ECLI:NL:RBROT:2011:BR6516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3759 & 10/4259 & AWB 11/783 WET-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en bouwmogelijkheden in Brielle

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de gemeente die betrekking hadden op planschadevergoedingen voor omwonenden als gevolg van de bouw van 200 appartementen. De rechtbank overweegt dat de gemeente op 23 april 2007 vrijstelling heeft verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat er een bouwvergunning is verleend op 25 mei 2007. Eiseres heeft aangevoerd dat de oude bouwmogelijkheden illusoir zijn geworden en dat de gemeente niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de contra-expertise rapportages van eiseres niet zijn gevolgd. De rechtbank concludeert dat de maximale mogelijkheden van het planologische regime niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. De rechtbank oordeelt dat de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) zorgvuldig zijn en dat de gemeente terecht geen aanleiding heeft gezien om deze adviezen niet te volgen. De beroepen van eiseres worden ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/3759 WET-T1
AWB 10/4259 WET-T1
AWB 11/783 WET-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. I.J.M.I. Souren, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle, verweerder.
Aan de gedingen hebben mede als partij deelgenomen:
[naam],
[naam],
[namen], gemachtigde mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.
1 Ontstaan en loop van de procedure
[namen] hebben verzoeken ingediend om planschadevergoeding, als gevolg van de met een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) mogelijk gemaakte bouw van 200 appartementen en bijbehorende voorzieningen in het gebied "De Ommeloop" te Brielle.
Bij besluiten van 30 september 2009 heeft verweerder aan [namen], in navolging van het planschadeadvies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ), planschadevergoedingen toegekend van respectievelijk [bedragen]. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het planschadeverzoek tot aan de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 30 september 2009 (hierna: primair besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld welke besluiten ten aanzien van de verzoeken om schadevergoeding van [namen] zijn genomen en is medegedeeld dat de kosten van deze besluiten, nadat zij onherroepelijk zijn geworden, op grond van de planschade-overeenkomst tussen eiseres en verweerder op haar verhaald zullen worden.
Tegen primair besluit I heeft eiseres bij brief van 16 november 2009 bezwaar gemaakt. [namen] hebben bij brief, ingekomen op 18 november 2009, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 augustus 2010, verzonden op 11 augustus 2010 (hierna: bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Verweerder heeft de bezwaren van [namen] eveneens ongegrond verklaard.
Tegen bestreden besluit I heeft eiseres bij brief van 21 september 2010 beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 januari 2010 heeft verweerder aan [naam], in navolging van het planschadeadvies van de SAOZ, een planschadevergoeding toegekend van [bedrag]. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2009 tot de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 13 januari 2010 (hierna: primair besluit II) heeft verweerder eiseres medegedeeld welk besluit ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van [naam] is genomen en is medegedeeld dat de kosten van dit besluit, nadat het onherroepelijk is geworden, op grond van de planschade-overeenkomst tussen eiseres en verweerder op haar verhaald zullen worden.
Tegen primair besluit II heeft eiseres bij brief van 25 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 september 2010, verzonden op 15 september 2010 (hierna: bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Tegen bestreden besluit II heeft eiseres bij brief van 26 oktober 2010 beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder aan [naam], in navolging van het planschadeadvies van de SAOZ, een planschadevergoeding toegekend van
[bedrag]. Het bedrag zal worden vermeerderd met het drempelbedrag van € 300,- en de wettelijke rente vanaf 4 november 2009 tot de dag der uitbetaling.
Bij besluit van 1 juli 2010 (hierna: primair besluit III) heeft verweerder eiseres medegedeeld welk besluit ten aanzien van het verzoek om planschadevergoeding van [naam] is genomen en is medegedeeld dat de kosten van dit besluit, nadat het onherroepelijk is geworden, op grond van de planschade-overeenkomst tussen eiseres en verweerder op haar verhaald zullen worden.
Tegen primair besluit III heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2010, verzonden op 10 januari 2011 (hierna: bestreden besluit III) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard.
Tegen bestreden besluit III heeft eiseres bij brief van 15 februari 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 18 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door H. Rietveld, algemeen directeur van eiseres en [naam], architect. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Schmetz, bijgestaan door mr. J.H.J. van Erk, werkzaam voor de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Aanwezig waren verder [namen]. [namen] zijn niet verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Op 23 april 2007 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO (oud) vrijstelling aan eiseres verleend voor het bouwen van 200 appartementen met bijbehorende voorzieningen op het perceel, kadastraal bekend Gemeente Brielle, sectie C, nummer 1653 en gedeeltelijk 2847 te Brielle, plaatselijk bekend als Service wooncentrum Ommeloop. Op 25 mei 2007 heeft verweerder hiervoor een bouwvergunning aan eiseres verleend. Deze besluiten zijn onherroepelijk geworden.
Verweerder en eiseres hebben in april 2007 een planschade-overeenkomst gesloten, waarin eiseres zich verplicht heeft om de kosten van het toekennen van planschadevergoedingen, die voortkomen uit de verleende vrijstelling, voor haar rekening te nemen.
Naar aanleiding van de verleende vrijstelling heeft een aantal eigenaren van omliggende woningen een verzoek om vergoeding van planschade ingediend. Verweerder heeft de SAOZ gevraagd om advies. De SAOZ heeft in alle gevallen geadviseerd om een vergoeding toe te wijzen. Verweerder heeft in de primaire besluiten de adviezen van de SAOZ overgenomen.
Aan onderstaande personen, woonachtig op de volgende adressen te Brielle, zijn de volgende planschadevergoedingen toegekend:
1. [naam] [adres] [bedrag]
2. [naam] [adres] [bedrag]
3. [naam] [adres] [bedrag]
4. [naam] [adres] [bedrag]
5. [naam] [adres] [bedrag]
6. [naam] [adres] [bedrag]
7. [naam] [adres] [bedrag]
8. [naam] [adres] [bedrag]
9. [naam] [adres] [bedrag]
10. [naam] [adres] [bedrag]
11. [naam] [adres] [bedrag]
12. [naam] [adres] [bedrag]
Verweerder heeft eiseres meegedeeld dat de kosten van deze besluiten, nadat zij onherroepelijk zijn geworden, op grond van de planschade-overeenkomst tussen eiseres en verweerder op haar verhaald zullen worden. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt, welke bezwaren bij het bestreden besluit ongegrond zijn verklaard.
2.1 Allereerst heeft de rechtbank te beoordelen welk recht van toepassing is op de aanvragen om planschadevergoeding.
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Invoeringswet Wro) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing indien de aanvraag is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of de aanvraag ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kan worden ingediend.
Ingevolge artikel 9.1.18, tweede lid, van de Invoeringswet Wro geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van de Wro om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro is ontstaan.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge artikel 6.2, tweede lid, van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1o. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2o. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
De rechtbank overweegt dat op de aanvragen van [naam] en van [naam] artikel 6.1 van de Wro van toepassing is, nu beide aanvragen zijn ingediend na 1 juli 2008, en de aanvragen geen betrekking hebben op een planologische maatregel die dateert van voor 1 september 2005. De schade is ontstaan op het moment dat het vrijstellingsbesluit in werking is getreden. Het vrijstellingsbesluit is genomen op 23 april 2007 en in werking getreden op 26 april 2007. Nu de schade is ontstaan vóór 1 juli 2008, moet gelet op het bepaalde in artikel 9.1.18, tweede lid, van de Wro worden geconcludeerd dat artikel 6.2, tweede lid, van de Wro niet voor deze aanvragen geldt.
Ten aanzien van de overige aanvragen overweegt de rechtbank dat deze alle zijn ingediend vóór 1 juli 2008. Ten aanzien van deze aanvragen is nog artikel 49 van de WRO van toepassing.
2.3 In beroep heeft eiseres – kort samengevat – de volgende gronden aangevoerd:
a. Er heeft een onjuiste planvergelijking plaatsgevonden, omdat ten onrechte niet is meegewogen dat de bouwmogelijkheden onder het oude planologische regime illusoir waren geworden. Er kan thans minder gebouwd worden en er zijn minder woningen gerealiseerd dan ingevolge het oude bestemmingsplan mogelijk was, met onder meer als gevolg een afname van de gebruiks- en de verkeersintensiteit. Ten onrechte is niet meegewogen dat de omwonenden dit voordeel genieten.
b. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom de contra-expertise rapportages van eiseres niet zijn gevolgd.
c. Verweerder heeft nagelaten uitvoering te geven aan het verzoek om een voorbereidingsbesluit te nemen.
2.4 Ten aanzien van de eerste beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO en artikel 6.1 van de Wro dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de planologische maatregelen, waarvan gesteld wordt dat deze schade hebben veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. In casu dient een planologische vergelijking gemaakt te worden tussen het regime van het geldende bestemmingsplan "Ommeloop" en de planologische situatie die is ontstaan door de vrijstelling op grond van artikel 19 WRO. Bij de vergelijking is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het planologische regime maximaal kon en kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: de Afdeling, van 18 januari 2006 (LJN AU9825, gemeente Heemskerk) en van 5 augustus 2009 (LJN BJ4592, gemeente Bunschoten)) blijkt dat slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, daarin aanleiding kan worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010 (LJN BL5361) kan worden afgeleid dat een vrijstelling niet tot gevolg heeft dat de bestaande bestemming vervalt. De ingevolge die bestemming toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn planologisch nog steeds toegestaan. Vervolgens is de vraag of realisering daarvan ook na oprichting van de met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO gerealiseerde bebouwing mogelijk is, en in welke mate.
Eiseres heeft aangevoerd dat maximale invulling volgens het oude bestemmingsplan illusoir is geworden zodat er bij de planologische vergelijking vanuit gegaan dient te worden dat er geen bebouwing meer mogelijk is op de gronden met de nadere aanduidingen O3, O4 en O12. Eiseres wijst daarbij enerzijds op het feitelijk onmogelijk worden van oude bebouwingsmogelijkheden en daarnaast op een schriftelijke verklaring van de gemeente van 4 november 2009 dat geen gebruik zal worden gemaakt van de theoretische bouwmogelijkheid op de omliggende gronden rondom de nieuwbouw in de Ommeloop.
Ter zitting heeft eiseres ten aanzien van haar stelling dat het feitelijk onmogelijk is geworden om de oude bebouwingsmogelijkheden uit te voeren meer concreet aangevoerd dat de gemeente op grond van de leveringsakte van 29 januari 2009 de instandhoudingsplicht heeft voor het openbaar groen, de wegen en de parkeerplaatsen in het plangebied. Dit is vermeld in de artikelen 1 en 3 van de leveringsakte. De gemeente is niet alleen verplicht dit groen in stand te houden, maar dient ook ervoor te zorgen dat dit groen voor een ieder, dus ook voor eiseres en omwonenden, toegankelijk blijft, inclusief de wegen en parkeerplaatsen. Naar de mening van eiseres betekent dit dat het de gemeente als eigenaar niet vrijstaat om de bebouwing die op grond van de bestemming mogelijk is, te realiseren nu zij daardoor parkeerplaatsen en wegen zou moeten verwijderen, hetgeen haar op grond van de erfdienstbaarheid niet is toegestaan, en waarmee de gemeente ook in strijd met de parkeer(bouw)verordening zou handelen. Bovendien heeft de brandweer ingeval van benutting van de bouwmogelijkheden onvoldoende toegang tot het terrein. Ook stelt eiseres dat benutting van de bouwmogelijkheden van het oude planologische regime vergaande aanpassingen aan de gevel van de nieuwbouw zouden betekenen, waardoor het praktisch onmogelijk is de bouwmogelijkheden te benutten. Daarbij komt dat in de leveringsakte is vastgelegd dat het eiseres is toegestaan om warmtebronnen en buizen ten behoeve van de gerealiseerde gebouwen aan te brengen en te houden. De ondergrondse warmtebronnen en buizen maken het feitelijk onmogelijk om op de overgebleven gronden nog bebouwing te realiseren. Verplaatsing van de ondergrondse warmtebronnen en –buizen is niet mogelijk zonder de reeds gerealiseerde bebouwing te beschadigen, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt dat realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Op grond van het oude (nog geldende) planologische regime is bebouwing mogelijk. De privaatrechtelijke verplichtingen die de gemeente op grond van de leveringsakte heeft, hebben niet tot gevolg dat de bouwmogelijkheden van het geldende planologische regime niet meer kunnen worden benut. Een privaatrechtelijke afspraak wijzigt de publiekrechtelijke bestemming niet. Niet is gebleken dat benutting van de bouwmogelijkheden zou leiden tot strijd met het bestemmingsplan of de parkeer(bouw)verordening, zoals eiseres stelt. Voorts is niet gebleken dat het de brandweer niet mogelijk is het complex te bereiken, nu een toegangsweg voor de brandweer toegankelijk blijft. Aan de bebouwingsmogelijkheden doet niet af dat deze wellicht feitelijk moeilijk te realiseren is. Benutting van (alle) bestaande bouwmogelijkheden met instandhouding van het op grond van de vrijstelling tot stand gebrachte nieuwe complex, vergt naar verwachting vergaande en kostbare aanpassingen aan de gevel van de nieuwbouw, zoals eiseres stelt, maar is niet praktisch onmogelijk. Het bouwen boven de warmtebronnen en –buizen zal misschien aan die warmtebronnen en -buizen schade toebrengen, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, maar daarmee is niet gegeven dat het bouwen boven die warmtebronnen en –buizen, eventueel met beschermende voorzieningen, nagenoeg onmogelijk is. Derhalve is er geen aanleiding om af te wijken van het beginsel dat moet worden uitgegaan van hetgeen op grond van het planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd.
Ten aanzien van de brief van verweerder van 4 november 2009 waarin het college van burgemeester en wethouders van Brielle verklaart geen gebruik te zullen maken van de theoretische bouwmogelijkheid op de omliggende gronden rondom de nieuwbouw in de Ommeloop overweegt de rechtbank dat ondanks deze verklaring van de gemeente de maximale mogelijkheden van het planologische regime niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Verplichtingen uit deze toezegging zetten het planologische regime niet opzij. Er kunnen bovendien goede redenen zijn om op deze verklaring terug te komen, zodat de planologische bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan wel kunnen worden benut. Daarbij komt dat de brief van 4 november 2009 dateert van ruim twee jaar na de peildatum, zodat ook om deze reden deze brief buiten de beoordeling dient te blijven.
Nu uit het bovenstaande volgt dat de oude bouw- en gebruiksmogelijkheden ook na de vrijstelling in stand zijn gebleven, is geen sprake van voordeel door het vervallen van bouwmogelijkheden, zodat dit vermeende voordeel niet bij de waarde- en schadebepaling kan worden betrokken.
2.5 Ten aanzien van de tweede beroepsgrond dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de contra-expertise rapportages van eiseres niet zijn gevolgd overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.1 Met betrekking tot de besluiten tot toekennen van planschadevergoeding aan [naam] en [naam] zijn geen contra-expertise rapportages opgesteld. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij haar standpunt voldoende heeft onderbouwd met een verwijzing naar contra-expertise rapportages die gericht zijn op de andere door de vrijstelling geraakte objecten. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres niet met een enkele verwijzing naar deze andere contra-expertise rapportages heeft kunnen volstaan. Omdat elk object uniek is, heeft de SAOZ ten aanzien van elk object afzonderlijk geadviseerd. De contra-expertise rapportages die zijn gericht op andere objecten dan die waarop de desbetreffende planschadevergoeding betrekking heeft, tasten het SAOZ-advies dat wel specifiek betrekking heeft op het voor planschade in aanmerking komende object niet aan.
2.5.2 Ten aanzien van de tien besluiten tot het toekennen van planschadevergoeding waarbij wel een contra-expertise rapportage van J.A.P. Luijendijk van adviesbureau ? t Witte Huis B.V. (hierna: Luijendijk) is overgelegd overweegt de rechtbank als volgt. De tien adviezen (alle van 28 februari 2009) zijn ingebracht naar aanleiding van de concept-rapportages van de SAOZ van november 2008.
De rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2004, LJN AO8488, en van 31 mei 2006, LJN AX6365) de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat in beginsel op de door de SAOZ uitgebrachte adviezen mag worden afgegaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig is tot stand gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de adviezen van de SAOZ onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen of anderszins onjuist zijn. De contra-expertise rapportages van Luijendijk geven daarvoor onvoldoende aanleiding. Deze rapportages nemen de overwegingen met betrekking tot artikel 49 WRO voor een groot deel (p. 10 tot en met 12) over uit het concept-advies van de SAOZ. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat de rapportages aldus ook het oordeel van de SAOZ in paragraaf 4.1 van de concept-rapportages overnemen dat er in de voorliggende gevallen geen sprake van is dat de realisering van de onderliggende bestemming illusoir is geworden. De algemene conclusie in de rapportages van Luijendijk is dat het SAOZ uit het oog heeft verloren dat de gehele situatie in ogenschouw moet worden genomen. Als dat gedaan zou zijn, dan was geconcludeerd dat geen verslechtering was opgetreden, aldus Luijendijk. De eindconclusie is in negen van de tien gevallen dat de SAOZ de getaxeerde waarde van de objecten, noch de getaxeerde schade ook maar enigszins onderbouwt. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de negen gevallen waarin Luijendijk concludeert dat er geen sprake is van een voor vergoeding in aanmerking komende schade, dit standpunt onvoldoende onderbouwd of gemotiveerd. In het tiende geval wordt gesteld dat de vraag of de geringe planologische verslechtering tot schade leidt en de hoogte van deze schade nader onderzocht dient te worden. Dit nadere onderzoek ontbreekt. De SAOZ is naar aanleiding van het indienen van zienswijzen door eiseres uitvoerig ingegaan op de inhoud van de contra-expertise rapporten. De SAOZ heeft gemotiveerd geconcludeerd dat de namens eiseres ingebrachte zienswijzen inclusief de contra-expertise rapporten niet hebben geleid tot een wijziging van de conclusies van de betreffende planschadeadviezen. Daar is geen nadere inhoudelijke reactie van Luijendijk op gekomen. De SAOZ verwijst daarom in haar nadere advies van 27 januari 2010 naar haar reacties op de zienswijzen welke in de betreffende planschadeadviezen zijn opgenomen.
De contra-expertise rapportages tonen aldus onvoldoende aan dat de SAOZ-adviezen onvoldoende zorgvuldig zijn of dat daaraan ernstige gebreken kleven. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de SAOZ-adviezen niet te volgen.
2.6 Het betoog van eiseres dat verweerder heeft nagelaten uitvoering te geven aan het verzoek om een voorbereidingsbesluit te nemen heeft niet het gevolg dat eiseres daaraan verbonden wil zien. De vrijstelling op grond waarvan de planschadevergoedingen zijn toegekend, dateert van 23 april 2007. Eiseres heeft bij brief van 30 september 2009 de gemeente verzocht om een voorbereidingsbesluit te nemen ten aanzien van nieuwbouw en om de bestemming te wijzigen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat op 25 februari 2011 een voorontwerp van het bestemmingsplan voor inspraak is vrijgegeven. Alleen al op grond van dit tijdsverloop is geen sprake van een zodanige verwevenheid van deze planologische besluiten dat de positieve effecten van een nieuw bestemmingsplan verdisconteerd zouden kunnen worden in de hoogte van een planschadevergoeding die is gegrond op de vrijstelling.
2.7 Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de bestreden besluiten in rechte stand kan houden. De beroepen van eiseres zijn ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. F.A. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 1 september 2011.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.