Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3300 GEMWT-T1
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te Capelle aan den IJssel, eiser,
gemachtigde: mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 9 april 2009 heeft verweerder zijn beslissing om bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 3 maart 2009 ontmantelen van een illegale hennepkwekerij in het pand aan de [straatnaam] te Rotterdam, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van toepassing van de bestuursdwang voor rekening van eiser komen.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 18 mei 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 23 september 2009, aangevuld bij brief van 23 oktober 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 21 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. de Wit.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat bij inspectie van het pand aan de [straatnaam] op 3 maart 2009 door medewerkers van de afdeling Toezicht Gebouwen werd geconstateerd dat dit pand (gedeeltelijk) in gebruik was ten behoeve van hennepteelt. Vanwege de ernstige gevaren voor de omgeving en omwonenden is direct bestuursdwang toegepast en is de hennepkwekerij in opdracht van verweerder ontmanteld. Omdat direct optreden vereist was, heeft verweerder eiser geen termijn gegund om de overtreding zelf te beëindigen. Aangezien eiser huurder is van het pand, acht verweerder hem verantwoordelijk voor het gebruik daarvan. Niet is gebleken dat eiser het pand (gedeeltelijk) heeft onderverhuurd, zodat hij als overtreder is aan te merken. De kosten van de bestuursdwang worden derhalve op hem verhaald.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder - in navolging van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van 6 juli 2009 - overwogen dat het gebruik van het pand voor de teelt van hennep in strijd is met het bepaalde in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een onveilige situatie, die spoedeisend optreden rechtvaardigde. Er is dan ook terecht onmiddellijke bestuursdwang uitgeoefend zonder eiser eerst een begunstigingstermijn te gunnen. Verweerder is van mening dat eiser als overtreder dient te worden beschouwd, aangezien hij een huur- en energiecontract voor het onderhavige pand heeft afgesloten. Tevens is het bedrijf van eiser (een wijnhandel/slijterij), volgens gegevens van de Kamer van Koophandel, in het pand gevestigd. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij niets wist van de hennepkwekerij, omdat hij de kelder van het pand
- de ruimte waar de hennepkwekerij werd aangetroffen -, had onderverhuurd, overweegt verweerder dat eiser deze stelling niet met bewijzen heeft onderbouwd. Er zijn bijvoorbeeld geen getekend onderhuurcontract of bewijzen van betaling van de huur overgelegd. Mocht er desondanks sprake zijn geweest van onderverhuur, dan heeft eiser onvoldoende toezicht uitgeoefend op het gebruik van de ruimte. Hij dient dan ook als overtreder te worden aangemerkt, aldus verweerder.
Eiser betwist in beroep dat hij overtreder is en aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten van de bestuursdwang. Hiertoe voert hij aan dat hij nooit van het bestaan van de hennepkwekerij op de hoogte is geweest. Evenmin had hij redelijkerwijze kunnen weten dat de kelder als zodanig werd gebruikt. Het betrof een afgesloten ruimte met een eigen ingang vanaf de straat, die door een andere persoon werd gehuurd.
Verder betwist eiser verweerders stelling dat zich een gevaarlijke situatie heeft voorgedaan, die onmiddellijk optreden noodzakelijk maakte. Eiser ziet niet waarom hij niet de gelegenheid heeft gekregen om zelf maatregelen te treffen, teneinde de hennepkwekerij te ontmantelen. Als er al sprake was van spoedeisendheid, dan had kunnen worden volstaan met het uitschakelen van de elektriciteit. Daarmee zou de spoedeisendheid zijn geweken. Door echter de hennepkwekerij meteen volledig te laten verwijderen en de kosten op hem te verhalen, heeft verweerder volgens eiser in strijd met het subsidiariteitsbeginsel gehandeld.
Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet draagt een ieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals dit luidde ten tijde hier in geding, bepaalt dat de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang is verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Artikel 5:24 van de Awb luidde ten tijde hier in geding, en voorzover thans van belang, als volgt.
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. […]
[…]
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat in de kelder van het pand aan de [straatnaam] te Rotterdam een in bedrijf zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de exploitatie van een hennep-kwekerij een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen met zich meebrengt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de fraudespecialist, werkzaam bij energiebedrijf Eneco Services BV, met betrekking tot de brandgevaarlijkheid van de aanwezige elektrische installatie, zoals verwoord in de rapportages van 6 maart 2009. Uit deze rapportages blijkt dat de elektrische installatie van de hennepkwekerij zeer onprofessioneel was aangelegd. Er was gebruik gemaakt van ondeugdelijk materiaal en open verbindingen, met kans op brand en gevaar voor elektrocutie. Bovendien vond door middel van een illegaal aangelegde elektriciteitskabel diefstal van energie plaats. De rechtbank acht hierbij van belang dat de fraudespecialist op dit terrein bij uitstek deskundig is en dat zijn conclusies naar behoren zijn gemotiveerd. Van de zijde van eiser is geen informatie overgelegd van een of meer ter zake deskundigen op grond waarvan de juistheid van de rapporten in twijfel getrokken zou moeten worden. In aanmerking genomen dat er sprake was van een brandgevaarlijke elektrische installatie, de elektriciteit op illegale wijze weer aangesloten zou kunnen worden en de hennepkwekerij eenvoudig opnieuw zou kunnen worden opgestart of naar een andere locatie overgebracht, kan niet geoordeeld worden dat verweerder, door over te gaan tot het onmiddellijk ontmantelen van de hennepkwekerij, blijk heeft gegeven van een onjuiste dan wel onredelijke belangenafweging. Verweerder hoefde eiser derhalve niet in de gelegenheid te stellen de hennepkwekerij zelf te (laten) verwijderen. Van strijd met het subsidiariteits-beginsel is dan ook geen sprake.
Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat zich een situatie voordeed, welke in strijd was met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in zijn brief aan de rechtbank van 12 juli 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de complexe gevaarzetting bij illegale hennepkwekerijen, geen bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van de geconstateerde gevaren. Derhalve heeft verweerder zijn bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang in deze (uitsluitend) op artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet kunnen baseren.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hennepkwekerij terecht tot eiser heeft herleid. Vaststaat dat eiser het pand aan de [straatnaam] te Rotterdam als winkelruimte huurde en als zodanig in gebruik had. Eiser heeft zijn stelling dat de kelder van het pand op basis van een mondelinge overeenkomst werd onderverhuurd aan een niet nader genoemde persoon niet met concrete en verifieerbare gegevens, zoals bewijzen van huurbetalingen, aannemelijk gemaakt. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van onderhuur, is eiser de ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet op hem rustende zorgplicht niet naar behoren nagekomen. Door in het geheel geen controle op het gebruik van de ruimte uit te oefenen, is hij tekortgeschoten in zijn toezichthoudende taak. Dat de hennepkwekerij zich bevond in een afgescheiden gedeelte van de kelder en bovendien een aparte ingang had ten opzichte van de winkel, kan hieraan niet afdoen.
Nu eiser als overtreder kan worden aangemerkt, worden de kosten verbonden aan de toepassing van de bestuursdwang in beginsel op hem verhaald, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van hem behoren te komen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten niet op eiser verhaald zouden mogen worden.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn ter zitting ingenomen standpunt, dat het straf- en bestuursrecht inmiddels zodanig zijn verweven dat beslissingen uit het strafrecht in het bestuursrecht dienen door te werken. De beoordeling vindt immers plaats op een andere wettelijke grondslag met een ander beoordelingskader. De omstandigheid dat de officier van justitie heeft besloten eiser niet (verder) te vervolgen vanwege onvoldoende wettig bewijs, staat er dan ook niet aan in de weg hem aan te merken als overtreder in de zin van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. J.A.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 23 september 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.