Beschikking ex artikel 7:685 burgerlijk wetboek
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Bongaards,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Can.
Partijen worden aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerder]”.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Verwezen wordt naar de tussenbeschikking d.d. 2 december 2010.
1.2. Nadien zijn de volgende stukken ingediend:
1. akte met bijlage door [verzoekster],
2. akte met bijlagen door [verweerder],
3. brief d.d. 11 januari 2011 van [verzoekster],
4. brief met bijlagen d.d. 28 januari 2011 van [verweerder].
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2011 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
2. De verdere beoordeling
2.1. In de akte van [verzoekster] wordt medegedeeld dat door de kantonrechter het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Dit is dan ook dan een van de redenen dat de kantonrechter een voortgezette mondelinge behandeling heeft vastgesteld op 31 januari 2011. De kantonrechter heeft hierover met partijen van gedachten gewisseld en duidelijk is geworden dat [verzoekster] dit standpunt niet langer handhaaft. De kantonrechter hecht er aan te overwegen dat hij op deze zitting [verzoekster] de gelegenheid heeft gegeven het rapport van de psychiater op een latere zitting of door middel van een nadere brief te becommentariëren. [verzoekster] heeft medegedeeld hieraan geen behoefte te hebben, doch juist een uitspraak op korte termijn te wensen.
2.2. Verwezen wordt naar de vragen onder 5.6. van de tussenbeschikking. Duidelijk is inmiddels geworden dat de bedrijfsarts, die nota bene zelf [verweerder] heeft aangeraden de psychiater in te schakelen, precies op de hoogte was van de door de kantonrechter als “ernstig” gekwalificeerde psychiatrische problematiek (zie 5.4. onder 4 van de tussenbeschikking).
2.3. De kantonrechter begrijpt dan ook niet hoe de bedrijfsarts in zijn verklaring van 17 november 2010 ten behoeve van deze procedure kan opschrijven:
“Tijdens mijn vele contacten met de heer [verweerder] vanaf 2000 heb ik nooit kunnen constateren dat er sprake was van aanwijzingen voor verminderde cognitieve vaardigheden of psychologische of psychiatrische aandoeningen, die het bij voortduring niet nakomen van gemaakte afspraken kunnen verklaren.”
2.4. Zijn nadere verklaring d.d. 13 december 2010 luidt op dit punt als volgt:
“Voor zover ik dit heb kunnen vaststellen hebben de in het rapport van de psychiater genoemde psychische klachten geen relatie met het gedrag van [verweerder] dat hij zich bij herhaling niet houdt aan afspraken of niet bereikbaar is voor zijn afdeling of de Arbodienst.”
2.5. De kantonrechter stelt vast dat de bedrijfsarts niet uitlegt hoe hij tot deze vaststelling is gekomen. Uit de uitlatingen van [verweerder] volgt dat dit tussen hen niet is besproken en hij betwist de volgende uitlating van de bedrijfsarts in voormelde nadere verklaring:
“In de vele contacten, die ik met [verweerder] heb gehad sinds 2001, heb ik altijd heldere gesprekken met hem gehad en heldere afspraken met hem kunnen maken.”
2.6. Door [verweerder] is een rapportage neuropsychologisch onderzoek d.d. 27 januari 2011 in het geding gebracht van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Daarin is het volgende vermeld:
“Milde cognitieve functiestoornissen: vooral beperkingen op het terrein van reactievermogen, fijn motorische vaardigheden en opdiepen van verbaal ongestructureerd materiaal. De prestatiemotivatie was goed. De beperkingen zouden kunnen passen bij een Chronische Toxische Encephalopathie (CTE), maar ook andere factoren kunnen een rol spelen, zoals in de beschouwing vermeld staat (…).”
2.7. SRN heeft ter zitting verklaard geen behoefte te hebben op deze verklaring te reageren omdat [verweerder] dit rapport niet in het geding had mogen brengen nu dit niet uit de tussenbeschikking voortvloeit. De kantonrechter is het hier niet mee eens. De ontbindingsprocedure is een qua regels tamelijk informele procedure. De ontbindingsrechter is niet lijdelijk maar juist op inhoudelijk niveau actief en mag dus een duidelijk sturende rol hebben, temeer nu hij mag uitgaan van aannames en veronderstellingen en er geen hoger beroep mogelijk is. Partijen hebben hiermee rekening te houden. Indien de kantonrechter een bewijsstuk niet weigert dan maakt het deel uit van de procedure en kan en mag de andere partij daarop reageren. Zie 2.1., laatste gedeelte, hiervoor.
2.8. Overigens heeft de bedrijfsarts zijn nadere verklaring wel voorzien van zijn handtekening en heeft hij bevestigd dat de verklaring van 13 december 2010 inderdaad van zijn hand is.
2.9. Het onbegrip van de kantonrechter over voormelde verklaring van de bedrijfsarts d.d. 17 november 2010 komt ook voort uit de eigen waarnemingen van de kantonrechter ter zitting. Verwezen wordt naar 5.4. onder 3. van de tussenbeschikking. Natuurlijk wil en kan de kantonrechter geen medisch oordeel vellen. Het is echter niet zo dat het oordeel van de kantonrechter over de communicatie en de houding van een procespartij voorafgaand aan en op de zitting van nul en generlei waarde is. De wetgever heeft namelijk bepaald dat, eventueel na het horen van medische deskundigen, de rechter uiteindelijk beslist (zie onder andere re-integratieprocedures, WIA-zaken, curateles, onderbewindstellingen maar ook bijvoorbeeld TBS-beslissingen). Niet enkel de medische vakinhoud en terminologie is bepalend maar ook het Nederlandse recht en de maatschappelijke opvattingen en inzichten over deze kwesties. Medici hebben niet het laatste woord; dat heeft de onafhankelijke rechter. Aan hem de taak om in een concreet geval recht te doen. Vanuit een niet-medisch begrippenkader mag een psychiatrische aandoening dan ook als “ernstig” worden geduid door de rechter.
2.10. Indien dit een dagvaardingsprocedure zou zijn dan zou de kantonrechter gerechtelijke deskundigen hebben benoemd en daarna een oordeel hebben gegeven. Gelet op de omstandigheid dat partijen te kennen hebben gegeven dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden zal de kantonrechter een eindbeslissing geven.
2.11. [verweerder] betwist dat met hem deugdelijk over de psychiatrische klachten is gesproken in relatie tot zijn arbeidsmogelijkheden. [verzoekster] zegt dat dit wel is gebeurd. Verslagen hierover ontbreken echter. Evenmin is duidelijk geworden hoe [verzoekster] is omgegaan met de ernstige psychiatrische problematiek versus haar veiligheidsmanagement op de raffinaderij. De kantonrechter acht het curieus dat in het verzoekschrift wel wordt gezegd dat het niet naleven van de verzuimvoorschriften een veiligheidsrisico impliceert op haar raffinaderij maar dat in dit kader met geen woord wordt gerept over de ernstige psychiatrische problematiek waarmee [verweerder] jarenlang te kampen had. Hierover heeft [verzoekster] geen inhoudelijke uitleg verschaft behalve dan dat wordt gezegd dat er goed over is nagedacht.
2.12. De kantonrechter zal de vergoeding, wederom verwijzende naar hetgeen reeds in de tussenbeschikking is overwogen en rekening houdende met alle omstandigheden, naar billijkheid vaststellen. Nu, gelet op de inmiddels ter beschikking staande medische stukken, niet kan worden uitgesloten dat [verweerder]’s gedrag, anders dan [verzoekster] en haar bedrijfsarts stellen, voor een relevant gedeelte wordt veroorzaakt door zijn ziekte wordt de C-factor bepaald op 0,75. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook van zieke werknemers verwacht mag worden dat zij verzuimvoorschriften naleven omdat er anders een onwerkbare situatie ontstaat.
2.13. Anders dan [verweerder] bepleit zal geen rekening worden gehouden met de fictieve opzegtermijn nu de wetgever heeft beoogd deze voor rekening van de werknemer te laten komen in geval van ontbinding. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die tot afwijking van deze wettelijke regel nopen.
2.14. De kantonrechter zal in de beslissing verstaan dat de vergoeding is vastgesteld, zonder rekening te houden met de beschuldiging van [verweerder] dat hij door toedoen dan wel nalatigheid van [verzoekster] op haar raffinaderij een beroepsziekte heeft opgelopen.
2.15. Aan [verzoekster] dient een intrekkingstermijn te worden vergund.
2.16. Partijen dienen de proceskosten voor eigen rekening te houden.
geeft [verzoekster] tot en met 18 februari 2011 de gelegenheid het verzoek in te trekken,
en, voorzover het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 19 februari 2011,
kent aan [verweerder] een vergoeding toe van afgerond € 71.500,00 (zegge eenenzeventigduizendvijfhonderd euro) bruto,
veroordeelt [verzoekster] om dit bedrag uiterlijk 19 maart 2011 aan [verweerder] op door hem te bepalen wijze te betalen,
verstaat dat in deze vergoeding geen rekening is gehouden met de beschuldiging van [verweerder] dat hij gedurende zijn dienstverband met [verzoekster] een beroepsziekte heeft opgelopen,
en, ongeacht of het verzoek wordt ingetrokken:
bepaalt dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening dienen te houden,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.