de aanvullende ruimtelijke onderbouwing daarbij de toetsing aan regelingen en richtlijnen heeft uitgebreid kan hem, gelet op hetgeen in de tussenuitspraak van verweerder werd verlangd, bezwaarlijk worden tegengeworpen. Dat er, aldus eiseres en eisers, geen behoefte aan het JAC zou bestaan, is door hen niet aannemelijk gemaakt en wordt bovendien door de bezoekersaantallen weersproken.
2.6.3 De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verweerder thans, mede in het kader van de belangenafweging, voldoende kennis heeft vergaard met betrekking tot de inpandige geluidsaspecten. Daarbij dient mede te worden beoordeeld of, indien nodig, er zodanige geluidsisolerende maatregelen genomen kunnen worden dat omwonenden geen geluidsoverlast vanuit het pand zullen ondervinden.
2.6.4.1 Ter zake van de grief van eisers, dat het nadere akoestisch onderzoek door “De Roever” van de inpandige geluidsaspecten enkel is gericht op de evenementenzaal, overweegt de rechtbank dat in de aanvulling op bestreden besluit een nadere voorwaarde is verbonden aan het vrijstellingsbesluit, in die zin dat alleen de grote evenementenzaal gebruikt mag worden voor activiteiten met versterkte muziek. Dit sluit derhalve uit dat de andere ruimtes, waaronder de verdieping hiervoor gebruikt mogen worden. Aangetoond noch aannemelijk is gemaakt dat de activiteiten in de overige zalen zullen leiden tot een zodanige cumulatie van geluid dat daardoor het toelaatbare geluidniveau wordt overschreden. In het kader van het onderzoek naar de geluidsbelasting van muziekgeluid is van belang dat in beginsel onbetwist is vastgesteld dat de woning [pand 1] als maatgevend voor de beoordeling van de geluidsgrenswaarden kan worden aangemerkt. Tevens is daarbij van belang dat het JAC terecht als een type B inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit is aangemerkt. Op basis hiervan is aan de hand van de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” een meting uitgevoerd aan de geluidsisolatie van het pand en daarmee de geluidsuitstraling van de activiteiten waarbij pop- en housemuziek in het JAC ten gehore wordt gebracht. Uit het onderzoek, waarbij ook met de daklichten rekening is gehouden, volgt dat aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit wordt voldaan als het niveau in de zaal na 23.00 uur niet meer bedraagt dan 107 dB(A) popmuziekgeluid en 100 dB(A) housemuziek. Vastgesteld is dat hiermee de geluidsgrenswaarden vanwege muziekpresentatie, zelfs inclusief het effect van stemgeluid in de nachtperiode, niet zullen worden overschreden. In reactie op de beroepsgronden van eisers en de visie van de heer Wolfert is in de nadere rapportage van KuiperCompagnons, in samenwerking met “De Roever”, van 14 oktober 2011, toegegeven dat er voor de reflecties geen rekening is gehouden met de Lidl. Uit de herberekening volgt evenwel dat die omissie geen gevolgen heeft voor de conclusies van het rapport, te meer omdat uit het rekenmodel niet blijkt dat de verder gelegen woningen maatgevender zijn dan de in het onderzoek beschouwde woning [pand 1]. De rechtbank ziet op basis van de onderzoeksgegevens en het verhandelde ter zitting geen aanleiding laatstgenoemde conclusie voor onjuist te houden.
2.6.4.2 De rechtbank overweegt verder dat uit de rapportages, die ten grondslag liggen aan de nadere ruimtelijke onderbouwing, volgt dat de geluidmeting van de ventilatiekanalen gecumuleerd is met de geluidemissie vanuit de zaal. Uit het onderzoek van “De Roever” volgt dat op basis van het hiervoor genoemde muziekgeluidsniveau de overige bronnen in de nachtperiode ten hoogste 40 dB(A) en in de avond 45 dB(A) zullen mogen bedragen. Geconstateerd is evenwel dat er als gevolg van de dakinstallaties een overschrijding plaatsvindt van 4, respectievelijk 5 dB(A). Dit brengt met zich dat er een reductie plaats dient te vinden, in die zin dat verweerder in zijn besluiten voorwaarden dient te verbinden die waarborgen dat hiertoe afdoende maatregelen worden getroffen. De rechtbank heeft in dit verband vastgesteld dat verweerder in zijn aanvulling op het bestreden besluit heeft overwogen dat aan de luchtbehandelinginstallaties geluiddempende maatregelen getroffen dienen te worden die voorzien in reductie van de geluidsproductie met tenminste 15 dB(A). Voor zover deze resultaatsverplichting niet bereikt kan worden door maatregelen aan de installaties zelf, dient de geluidsdemping bereikt te worden door de installaties af te schermen met een overkapping. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat inmiddels is gebleken dat een overkapping niet nodig is. Als gevolg van maatregelen aan de dakinstallaties zelf is er sprake van voldoende reductie. De overcapaciteit van de dakinstallaties is nu terug gebracht naar de wettelijke eis, zodat deze nog steeds voldoen aan het Bouwbesluit. De rechtbank merkt in dit kader op dat niet hoeft te worden gevreesd dat niet meer aan het Bouwbesluit wordt voldaan aangezien het op grond van de Woningwet niet is toegestaan een gebouw in een staat te brengen of te houden waarbij niet meer aan het Bouwbesluit wordt voldaan. In het geval er toch een zodanige situatie ontstaat, kan hiertegen handhavend worden opgetreden. Ook indien bij metingen zal blijken dat niet (meer) wordt voldaan aan de vastgestelde grenswaarde mag van verweerder worden verwacht dat daartegen handhavend wordt opgetreden. Overigens heeft de rechtbank vastgesteld dat in het geval er toch een overkapping van de dakinstallaties van maximaal 1,5 x 1,5 x 1,5 meter noodzakelijk is, de welstandscommissie op 17 mei 2011 daarmee akkoord is gegaan. Eisers hebben niet aangegeven dat het welstandsadvies onjuist zou zijn. Gelet hierop en in het licht van de samenhang van besluiten, is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat ook voor deze geringe aanpassing van het bouwplan, bestaande uit een overkapping voor de dakinstallaties, zowel vrijstelling als een bouwvergunning is verleend.
2.6.4.3 Ten aanzien van de (eventueel) te treffen geluidsisolerende maatregelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder in zijn aanvulling op het bestreden besluit heeft besloten om aan de (gewijzigde) bouwvergunning de voorwaarde te verbinden dat isolerende maatregelen getroffen dienen te worden, zoals omschreven onder randnummer 2.2.2 van deze uitspraak. Het effect van de getroffen geluidsisolerende maatregelen is vastgesteld door middel van geluidmetingen. Daarbij is vastgesteld dat de evenementenzaal zodanig goed is geïsoleerd voor geluid, dat bij het maximaal voorgeschreven muziekgeluid dat ten gehore mag worden gebracht er geen overschrijding van de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit zal plaatsvinden. Aangetoond noch aannemelijk is gemaakt dat deze isolerende maatregelen als onvoldoende moeten worden aangemerkt.
2.6.4.4 Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het inrichtingslawaai is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat uit de gedegen akoestische onderzoeken, die ook volgens de heer [naam 3] niet als apert ondeugdelijk zijn te bestempelen, volgt dat verweerder er bij de afweging van belangen van uit mocht gaan dat, met in achtneming van de aan de bouwvergunning en vrijstelling te verbinden voorschriften, de inpandige geluidsaspecten voor de omwonenden niet tot onrechtmatige geluidsoverlast zullen leiden. Nu ter zitting desgevraagd door eisers niet is verklaard dat zij vanwege de muziek vanuit de inrichting (extreme) geluidsoverlast ondervinden, volgt dit evenzeer uit de praktijk. Het voorschrijven van een geluidsbegrenzer, zoals door eisers is bepleit, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid achterwege kunnen laten. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerders besluitvorming niet volledig in stand gelaten kan worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de hiervoor genoemde nadere rapportage van KuiperCompagnons, in samenwerking met “De Roever”, van 14 oktober 2011, volgt dat de door verweerder in zijn aanvulling op bestreden besluit vastgestelde voorwaarden ter zake van de maxima voor pop- en housemuziek bijgesteld moeten worden naar de maxima van 104 respectievelijk 99 dB(A). Nu ook verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de voorschriften in die zin moeten worden aangescherpt, zal de rechtbank het thans in die zin aan de bouwvergunning en vrijstelling klevende gebrek herstellen door zelf in de zaak te voorzien.
2.6.5.1 Wat betreft de externe overlastaspecten (indirecte hinder), die bij een afweging van belangen ten aanzien van een ruimtelijke maatregel als de onderhavige tevens meegenomen dienen te worden, heeft de rechtbank vastgesteld dat na de tussenuitspraak nader onderzoek is gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van het JAC. Wat de verkeersbelasting in de omgeving van het JAC betreft, kan geoordeeld worden dat niet ter discussie staat dat, de capaciteit van de wegen daarbij in aanmerking nemende, er op de locatie goede ontsluitingsmogelijkheden zijn, waardoor het komen en gaan van bezoekers op zich vlot zou kunnen verlopen.
2.6.5.2 In de Notitie “geluidstoename door de realisatie van het JAC” is naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte uitgegaan van het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006”. Daarbij is ter plaatse van enkele maatgevende bestaande woningen in de omgeving van het JAC de geluidstoename berekend als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het JAC. Het onderzoek is gebaseerd op een aanname van 200 verkeersbewegingen per dag, zijnde niet een feitelijke maar een worst-case benaderingsituatie die zich hooguit enkele malen per jaar zal voordoen. De bezoekers worden immers, gelet op de doelgroep, deels door de ouders gebracht. De overige bezoekers komen met de (brom)fiets of scooter. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting met maximaal 0,60 dB toeneemt, hetgeen niet onaanvaardbaar is omdat een verandering van het geluidsniveau van 1,0 dB door het menselijk oor niet of nauwelijks waarneembaar is.
2.6.5.3 Hoewel enerzijds eisers niet ten onrechte stellen dat bromfietsen en scooters meer lawaai maken dan auto’s, dient er anderzijds vanuit te worden gegaan dat bezoekers die te voet dan wel per fiets komen juist minder verkeerslawaai produceren. De rechtbank heeft geconstateerd dat als gevolg van de zienswijze van eisers het geluidniveau van scooters in de meergenoemde rapportage van 14 oktober 2011 is meegenomen. Daarbij houdt de deskundige vast aan zijn conclusie dat er wat verkeersgeluid betreft er geen enkel probleem is bij het realiseren van het JAC. De gekozen worst-case benadering gaat al van meer geluid uit dan in werkelijkheid gemeten zal worden. In het geval deze benadering nog wordt verslechterd door 20% van de motorvoertuigen om te zetten in bromfietsen zonder daarbij rekening te houden met voetgangers en fietsers, dan nog wordt de 1 dB geluidstoename niet overschreden. Dat bij deze berekening niet is uitgegaan van opgevoerde scooters doch rekening is gehouden met de “Regeling typekeuring geluidproductie bromfietsen” kan niet als een onjuist uitgangspunt worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de berekende toename van het verkeersgeluid als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het JAC dermate gering is dat deze vrijwel te verwaarlozen is.
2.6.5.4 Ter zake van de geluidsbelasting vanwege de auto’s die het parkeerterrein oprijden en parkeren is in de meergenoemde Notitie “geluidstoename door de realisatie van het JAC” uitgebreid stilgestaan bij de zogenaamde piekgeluiden. Daarbij is in ogenschouw genomen de situatie van het motorgeluid van startende auto’s, dichtslaande portieren en mensen die in- en uitstappen. Bij de uitgevoerde berekening, waarbij een maximum van de 45 parkeerplaatsen in de nachtperiode is aangehouden, is vastgesteld dat de indirecte hinder 48 dB(A) op de meest nabij de [perceel] gelegen woning zal bedragen. Dit ligt onder de grenswaarde van 50 dB(A). De praktijk leert bovendien dat er zelfs bij druk bezochte activiteiten in de avonduren zelden meer dan 20 auto’s geparkeerd worden, omdat de meerderheid van de bezoekers niet per auto komt. Bij dagactiviteiten staan er slechts zelden auto’s. Hoewel de geluidsnormen, behalve bij een zich mogelijk voordoend extreem piekmoment, niet worden overschreden, heeft het onderzoek ertoe geleid dat verweerder aan de verleende vrijstelling een voorwaarde heeft verbonden, in die zin dat er een parkeerregime voor auto’s is ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze voorwaarden goed te handhaven. Dat in het geluidsonderzoek niet is uitgegaan van slippende banden bij het wegrijden kan niet als gebrek worden aangemerkt, omdat dit als ongewenst gedrag dient te worden gezien. Ook overigens heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat het verkeerslawaai niet binnen de geluidsnormen blijft. Daarbij komt dat ter zitting niet is gebleken dat eisers met de marginale toename van verkeersgeluid op een aantal tijdstippen per jaar onoverkomelijke problemen hebben. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook in het kader van indirecte hinder van een normoverschrijding betreffende het (verkeers)geluid niet is gebleken. Verweerder heeft bij de belangenafweging ook met deze vaststelling rekening kunnen houden.
2.6.6.1 De rechtbank merkt op dat de afweging van belangen in de aanvulling op het bestreden besluit en met name in de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing is verwerkt. Daarbij is tevens de vraag betrokken of het woon- en leefklimaat door de verlening van de vergunning niet te zeer zal worden aangetast. In dat kader is mede de eventueel door bezoekers te veroorzaken (geluids)overlast in aanmerking genomen. Zowel (stem)geluid, ook voor zover dat valt binnen de door de milieuwetgeving gestelde normen, als overlast van de jongeren maakt immers deel uit van de uitstraling in totaliteit van de inrichting op de omgeving en is dus mede bepalend voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij zijn belangenafweging op goede gronden niet uitgegaan van een “rustige woonwijk” doch van een “gemengd gebied” als zijnde richtafstand als bedoeld in de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
2.6.6.2 Mede aan de hand van het na de tussenuitspraak ingestelde onderzoek is komen vast te staan dat door de exploitatie van het JAC op het onderhavige perceel, in vergelijking met de vorige bedrijfsactiviteiten, overdag de geluid- en verkeershinder aanzienlijk is verminderd en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat daarbij is toegenomen. Ten aanzien van een aantal avonden per week is er evenwel sprake van omstandigheden die minder gunstig zijn voor wat betreft de aspecten geluid en verkeer. Op basis van hetgeen hiervoor onder randnummers 2.6.5.1 t/m 2.6.5.4 is overwogen zal de verkeersaantrekkende werking tot een zeer minimale geluidstoename leiden die te verwaarlozen is. De rechtbank heeft mede op basis van het verhandelde ter zitting verder vastgesteld dat verweerder in de aanvullende ruimtelijke onderbouwing tevens in het kader van de belangenafweging in enige mate aandacht heeft besteed aan de overlast die de jongeren op de aan- en afvoerroutes naar en rondom het JAC kunnen veroorzaken. Het gaat hierbij om geluidsoverlast en overlast in de vorm van vernielingen. Eiseres en eisers hebben in dit verband op een aantal incidenten gewezen die als gevolg van de exploitatie van het JAC hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er zich met name bij de start van het JAC problemen hebben voorgedaan. Jongelui hebben bijvoorbeeld de verdraagzaamheid en capaciteiten van de leidinggevenden van het JAC uitgeprobeerd ten einde te ervaren wat er al dan niet door hen werd getolereerd. Als gevolg van het nemen van consequente en adequate maatregelen door de leidinggevenden van het JAC is de situatie redelijk onder controle. Voorts heeft de rechtbank begrepen dat de overlast niet een zodanige impact heeft dat deze onbeheersbaar zou zijn. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat verweerder bij zijn (nadere) besluitvorming met mogelijk te ondervinden overlast van bezoekers rekening heeft gehouden. Als voorbeeld geldt dat de ingang aan de voorzijde van het gebouw en direct vanaf het parkeerterrein te bereiken is. Daarmee wordt het buiten blijven hangen van jongeren tegengegaan. Voorts vindt daarmee een afscherming plaats en blijft de overlast van de woningen daarachter beperkt. Om het stemgeluid te beheersen is bovendien binnen het gebouw een rokersruimte gecreëerd, zodat niet iedereen die wil roken naar buiten hoeft. Voorts dient het JAC bij grootschalige muzikale activiteiten beveiligers in te zetten, teneinde ongeregeldheden te voorkomen.
2.6.6.3 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de afweging van belangen oog heeft gehad voor de situatie van omwonenden en dienaangaande enige maatregelen heeft getroffen om misdragingen van bezoekers tot een minimum te beperken. In het geval er desondanks overlast in de openbare ruimte zal ontstaan dan zal daartegen op grond van onder meer de APV dan wel op basis van de voorwaarden die aan de exploitatievergunning zullen worden verbonden, opgetreden kunnen worden.
2.6.6.4 De rechtbank is verder van oordeel dat zowel de interne- als de externe geluidsaspecten in voldoende mate in de nadere ruimtelijke onderbouwing zijn onderzocht en beoordeeld. Op basis van deze uitkomsten heeft verweerder de belangen afgewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij in redelijkheid kunnen concluderen dat voornoemde aspecten niet tot een onaanvaardbare belasting voor de omgeving zullen leiden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij diens belangenafweging in voldoende mate het woon- en leefklimaat in de directe omgeving heeft betrokken. Ook op dit punt heeft verweerder voldoende waarborgen gesteld. Daarbij geldt dat het, ruimtelijk gezien, nooit helemaal is uit te sluiten dat bezoekers van een voorziening als deze zich in enige mate zullen misdragen, dan wel het (parkeer)terrein gebruiken om te voetballen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit in aanmerking kunnen nemen en de belangen van al de eisers af kunnen wegen tegen het algemeen belang en de (positieve) uitkomsten van de (geluids)onderzoeken. Voor de conclusie dat het woongenot ter plaatse, als gevolg van het gebruik van het perceel door de exploitatie van het JAC, zodanig wordt aangetast dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gebaat bij verlening van de vrijstelling dan aan de belangen van omwonenden bij weigering daarvan, ziet de rechtbank, alles overziende, geen grond.
2.7 Onder de vorengeschetste omstandigheden heeft verweerder de door de rechtbank bij haar tussenuitspraak van 3 februari 2011geconstateerde gebreken in voldoende mate hersteld. Het bestreden besluit, daaronder tevens begrepen het besluit van 19 april 2010 en de aanvulling op het bestreden besluit van 24 mei 2011, kan in stand worden gelaten, met uitzondering van de voorwaarden ter zake van de maxima aan dB(A) voor pop- en housemuziek na 23.00 uur. Deze dienen te worden bijgesteld naar maxima van 104 respectievelijk 99 dB(A). Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
2.8 De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres en eiser redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van de beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt aan eiser 2 punten (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) en aan eiseres 3 punten [indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting, indienen nadere schriftelijke uiteenzetting (0,5) en nadere zitting (0,5)] toegekend.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt het bestreden besluit, daaronder tevens begrepen het besluit van 19 april 2010 en de aanvulling op het bestreden besluit van 24 mei 2011, uitsluitend voor zover het ziet op de vastgestelde maxima na 23.00 uur van 107 dB(A) popmuziekgeluid en 100 dB(A) housemuziek,
bepaalt dat voor die maxima in de plaats komt de nieuwe maxima, zoals door de rechtbank geformuleerd onder randnummer 2.7, en dat in zoverre deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 297,- vergoedt,
bepaalt dat verweerder afzonderlijk aan eiser en eisers het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eiser,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,- te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. drs. C.H.M. Pastoors en
mr. M. Korteweg-Wiers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 22 december 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.