ECLI:NL:RBROT:2011:BP2335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
371507-8-9 / HA RK 11-19, 20, 21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 januari 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van drie verzoekers in een strafzaak. De verzoekers waren van mening dat de rechters partijdig waren, omdat zij een verzoek tot het horen van getuige 1 hadden afgewezen. Getuige 1 had zich op zijn verschoningsrecht beroepen en was pas bereid om te verklaren nadat hij het procesdossier had ontvangen en beoordeeld. De officier van justitie meldde dat het dossier nog niet gereed was en dat het nog twee maanden zou duren voordat het bij het OM zou zijn ingeleverd. De rechtbank oordeelde dat het niet onbegrijpelijk was dat het verhoor van getuige 1 niet binnen een redelijke termijn kon plaatsvinden, en dat de woorden "niet zinvol" die door de rechters waren gebruikt, niet voldoende bewijs van partijdigheid opleverden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechters niet zo onbegrijpelijk was dat dit een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid kon opleveren. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, en dat de vrees van de verzoekers voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 27 januari 2011
Zaaknummers: 371507, 371508 en 371509
Rekestnummers: HA RK 11-19, 11-20 en 11-21
Parketnummers: 10/600217-09, 10/600200-08 en 10/600201-08 + 10/600177-09
Beslissing van de meervoudige kamer op de verzoeken van:
[naam verzoeker 1]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
en
[naam verzoeker 2],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
en
[naam verzoeker 3],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verblijvende in de P.I. [naam PI],
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
al welke verzoeken strekken tot wraking van [namen van de gewraakte rechters], vice-president respectievelijk rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 27 januari 2011 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, welke kamer was samengesteld door de rechters, behandeld de tegen verzoekers als verdachten aanhangig gemaakte strafzaken met de hierboven genoemde parketnummers.
Bij gelegenheid van die behandeling hebben de raadslieden van verzoekers de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van - voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang - de dossiers van de genoemde strafzaken.
Verzoeker [naam verzoeker 3], de raadslieden van de drie verzoekers, de rechters, alsmede de officieren van justitie zijn verwittigd van de datum en het tijdstip waarop de wrakings-verzoeken zouden worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een aan de secretaris van de wrakingskamer toegezonden e-mailbericht van 27 januari 2011 te 11.04 uur.
Ter zitting van 27 januari 2011, alwaar de gedane wrakingen zijn behandeld, zijn verschenen:
- verzoeker [naam verzoeker 3] en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel,
- mw.mr. V.H. Hammerstein, raadsvrouw van verzoeker [naam verzoeker 1],
- mr. A.H. Westendorp, raadsman van verzoeker [naam verzoeker 2],
- de officieren van justitie mr. G. Rip en mr. G.C. Bos.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de door mr. Van Gessel en mr. Rip ter zitting overgelegde stukken.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van de wrakingsverzoeken hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De wraking van de rechters is verzocht omdat zij beslissingen hebben gegeven, die zodanig ontoereikend zijn gemotiveerd dan wel zodanig onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor geen andere uitleg is te geven dan dat die beslissing is ingegeven door vooringenomenheid van de rechters.
2.1.2
Het gaat hoofdzakelijk - maar niet uitsluitend - om de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen de getuige [naam getuige 1]. Dat verzoek is toegewezen bij beslissing van de rechtbank van 22 december 2009. Op 6 september 2010 heeft de rechtbank bepaald dat [naam getuige 1] ook in de andere zaak tegen verzoeker zou moeten worden gehoord.
2.1.3
[naam getuige 1] is mede-verdachte in de zaken van verzoekers, onder andere in het zaaksdossier Scorpius. Er ligt een bevel tot inbewaringstelling van [naam getuige 1], afkomstig van een Nederlandse rechter-commissaris, dat nog niet ten uitvoer is gelegd. Daarin staan feiten, die wel dezelfde basis hebben, namelijk het dossier Scorpius.
Voor de verdediging is [naam getuige 1] een 'key-witness', een van de belangrijkste personen in dit dossier. Het gaat om witwassen en [naam getuige 1] zou daarbij gefaciliteerd hebben.
[naam getuige 1] zit sinds september 2009 gedetineerd op Curaçao en nu op Bonaire.
2.1.4
Reeds in een vroeg stadium is door de verdediging bij de rechter-commissaris en de strafkamer aangegeven dat het horen van deze getuige van groot belang is en dat het verhoor niet via een videoverbinding kan plaats vinden vanwege de vele stukken die aan de getuige getoond moesten worden. Bovendien zou het verhoor van [naam getuige 1] niet binnen een uur of een dag kunnen worden afgerond.
Uiteindelijk is [naam getuige 1] op 18 oktober 2010 gehoord door middel van een videoconferentie. Hij beriep zich toen op zijn verschoningsrecht en wel geclausuleerd. De advocaat van [naam getuige 1] heeft per brief laten weten dat [naam getuige 1] mogelijk bereid is een verklaring als getuige af te leggen, doch niet eerder dan nadat hem als verdachte via zijn raadsman een compleet procesdossier zal zijn verstrekt en dit vervolgens beoordeeld is door hem en zijn advocaat.
2.1.5
Bij brief van de advocaat van [naam verzoeker 3] van 9 november 2010 is de rechter-commissaris verzocht te willen bewerkstelligen dat [naam getuige 1] alsnog op korte termijn inhoudelijk zou kunnen worden gehoord en daartoe de beschikking zou krijgen over een dossier. Daarop is nooit enige reaktie ontvangen.
2.1.6
Bij brief van de raadsman van [naam verzoeker 3] van 21 januari 2011 is aan de voorzitter van de strafkamer de hele gang van zaken rond het uiteindelijk niet kunnen horen van getuige [naam getuige 1] uiteengezet.
2.1.7
Ter zitting van de strafkamer heeft de voorzitter melding gemaakt van het feit dat hij in bezit is gekomen van de brief van 11 januari 2011 van de advocaat van [naam getuige 1].
Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting aangegeven dat het dossier tegen [naam getuige 1] niet gereed is en nog zeker twee maanden op zich zal laten wachten. Het dossier richt zich op andere feiten, maar heeft wel raakpunten met het onderzoek [naam].
In februari 2011 zal er een bezwaarschrift onthouding processtukken worden behandeld bij deze rechtbank.
2.1.8
Ter zitting van heden is het verzoek van de verdediging tot het horen van [naam getuige 1] als getuige door de rechters afgewezen en bij die beslissing hebben de rechters overwogen dat het dossier nog niet gereed is, dat [naam getuige 1] al is gehoord, dat hij zich beroept op zijn verschoningsecht en dat het niet zinvol is deze getuige opnieuw op te roepen. De verdediging valt daarbij over de woorden "niet zinvol", want daarmee geven de rechters een subjectief oordeel met betrekking tot het horen van de getuige, waaruit hun vooringenomenheid blijkt. De beslissing is naar het oordeel van de verdediging onbegrijpelijk dan wel betreft het slechts een constatering zonder dat er sprake is van een beslissing.
Er ontstond vervolgens ter zitting enig debat met de rechters. De voorzitter zei in tweede termijn, na nogmaals de toelichting van de advocaat van [naam verzoeker 3] te hebben gehoord, dat hij zich niet herinnerde de woorden "niet zinvol" te hebben gezegd, en zo hij dat al gezegd had, er sprake was van een 'slip of the tongue' . De oudste rechter merkte op, dat zij staat achter de tweede formulering van de voorzitter. Daaruit blijkt al dat er dus ook een eerste formulering is geweest.
2.1.9
Op 19 mei 2010 is het verzoek tot het horen van de getuige [naam getuige 2] door de rechtbank toegewezen. [naam getuige 2] verblijft in Oostenrijk en er is op 17 november 2010 een verhoor geweest door middel van een videoverbinding. Daarbij is de getuige [naam getuige 2] zelf niet verschenen, maar wel zijn advocaat en de rechters vinden het opmerkelijk dat de rechter-commissaris daar niets over heeft gezegd. De rechters oordelen thans dat niet te verwachten is dat de getuige [naam getuige 2] binnen een redelijke termijn zal kunnen verschijnen. Die beslissing is dus wel gemotiveerd, maar naar het oordeel van de verdediging onvoldoende .
2.1.10
De algemene conclusie moet zijn dat [naam getuige 1] kan worden gehoord, binnen een redelijke termijn, mits dat wordt gefaciliteerd. Twee maanden voor samenstellen van het dossier, een maand om te lezen, dan is de getuige [naam getuige 1] binnen drie maanden te horen. Dit geldt evenzeer ten aanzien van de getuige [naam getuige 2]: het rechtshulpverzoek is er nog en kan opnieuw worden ingediend, alleen de datum dient te worden gewijzigd.
2.1.11
Ten aanzien van verzoeker [naam verzoeker 2] komt daar nog bij dat zijn strafzaak loopt sinds 2009. Eerst op 22 december 2010 werd [naam verzoeker 2] als verdachte in het strafproces betrokken door middel van een op de juiste wijze uitgebrachte dagvaarding. Toen nam de vervolging een aanvang. Op 20 december 2010 is de rechtbank namens verzoeker [naam verzoeker 2] gevraagd om (onder meer) [naam getuige 3], [naam getuige 1] en [naam getuige 4] als getuigen te horen en de zaak daartoe te verwijzen naar de rechter-commissaris. Het verzoek werd door de rechtbank toegewezen ten aanzien van [naam getuige 3] en [naam getuige 4] in die zin, dat die getuigen ter zitting zouden worden gehoord. De beslissing ten aanzien van [naam getuige 1] werd aangehouden teneinde het Openbaar Ministerie te laten onderzoeken of [naam getuige 1] zou willen verklaren.
De rechters weten inmiddels dat [naam getuige 1] bereid is te verklaren mits hij het dossier krijgt.
Het Openbaar Ministerie heeft het in haar macht het dossier binnen redelijke termijn bij [naam getuige 1] te laten bezorgen. De rechters kunnen daar eigener beweging enige druk achter zetten. Dat doen zij niet en zij laten zich leiden door de snelheid van het Openbaar Ministerie. Daaruit blijkt partijdigheid van de rechters.
De zaak tegen verzoeker [naam verzoeker 2] is eerst op 22 december 2010 begonnen. De redelijke termijn is nog lang niet voorbij. Dan is de motivering van de rechters dat niet te verwachten is dat [naam getuige 1] binnen een aanvaardbare termijn zal verklaren onbegrijpelijk en getuigt van partijdigheid.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren.
2.3
De officier van justitie mr. Rip heeft geconcludeerd tot ongegrond verklaring van de wraking en afwijzing van de wrakingsverzoeken.
3. De beoordeling
3.1
Bij de beoordeling van de verzoeken slaat de wrakingskamer slechts acht op hetgeen aan de wraking ten grondslag is gelegd ter zitting van de meervoudige strafkamer, alwaar de wrakingsverzoeken werden gedaan, te weten de grieven van de verdediging ten aanzien van de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [naam getuige 1].
Al hetgeen overigens aan de wrakingsverzoeken ten grondslag is gelegd - te weten de beslissingen van de rechters ten aanzien van het niet horen van [naam getuige 3], [naam getuige 4] en [naam getuige 2] - is eerst ter zitting van de wrakingskamer en derhalve niet onmiddellijk aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, zodat de wrakingskamer daar geen acht op kan slaan, te meer niet nu de gewraakte rechters daarop niet hebben kunnen reageren.
3.2
Ter beoordeling is de vraag of aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren.
Verzoekers stellen in dat verband dat door het gebruik van de woorden "niet zinvol" de voorzitter een subjectief oordeel heeft gegeven over het horen van de getuige [naam getuige 1], in de zin dat hij reeds een oordeel uitsprak over de inhoud van die getuigenverklaring.
3.3
De wrakingskamer leidt onder meer uit de schriftelijke weergave van de beslissingen van de rechters en uit de reactie van de rechters op het wrakingsverzoek af dat die woorden gebezigd zijn. Ter zitting is de beslissing als volgt toegelicht: "[naam getuige 1] is reeds gehoord en beroept zich op zijn verschoningsrecht. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het dossier met betrekking tot [naam getuige 1] nog niet klaar is. Belang afdoening zaak, niet oneindig wachten tot getuige zijn verschoningsrecht kan prijsgeven."
In het licht van die motivering kan uit het enkele gebruik van de woorden "niet zinvol" niet de subjectieve partijdigheid worden afgeleid.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechters jegens hen een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6
Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechters jegens verzoekers een vooringenomenheid koesteren, althans dat de door verzoekers daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.7
Vast staat dat [naam getuige 1] op 18 oktober 2010 als getuige is gehoord, waarbij hij zich (geclausuleerd) heeft beroepen op zijn verschoningsrecht als mede-verdachte. In dat verband heeft [naam getuige 1] gezegd dat hij mogelijk bereid is een verklaring als getuige af te leggen, doch niet eerder dan nadat hem als verdachte via zijn raadsman een compleet procesdossier zal zijn verstrekt en dit vervolgens beoordeeld is door hem en zijn advocaat.
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten dat het dossier naar verwachting eerst over twee maanden zal worden ingeleverd bij het Openbaar Ministerie en dat het Openbaar Ministerie dan eerst zelf nog dat dossier moet beoordelen alvorens het aan [naam getuige 1] verstrekt kan worden.
3.8
Gelet op deze omstandigheden is het oordeel van de rechters, dat het verhoor van [naam getuige 1] als getuige niet binnen redelijke termijn zal kunnen plaatsvinden, niet een zozeer onbegrijpelijke beslissing, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechters jegens hen een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.9
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog, dat ook indien de door de verdediging voorgedragen grieven met betrekking tot de afwijzing van de verzoeken tot het horen van [naam getuige 3], [naam getuige 4] en [naam getuige 2] als getuige terstond waren voorgedragen, dit niet tot een ander oordeel zou hebben geleid, omdat daaraan evenmin een zwaarwegende aanwijzing in voormelde zin kan worden ontleend, gezien de motivering van de rechters van die beslissingen.
4. De beslissing
wijst af de verzoeken tot wraking van [namen van de gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 27 januari 2011 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter,
mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.