ECLI:NL:RBROT:2011:BT6857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374918 / HA ZA 11-718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van verzekeraar tot betaling van prolongatieprovisie na faillissement tussenpersoon

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van de failliete Vivalis B.V. en de verzekeraar TAF B.V. De curator vorderde een verklaring voor recht dat hij aanspraak kon maken op provisiebetalingen over de maanden maart, april en mei 2010, alsook een voorschot van € 24.000,00 en inzicht in de hoogte van de provisie. De rechtbank oordeelde dat de curator recht had op de gevorderde provisiebetalingen, omdat TAF B.V. niet voldoende had onderbouwd dat de verplichting tot betaling van de prolongatieprovisie was komen te vervallen door het faillissement van Vivalis. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst tussen Vivalis en TAF niet was opgezegd en dat de curator, ondanks het faillissement, recht had op de prolongatieprovisie zolang de polissen door de verzekeringnemers werden betaald. De rechtbank wees de vorderingen van de curator toe, met uitzondering van de gevorderde dwangsommen, die werden gematigd. TAF werd veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak bevestigt de verplichtingen van verzekeraars ten aanzien van provisiebetalingen aan tussenpersonen, zelfs na faillissement, mits de overeenkomst niet is beëindigd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 374918 / HA ZA 11-718
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak van
[eiser]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de
besloten vennootschap Vivalis B.V.,
kantoorhoudende te Almere,
eiser,
advocaat mr. H. de Groen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAF B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Steverink.
Partijen zullen hierna de curator en Taf genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met productie,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vivalis B.V. (verder: Vivalis) heeft als verzekeringstussenpersoon krachtens een met Taf afgesloten overeenkomst d.d. 1 februari 2006 (verder: de Overeenkomst) bemiddelingswerkzaamheden verricht. Taf exploiteert een verzekeringsmaatschappij.
2.2. In de Overeenkomst komt onder andere de volgende bepaling voor:
“Artikel 3. Provisie
De Tussenpersoon heeft voor elk via zijn directe bemiddeling bij T@F tot stand gekomen verzekering het recht op door T@F, in rekening courant, betaalbaar te stellen provisie, conform de in het addendum vastgestelde regeling. Er wordt geen provisie uitgekeerd over de poliskosten.”
2.3. Door Taf is aan Vivalis in de loop der jaren afsluitprovisie en prolongatieprovisie uitbetaald.
2.4. In de Overeenkomst is vermeld dat bij faillietverklaring van Vivalis Taf het recht heeft de Overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Vivalis is op 23 maart 2010 in staat van faillissement verklaard. Taf heeft de Overeenkomst niet opgezegd.
2.5. De curator heeft op 23 juli 2010 de verzekeringsportefeuille betreffende de Taf-polissen verkocht aan de besloten vennootschap Lavida B.V. met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2010. Taf heeft na 1 juli 2010 prolongatieprovisie betaald aan Lavida B.V.
2.6. Over de maanden maart, april en mei 2010 heeft Taf geen prolongatieprovisie betaald aan Vivalis.
3. De vordering
3.1. Kort en zakelijk weergegeven vordert de curator het volgende:
1. een verklaring voor recht dat hij aanspraak kan maken op provisiebetalingen over de maanden maart, april, en mei 2010 uit hoofde van de tussenpersoonovereenkomst, dan wel ongerechtvaardigde verrijking dan wel onrechtmatige daad,
2. een bedrag van € 24.000,00 als voorschot,
3. inzicht in de exacte hoogte van de provisie over voormelde maanden, zulks op straffe van een dwangsom,
4. de proceskosten,
een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten stelt de curator het volgende. Taf dient de Overeenkomst na te komen nu deze niet door Taf is opgezegd of anderszins is geëindigd. Inderdaad is sprake van een wederkerige overeenkomst zoals Taf stelt, maar daarmee is niet gezegd dat tegenover de prolongatieprovisie als tegenprestatie beheerswerkzaamheden staan. “Het houden van beheer betreft dan ook niet zozeer een activiteit maar betekent feitelijk niet meer dan dat een tussenpersoon als zodanig een verzekeringspolis onder zich heeft” (repliek onder 6). Er is geen sprake van dat de curator (toerekenbaar) tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de Overeenkomst. Uit het beheer kunnen wel activiteiten voortvloeien maar die zijn niet vereist om van verschuldigde prolongatieprovisie te kunnen spreken. Bovendien zijn door de curator wel degelijk beheerwerkzaamheden gevoerd en heeft de curator in het kader daarvan de portefeuille verkocht aan een andere tussenpersoon. Taf heeft nooit eerder de provisie afhankelijk gesteld van de uitoefening van het beheer. Actief beheer bestaat ook niet in de branche; enkel het voortbestaan van de verzekering is relevant voor de betaling van prolongatieprovisie.
4. Het verweer
4.1. Taf concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met diens veroordeling in de kosten van de procedure.
4.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten voert Taf het volgende als verweer aan. Inderdaad is het zo dat de Overeenkomst niet wordt “geraakt” door het faillissement, maar zijn de bepalingen van Boek 6 BW gewoon van toepassing, nu zij de Overeenkomst niet heeft opgezegd. Uit het faillissementsverslag van de curator blijkt dat de activiteiten van Vivalis per datum faillietverklaring zijn gestaakt, zodat er geen sprake meer kan zijn van enig beheer door de curator. “Nu de boedel de prestaties voortvloeiende uit de wederkerige overeenkomst, die de provisie rechtvaardigen, niet is nagekomen, kan de boedel op haar beurt ook Taf niet tot nakoming houden.” (alinea 8 bij antwoord). Bij dupliek wordt aangevoerd dat uit de Overeenkomst de verschuldigdheid van prolongatieprovisie niet blijkt zodat de curator moet stellen en bewijzen dat deze door Taf is verschuldigd. Wel degelijk heeft Taf voor de faillietverklaring de provisiebetaling afhankelijk gemaakt van de uitoefening van het beheer. Na de faillietverklaring zijn er claims binnengekomen die, vanwege de faillietverklaring van Vivalis, door Taf zelf zijn behandeld.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank stelt voorop dat door Taf onvoldoende gemotiveerd is betwist dat zij voorafgaande aan de faillietverklaring van Vivalis gemiddeld per maand € 8.524,00 aan prolongatiepremie aan haar betaalde. Aldus gaat de rechtbank voorbij aan de enkele stelling bij dupliek dat de Overeenkomst niet voorziet in een verplichting tot prolongatiepremie. Partijen hebben overigens niet het Addendum bij de Overeenkomst in het geding gebracht.
5.2. Verder geldt dat de Overeenkomst niet is opgezegd door Taf zodat zij, ondanks de faillietverklaring van Vivalis, is blijven voortbestaan.
5.3. De rechtbank leest in de stellingen van Taf dat zij zich beroept op opschorting van haar verbintenis tot betaling van de prolongatiepremie omdat de curator niet voldeed aan zijn verbintenis tot beheer van de portefeuille. De rechtbank constateert dat gesteld noch gebleken is dat Taf de curator van haar voornemen tot opschorting in kennis heeft gesteld gedurende de maanden maart, april en mei 2010. Uit de stukken blijkt dat pas op 9 juli 2010 Taf aan de curator mededeelt niet van plan te zijn te betalen. Dit betekent dat aan Taf geen beroep toekomt op een opschortingsrecht. De op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde ratio daarvan is immers dat haar wederpartij (de curator) alsnog behoorlijk kan nakomen (HR 5 december 1997, NJ 1998, 169), hetgeen de curator niet meer kon vanwege dit tijdsverloop.
5.4. Voorzover Taf beoogt te stellen dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming door de curator in de verbintenis tot beheer van de portefeuille geldt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de curator door Taf niet in gebreke is gesteld. Evenmin heeft zij de Overeenkomst (buitengerechtelijk) ontbonden. Aldus is evenmin relevant dat Taf zelf beheerswerkzaamheden zou hebben verricht, nu gesteld noch gebleken is dat de curator deze niet zelf had kunnen en willen verrichten.
5.5. De rechtbank overweegt voorts dat gesteld noch gebleken is dat voorafgaande aan de faillietverklaring Taf een specificatie verlangde van de door Vivalis verrichte werkzaamheden. Het is een feit van algemene bekendheid dat prolongatieprovisie voor een tussenpersoon een inkomstenbron is, te betalen per afgesloten polis, zo lang de premie wordt betaald. Taf ontwikkelt geen stellingen dat gedurende de onderhavige periode van drie maanden sprake zou zijn van “onnatuurlijk verval” (zoals bedoeld in artikel 4 van de Overeenkomst), zodat de rechtbank ervan uit moet gaan dat daarvan geen sprake is.
5.6. Taf stelt dat zij de betaling van prolongatieprovisie voor de faillietverklaring afhankelijk heeft gemaakt van de daadwerkelijke beheersactiviteiten. Zij legt dit echter niet verder uit en legt evenmin stukken over zodat de rechtbank oordeelt dat zij haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.
5.7. De vorderingen van de curator, die voor het overige niet worden weersproken, dienen dan ook te worden toegewezen, zij het dat de gevorderde dwangsommen worden gematigd.
5.8. Als in het ongelijk gestelde partij wordt Taf veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat eiser jegens gedaagde aanspraak kan maken op provisiebetalingen over de maanden maart, april en mei 2010 uit hoofde van de overeenkomst,
veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
€ 24.000,00 bij wijze van voorschot op de voormelde provisiebetalingen,
veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de exacte hoogte van de prolongatieprovisie over de maanden maart, april en mei 2010 door middel van een schriftelijk naar polis gespecificeerd overzicht aan eiser bekend te maken, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft, zulks met maximering van de dwangsommen tot € 15.000,00,
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 669,31 aan verschotten en op € 1.158,00 aan salaris advocaat,
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.?
1354/1624