Beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.L. Verweel,
de heer
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J.B.R. Hermans.
Partijen worden aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerder]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- verzoekschrift met bijlagen,
- verweerschrift met bijlagen,
- nagekomen bijlagen van [verzoekster],
- nagekomen bijlagen van [verweerder],
- pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Partijen en gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. Ter zitting heeft de kantonrechter uitspraak gedaan.
1.3. Tegelijkertijd heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de door [verweerder] gevraagde voorlopige voorziening (zaaknummer 1180430 \ VV EXPL10-39). In dit kort geding heeft de kantonrechter eveneens ter zitting uitspraak gedaan.
2.1. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 november 1986 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [verzoekster], laatstelijk in de functie van Sales Manager After Market / Chief Commercial Manager. Het dienstverband tussen partijen geldt voor onbepaalde tijd en het laatstgenoten bruto maandsalaris van [A] bedraagt € 6.833,--, zulks vermeerderd met vaste emolumenten, waaronder een bedrijfsauto, 8% vakantietoeslag, telefoonkostenvergoeding en een gemiddelde jaarlijkse bonus van afgerond € 25.000,-- bruto.
2.2. Op donderdag 4 november 2010 constateren [verweerder] en zijn collega en mede-MT-lid [A] (hierna: “[A]”) dat [B] (hoofd ICT) opdracht heeft gekregen van [C] om onderzoek naar de computers van beiden te doen. [C] is directeur van [verzoekster] en hun direct leidinggevende. Op 4 november 2010 was [C] niet aanwezig op kantoor, zodat [A] en [verweerder] op dat moment hierover geen informatie konden verkrijgen. Ze spraken af om [C] de volgende dag te vragen waarom hun computers ‘geschaduwd’ werden.
2.3. In de ochtend van 5 november 2010 heeft [verweerder] [C] aangesproken op het ‘schaduwen’ van de computers, waarop [C] mededeelde dat hij direct een gesprek met [verweerder] en [A] wilde. [C] verzocht [D] (verkoopmanager, tevens MT-lid) bij dit gesprek aanwezig te zijn. [D] wist niet wat het onderwerp van het gesprek zou zijn.
2.4. [C] ging in het gesprek niet in op de vragen van [A] en [verweerder] over het schaduwen van de computers. Hij stelde dat [A] en [verweerder] onverantwoordelijk hebben gehandeld door het op rekening leveren van een zending cilinderknoppen aan de klant [I] in de eerste week van augustus 2010 (verder: “de Turkse deal”). Dit zou namelijk in strijd zijn met de instructie als vermeld in de e-mail van [C] d.d. 15 februari 2010 aan de medewerkers met cc aan de MT-leden. De instructie luidt als volgt: “5. As we all know sometimes credit limits need to be established for customers. Vege has subscribed to a credit agency which can generate a credit report of a company. If you intent to sign up a customer with a credit limit higher than € 25.000, a written authorization is requested from Bert.” [C] deelde mede hen hiervoor te schorsen. Gedurende de schorsing wilde hij overleg voeren met de aandeelhouder over de ontstane situatie en de eventuele gevolgen.
2.5. Daarop reageerde vooral [verweerder] emotioneel. Hij sloeg een koffiebekertje van tafel, waardoor de situatie uit de hand liep. Omtrent de gang van zaken daarna bestaat geen consensus, maar vast staat dat [C] in het ongeveer 5 kwartier durende gesprek zowel [verweerder] als [A] op staande voet heeft ontslagen.
2.6. Bij brief van 5 november 2010 heeft [verweerder] een beroep gedaan op de nietigheid, althans de vernietigbaarheid van het verstrekte ontslag op staande voet, wegens het ontbreken van een dringende reden, alsmede wegens het ontbreken van een ontslagtoestemming en heeft [verweerder] zich beschikbaar gehouden voor werk.
2.7. Naar aanleiding van voornoemde brief heeft [verzoekster] [verweerder] bericht het ontslag op staande voet onverkort te handhaven.
Het verzoek strekte ertoe dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, voorwaardelijk, namelijk voorzover het ontslag op staande voet geen stand houdt, ontbindt zonder dat aan [verweerder] enige vergoeding wordt toegekend, kosten rechtens.
Het verweerschrift strekt primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair wordt geconcludeerd dat het verzoek enkel kan worden toegewezen indien aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, waarbij C = 2 ingevolge de kantonrechtersrichtlijn.
5.1. Gesteld noch gebleken is dat zich een opzegverbod voordoet.
5.2. Aan de dringende reden wordt ten grondslag gelegd de gebeurtenissen op 5 november 2010 alsmede de Turkse deal. Ten aanzien van de eerste grond heeft de kantonrechter in het kort geding vonnis het volgende overwogen:
“3.5 Nadat [C] [verweerder] en [A] heeft geschorst is het gesprek geëscaleerd, waarbij [verweerder] emotioneel werd. [verweerder] erkent dat hij heeft geweigerd het pand te verlaten, maar over het moment waarop [C] hem daartoe heeft verzocht bestaat onenigheid. Volgens [C] was dat na de schorsing en was dat de aanleiding voor het ontslag op staande voet. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat hij eerst ná het ontslag op staande voet is verzocht het pand te verlaten. Hoe dan ook, de kantonrechter acht het in ieder geval onverstandig van [C] om een dergelijk gesprek, waarin hij voornemens is twee werknemers te schorsen, te houden met beide werknemers tegelijk en in aanwezigheid van een derde die niet op de hoogte is van de aanstaande schorsingen (en bovendien met de hele situatie niets van doen heeft). Die omstandigheden hebben naar het oordeel van de kantonrechter de escalatie van het gesprek in de hand gewerkt en dat kan [verzoekster] worden verweten. De emotionele reactie van [verweerder] wordt daarmee door de kantonrechter geenszins vergoelijkt, maar kan – zeker in samenhang met een onberispelijk dienstverband - een ontslag op staande voet niet dragen.
3.6 De kantonrechter kan zich in beginsel vinden in het standpunt van [verzoekster] dat het niet acceptabel is als twee werknemers de baas verzoeken zelf het pand te verlaten. Ontslag op staande voet is echter een ultimum remedium en alleen al om die reden in dit geval geen passende sanctie. Er stonden namelijk minder vergaande sancties ter beschikking aan [C]. Bovendien kon het gesprek op een ander moment worden voortgezet, zodat alle partijen even tot rust konden komen.
3.7 Het aangezegde ontslag op staande voet is naar het oordeel van de kantonrechter evident een gevolg van de escalatie van het gesprek. Dat blijkt onder meer uit de verklaring van [C] inhoudende dat hij voornemens was [verweerder] en [A] te schorsen en vervolgens in overleg te treden met de aandeelhouders over een eventueel einde van het dienstverband. Nu is het ontslag op staande voet door hem op eigen houtje gegeven, omdat hij zich daartoe tijdens het gesprek genoodzaakt voelde. Die noodzaak werd volgens [verzoekster] mede ingegeven door het feit dat alle andere werknemers konden zien en horen hoe [verweerder] en [A] het leiderschap van [C] ter discussie stelden. [verweerder] heeft echter aangevoerd dat het gesprek in een afgesloten kamer plaatsvond, waarbij alleen hij en [A], alsmede [C] en [D] aanwezig waren, hetgeen niet door [verzoekster] is betwist.
3.8 Uit de stukken blijkt voorts dat [verweerder] een onberispelijk dienstverband heeft, altijd uitstekend is beoordeeld, riante bonussen heeft ontvangen en bovendien al 24 dienstjaren binnen de [organisatie] werkzaam is. Op basis van die omstandigheden in samenhang met al hetgeen hiervoor is overwogen acht de kantonrechter het voorshands zodanig aannemelijk dat het ontslag op staande voet in een eventuele bodemprocedure geen stand houdt, dat gelet op het belang van [verweerder] bij de voortzetting van de loonbetaling en wedertewerkstelling, de vordering ten aanzien van die onderdelen toewijsbaar is.”
5.3. De kantonrechter neemt voormelde overwegingen in deze beschikking over. De gebeurtenissen van 5 november 2010 kunnen dus niet meewegen als dringende reden in deze procedure.
5.4. Wat betreft de Turkse deal wordt eerst stilgestaan bij de stellingen van partijen. Puntsgewijs weergegeven voert [verzoekster] het volgende aan:
- vanwege de precaire financiële situatie diende er een strak financieel beleid te worden gevoerd,
- per mail van 15 februari 2010 heeft [C] medegedeeld dat voor leverancierskrediet van meer dan € 25.000,-- schriftelijke autorisatie van hemzelf nodig was,
- in augustus 2010 bleek dat betaling voor de Turkse deal uitbleef,
- zonder autorisatie was op 26 juli 2010 de Turkse deal gesloten zonder dat enige betaling vooraf was bedongen,
- van deze klant was bekend dat deze nooit op krediet geleverd kreeg,
- [C] heeft [A] en [verweerder] hierop aangesproken, maar kreeg ondanks diverse gesprekken met hen geen duidelijkheid,
- [A] hield [verweerder] constant uit de wind terwijl het wel diens verantwoordelijkheid was,
- vanwege het uitblijven van duidelijkheid werd het noodzakelijk de computers van [A] en [verweerder] te schaduwen,
- daaruit verkreeg [C] de gewenste duidelijkheid; [verweerder] heeft in strijd met de instructies zonder betaling vooraf te bedingen de Turkse deal gesloten.
5.5. [verzoekster] is van mening, zo begrijpt de kantonrechter tenminste, dat ook de Turkse deal een zelfstandige dringende reden is.
5.6. Puntsgewijs weergegeven voert [verweerder] het volgende aan:
- betwist wordt dat voormelde autorisatie noodzakelijk was,
- hij had bij de huisbankiers autorisatie eerste handtekening van € 500.000,-- en
€ 250.000,00,
- uit een e-mail van 21 september 2010 van [C] aan medewerker [E] blijkt dat hij zelf vraagt: “Hoe gaan we in de toekomst om met kredietlimieten, in dit geval, en in andere gevallen?”,
- de e-mail van 15 februari 2010 is niet gericht aan het MT (haar leden staan in de CC) maar is gericht aan de personen die moeten rapporteren aan het MT zodat deze autorisatie niet voor MT-leden geldt,
- het behoort tot de taak van [verweerder] om zelfstandig afwegingen te maken over leverancierskrediet; dat is in het verleden ook regelmatig gebeurd,
- zo nijpend was de financiële situatie nu ook weer niet,
- [adresI] was al 2,5 jaar vaste klant zonder dat er ooit betalingsproblemen waren,
- [verzoekster] was al een jaar in gebreke gebleven om cilinderkoppen te leveren aan [adresI] (ondanks de gelijkende naam overigens geen deel uitmakende van [groep waar verzoekster onderdeel van uitmaakt]),
- de partij geleverde cilinderkoppen deugde niet,
- [C] wil dit laatste niet inzien,
- [C] wist overigens precies wat er was afgesproken met [adresI],
- vanwege de latere levering is juist met [adresI] betaling achteraf in twee termijnen overeengekomen.
5.7. Gelet op de tekst van de e-mail (enkel gericht aan niet-MT-leden) alsmede de eensgezinde standpunten van [verweerder] en [A] (autorisatie gold niet voor MT-leden) terwijl er een goede (commerciële) reden is om in dit geval juist wel leverancierskrediet te geven (waardevolle klant die terechte klachten over tijdige levering had en die in korte tijd voor een forse verkoopomzet zorgde), wordt overwogen dat onvoldoende duidelijk is dat sprake is van terecht aan [verweerder] gemaakte verwijten. De kantonrechter overweegt dit tegen de achtergrond dat hem is gebleken dat [verweerder] in het verleden deals met omvangrijke financiele belangen heeft afgesloten terwijl niet kan worden uitgesloten dat [C] wel op de hoogte was van het verschafte leverancierskrediet. Tot slot geldt dat er sprake is van een onberispelijk dienstverband waarbij [verweerder] jaar in jaar uit aanzienlijke bonussen ontving. Tegen deze achtergrond kan een dergelijk incident, voorzover daar al sprake van is, niet leiden tot aanname van een dringende reden.
5.8. Het verzoek, voorzover gebaseerd op (een) dringende reden(en), wordt dan ook afgewezen.
Veranderde omstandigheden
5.9. Thans dient beoordeeld te worden of de gebeurtenissen van 5 november 2010 en de Turkse deal kunnen leiden tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderde omstandigheden.
5.10. De kantonrechter overweegt het volgende. Het incident van 5 november 2010 is te beschouwen als een eenmalige escalatie. Ten aanzien van de Turkse deal geldt dat in dit kader niet kan worden aangenomen dat [verweerder] fout heeft gehandeld. Zowel de dringende reden als de veranderde omstandigheden worden dus te licht bevonden om het verzoek te kunnen schragen.
5.11. Ter zitting is aan de orde gekomen of er nog wel sprake is van voldoende vertrouwen om de dienstbetrekking voort te zetten. [verweerder] heeft te kennen gegeven dat dit, gelet op het ontslag op staande voet en de persoonlijke verhoudingen, lastig zal zijn maar hij is wel bereid daarin te investeren door middel van het voeren van een aantal gesprekken. Voor [verzoekster] was het duidelijk: de arbeidsovereenkomst dient prompt te eindigen, voorzover die al niet door het ontslag op staande voet is geëindigd. Zij wenst niet na te denken over de andere optie. Wat haar betreft kan het vertrouwen niet meer terugkomen.
5.12. Verdedigbaar is dat de kantonrechter in een dergelijk geval de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbindt met een vergoeding ten laste van de werkgever. Partijen dienen dan daarna of alsnog tot een schikking te komen betreffende de beëindiging van het dienstverband of procederen het ontslag op staande voet uit.
5.13. In deze zaak zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet voorwaardelijk ontbinden. De reden daarvoor is dat de aangevoerde gronden voor ontslag op staande voet en ontbinding te mager worden bevonden, zoals hiervoor is overwogen. Toewijzing van het voorwaardelijke verzoek zet [verweerder] op achterstand; hij is bereid het gesprek aan te gaan met [verzoekster] maar deze wil dat niet en houdt vast aan de onterecht bevonden gronden van het ontslag. Bovendien dient [verweerder] ook nog in een bodemprocedure te gaan procederen om het ontslag op staande voet aan te vechten c.q. een WW-uitkering veilig te stellen. De kantonrechter acht het van belang dat er meer een “level playing field” ontstaat: [verzoekster] mag zich niet verschuilen achter een door haar op grond van te magere redenen verkregen voorwaardelijke ontbinding (op grond van “geen noodzakelijk vertrouwen meer”) maar dient te onderhandelen over voortzetting van het dienstverband hetzij beëindiging hiervan zonder een dergelijke beschikking als geruststellende zekerheid in handen te hebben. Dit geldt temeer nu sprake is van een zeer langdurig onberispelijk dienstverband met een oudere werknemer met eenzijdige werkervaring en hierdoor mogelijk een moeilijkere positie op de arbeidsmarkt. Tot slot brengen de eisen van goed werkgever- en werknemerschap hier met zich dat partijen met elkaar deugdelijk communiceren voordat zware wapens als ontslag op staande voet en ontbinding worden ingezet. In deze zaak is van serieuze communicatie niet gebleken en dat kan met name [verzoekster] worden aangewreven.
5.14. Het verzoek wordt dan ook afgewezen en [verzoekster] dient te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 500,00 aan salaris voor zijn gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.