Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 januari 2011
Zaaknummer: 368451
Rekestnummer: HA RK 10-243
Parketnummer: 10/630316-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. [naam PI],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam RC], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, (hierna: de rechter-commissaris).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de rechter-commissaris is in behandeling de - door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken naar de rechter-commissaris verwezen - strafzaak onder bovenvermeld parketnummer van de officier van justitie in dit arrondissement tegen verzoeker als verdachte.
Bij faxbericht van 24 november 2010 heeft de rechter-commissaris aan de raadsman van verzoeker meegedeeld dat [naam getuige] door hem op 7 december 2010 als getuige wordt gehoord.
Bij faxbericht van 26 november 2010 heeft de raadsman van verzoeker aan de rechter-commissaris meegedeeld dat verzoeker bij het verhoor van [naam getuige] als getuige aanwezig wil zijn en eventueel vragen wil stellen.
Bij faxbericht van 30 november 2010 heeft de rechter-commissaris aan de raadsman van verzoeker meegedeeld dat hij het bijwonen door verzoeker van het verhoor van [naam getuige] als getuige niet wenselijk acht in het belang van het onderzoek en dat hij om die reden het verzoek zal afwijzen.
Bij faxbericht van 30 november 2010, met bijlagen, heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
Bij beschikking van 6 december 2010 heeft de rechtbank bovenomschreven verzoek tot wraking van de rechter-commissaris afgewezen.
Op 7 december 2010 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 30 november 2010 tot afwijzing van het verzoek van verzoeker om bij het verhoor van de getuige [naam getuige] tegenwoordig te zijn.
Op 7 december 2010 heeft de raadsman van verzoeker bij de aanvang door de rechter-commissaris van het verhoor van de getuige [naam getuige], de rechter-commissaris gewraakt.
Bij faxbericht van 8 december 2010 heeft de raadsman een schriftelijke bevestiging van het wrakingsverzoek ingezonden.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden de hiervoor genoemde faxberichten, alsmede het proces-verbaal van bevindingen op 7 december 2010, opgemaakt door de rechter-commissaris en door rechter-commissaris [naam collega-RC].
Bij beslissing van 14 december 2010 heeft de raadkamer van deze rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de weigering van de rechter-commissaris verzoeker aanwezig te laten zijn bij het verhoor van de getuige [naam getuige].
Verzoeker, zijn raadsman, de rechter-commissaris, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt in die zin, dat hij aan de rechtbank heeft doen toekomen het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen.
Ter zitting van 6 januari 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
de rechter-commissaris, mr. K. Canatan, raadsman van verzoeker, alsmede mr. E. Baars, officier van justitie.
Verzoeker heeft bij monde van zijn advocaat meegedeeld afstand te doen van zijn recht bij de zitting aanwezig te zijn.
De rechter-commissaris, de raadsman van verzoeker en de officier van justitie hebben hun standpunten (nader) toegelicht. De raadsman heeft daarbij pleitnotities voorgedragen en overgelegd. De officier van justitie heeft haar standpunt voorafgaande aan de zitting schriftelijk ingediend en daar ter zitting naar verwezen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Het door verzoeker op 7 december 2010 ingediende bezwaarschrift ex artikel 208, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gericht tegen de weigering van de rechter-commissaris om verzoeker toe te staan bij het verhoor van de getuige [naam getuige] aanwezig te zijn en vragen te (doen) stellen. Het indienen van dat bezwaarschrift heeft op grond van artikel 557, lid 1 Sv opschortende werking.
2.1.2
De beginselen van een behoorlijke procesorde brengen met zich dat - alvorens het verhoor van de getuige aan te vangen - de beslissing van de raadkamer van de rechtbank op het bezwaarschrift moet worden afgewacht. Immers, indien het verhoor doorgaat zonder dat die beslissing wordt afgewacht, is er sprake van een onomkeerbare en voor de verdediging onherstelbare situatie.
2.1.3
De rechter-commissaris heeft op 7 december 2010 voor aanvang van het getuigenverhoor meegedeeld dat er geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 208 lid 1 Sv, dat het door verzoeker ingediende bezwaarschrift geen opschortende werking heeft en dat hij derhalve een aanvang zou maken met het horen van de getuige.
2.1.4
Deze beslissing van de rechter-commissaris geeft blijk van vooringenomenheid en schaadt de rechterlijke onpartijdigheid. De rechter-commissaris is inhoudelijk getreden in het oordeel van de raadkamer over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. De rechter-commissaris handelt in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Hij ontneemt de verdediging de gelegenheid daadwerkelijk gebruik te maken van een rechtsmiddel en aldus de beslissing van de rechter-commissaris aan een hogere voorziening voor te leggen.
2.1.5
De beslissing van de rechter-commissaris is onbegrijpelijk, nu hij op 6 december 2010 nog meedeelde dat de wet de verdediging verschillende mogelijkheden aandraagt om zijn beslissing aan te tasten, doch een dag later - als de verdediging een bezwaarschrift indient tegen die beslissing - van mening is dat de beslissing op het bezwaar niet behoeft te worden afgewacht.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter-commissaris bevestigt te hebben meegedeeld dat de wet verschillende mogelijkheden aandraagt om zijn beslissing aan te tasten, maar dat hij met die mededeling heeft gedoeld op de zittingsrechter. De beslissing om verzoeker niet toe te laten bij het getuigenverhoor is niet vatbaar voor het door de verdediging ingediende bezwaar en de indiening ervan heeft ten aanzien van die beslissing geen opschortende werking. De beslissing om voort te gaan met het getuigenverhoor is een processuele beslissing. Het verzoek tot wraking dient ongegrond te worden verklaard. De rechter-commissaris verzoekt te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zal worden genomen.
2.3
De officier van justitie stelt dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn die het oordeel rechtvaardigen dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of die vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
3.4
Aan het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris is - kort samengevat - ten grondslag gelegd de beslissing van de rechter-commissaris voort te gaan met het verhoor van de getuige [naam getuige], nog lopende het door de verdediging op die dag voorafgaande aan de aanvang van het getuigenverhoor ingediende bezwaarschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris om verzoeker bij dat verhoor niet aanwezig te laten zijn.
3.5
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6
Dat kan slechts anders zijn indien de beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een onbegrijpelijke beslissing in de hiervoor bedoelde zin. Het door de verdediging tegen bovenomschreven beslissing van de rechter-commissaris ingediende bezwaarschrift is niet een door de wet daartoe opengesteld rechtsmiddel en de beslissing op dat bezwaar behoefde om die reden niet door de rechter-commissaris te worden afgewacht alvorens het getuigenverhoor aan te vangen. Dit blijkt ook uit de beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 14 december 2010, waarbij verzoeker in zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard.
3.7
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de wraking ongegrond is en dat het verzoek moet worden afgewezen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er in de feiten en omstandigheden van dit geval geen gronden te vinden zijn om aan te nemen dat verzoeker - die inmiddels tweemaal vergeefs de wraking van de rechter-commissaris heeft verzocht - misbruik heeft gemaakt van het wrakingsmiddel en dat op grond daarvan moet worden bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter-commissaris niet in behandeling wordt genomen. Het daartoe strekkend verzoek van de rechter-commissaris wordt afgewezen. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat mogelijk naar aanleiding van de inhoud van de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris op het voorgaande wrakingsverzoek bij verzoeker enige onduidelijkheid is ontstaan omtrent de mogelijkheid bij de raadkamer in appel te gaan van de weigering de verdachte bij het getuigenverhoor aanwezig te laten zijn.
wijst af het verzoek tot wraking van [naam RC].
wijst af het verzoek van de rechter-commissaris tot bepaling dat een volgend tegen hem gericht wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven op 20 januari 2011 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. W.J.J. Wetzels, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.