ECLI:NL:RBROT:2010:BO9847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367268 / HA RK 10-227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 december 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers, die zich niet gelukkig voelden over de behandeling van hun klaagschrift door de rechter ter zitting op 16 november 2010. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A.M. Mannheims, voerden aan dat de rechter partijdig was en dat er onjuiste mededelingen waren gedaan over contacten tussen de rechter-commissaris en de ringvoorzitter. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de klaagschriftprocedure bestudeerd en ter zitting van 7 december 2010 zijn de verzoekers, hun advocaten en de officier van justitie verschenen om het wrakingsverzoek te behandelen.

De rechtbank overwoog dat de verzoekers aanvankelijk geen wrakingsverzoek hadden ingediend, ondanks hun onvrede over de behandeling van hun zaak. Pas na de zitting van 16 november 2010, toen hen duidelijk werd dat de rechter onjuiste informatie had verstrekt, hebben zij besloten tot wraking over te gaan. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door verzoekers waren aangevoerd, niet voldoende ernstig waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren.

De rechtbank oordeelde dat de onjuiste mededeling van de rechter over contacten tussen de rechter-commissaris en de ringvoorzitter, hoewel ongelukkig, niet van dien aard was dat deze de wraking kon dragen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat de verzoekers niet hadden aangetoond dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 15 december 2010
Zaaknummer: 367268
Rekestnummer: HA RK 10-227
Raadkamernummer: 10/847
Parketnummer: 10/604009-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
de besloten vennootschap [naam vennootschap] B.V.,
kantoorhoudende te [adres]
en
[naam notaris],
notaris te [adres]
en
[naam notaris-klerk],
notaris-klerk te [adres],
allen te dezer zake domicilie gekozen hebbende ten kantore van hun advocaten te 1016 EZ Amsterdam, Keizersgracht 332 en hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
strekkende tot wraking van [naam rechter], vice-president van de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter openbare zitting van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op 16 november 2010 is door de rechter behandeld het door verzoekers ingediende klaagschrift en aanvullende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij fax-bericht van 23 november 2010 heeft advocaat mr. E.A.M. Mannheims de rechter verzocht zich van de behandeling van het klaagschrift te verschonen en - zo de rechter daar niet toe over gaat - een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Bovengenoemd fax-bericht van 23 november 2010 is aan de wrakingskamer toegezonden met daarop gesteld de handgeschreven mededeling van de voorzitter van de sector strafrecht, gedateerd 24 november 2010, inhoudende dat de rechter zich niet zal verschonen en dat het bericht als wrakingsverzoek dient te worden behandeld.
De rechter heeft vervolgens bij brief van 24 november 2010 aan mr. Mannheims laten weten dat zij zich niet zal verschonen en dat de brief van 23 november 2010 doorgeleid zal worden naar de wrakingskamer. Mr. Mannheims heeft bij brief van 24 november 2010, gericht aan de rechter, nader gereageerd.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van voormelde klaagschrift-procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van voormelde zitting van 16 november 2010.
Verzoekers, advocaat mr. Mannheims, de rechter, de heer [naam belanghebbende], alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zal worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 december 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: notaris [naam notaris] en de heer [naam notaris-klerk] voornoemd; mr. E.A.M. Mannheims en mr. D. van der Landen, advocaten van verzoekers, alsmede officier van justitie mr. E.A.F. Roelofs.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers, mede aan de hand van een overgelegde pleitnotitie, het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Op 15 juni 2010 werd een doorzoeking verricht ten kantore van het [naam notariaat] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een cliënt van het notariaat, de heer [naam belanghebbende]. Het Notariaat, de heren [naam notaris] en [naam notaris-klerk] zijn geheimhouders krachtens artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. Zij hebben zich ten tijde van de doorzoeking op hun verschoningsrecht beroepen. Desondanks zijn 66 dossiers inbeslaggenomen. Bij de doorzoeking was de ringvoorzitter mr. A. Ploumen, een Amsterdamse rechter-commissaris en de officier van justitie aanwezig.
2.1.2
Voormeld strafrechtelijk onderzoek is in handen van de rechter-commissaris in strafzaken te Rotterdam, [naam rechter-commissaris]. Sinds de doorzoeking heeft advocaat mr. Mannheims namens verzoekers meermalen contact gezocht met [naam rechter-commissaris] en hem kenbaar gemaakt dat hij de inbeslaggenomen stukken niet mag inzien, maar dat de ringvoorzitter dit moet doen in aanwezigheid van de notaris en de klerk, nu de geheimhouders zich volgens vaste jurisprudentie als eersten moeten kunnen uitlaten over de status van de stukken en dit standpunt moet worden gerespecteerd tenzij er redelijkerwijs twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Uiteindelijk heeft [naam rechter-commissaris] aan mr. Mannheims laten weten de stukken niet te zullen inzien in afwachting van de beslissing van de raadkamer van 16 november 2010.
2.1.3
Ter zitting van 16 november 2010 hebben verzoekers verzocht de behandeling van het beklag aan te houden en te verwijzen naar een meervoudige raadkamer, waarvoor tevens de toezichthouder van het notariaat, de ringvoorzitter zou moeten worden opgeroepen, omdat over een principiële zaak als deze door een meervoudig college moet worden geoordeeld en de toezichthouder in de gelegenheid moet worden gesteld zijn visie te geven. De rechter heeft dit verzoek ter zitting niet gehonoreerd, daarmee implicerend dat de rechter het niet nodig achtte het standpunt van de ringvoorzitter in te winnen en implicerend dat de rechter, gezien haar ervaring en kennis van de - volgens de rechter - ter zake duidelijke jurisprudentie, de zaak alleen af kon. De rechter zei daarbij: "We doen het op zijn Rotterdams" en zij heeft de behandeling van het beklag voortgezet. maar aan het einde van de behandeling medegedeeld dat zij alle opties openhield, inclusief het verzoek tot verwijzing naar een meervoudige kamer en oproeping van de ringvoorzitter.
2.1.4
De inhoudelijke behandeling van het beklag en de houding van de rechter bij die behandeling was zodanig, dat bij verzoekers sterk de indruk is ontstaan dat de rechter zich geheel kon vinden in het - volgens verzoekers onjuiste - standpunt van het Openbaar Ministerie en dat de rechter weinig oog had voor het standpunt van verzoekers. De officier van justitie kon ongestoord zijn standpunt voordragen, terwijl advocaat mr. Mannheims door de rechter veelvuldig werd onderbroken met opmerkingen en/of vragen die verzoekers en hun advocaat de indruk gaven dat de rechter onvoldoende op de hoogte is van de jurisprudentie ten aanzien van geheimhoudersstukken. Verzoekers hebben ter zitting van 16 november 2010 gemotiveerd uiteengezet dat de doorzoeking en inbeslagname onrechtmatig zijn en dat niet de rechter-commissaris maar de ringvoorzitter de dossiers dient te controleren. De officier van justitie heeft een andere visie en de rechter gaf de indruk het met de visie van het Openbaar Ministerie eens te zijn.
2.1.5
Verzoekers hebben zich ter zitting van 16 november 2010 gestoord aan de lichaamstaal van de rechter. Wanneer de advocaat van verzoekers aan het woord was, leunde de rechter ongeïnteresseerd achterover, terwijl zij bij het betoog van de officier van justitie duidelijk meer aandacht had en regelmatig instemmend knikte. Aan een door de advocaat van verzoekers overgelegde en ter zake relevante uitspraak van de rechtbank Utrecht besteedde de rechter geen aandacht. De rechter gaf de indruk gepikeerd te zijn over het verzoek van verzoekers tot verwijzing van de behandeling van het beklag naar een meervoudige kamer. Verzoekers vertrokken van de zitting van 16 november 2010 met het onaangename gevoel dat de rechter al voorafgaand aan de zitting een standpunt had ingenomen, te weten: de doorzoeking en de inbeslagname was rechtmatig en het klaagschrift was ongegrond. Toch is toen nog geen verzoek tot wraking ingediend.
2.1.6
Met de na de zitting van 16 november 2010 door verzoekers ontvangen informatie is echter de grens voor wraking overschreden. De rechter heeft namelijk ter zitting meegedeeld dat zij ermee bekend was dat [naam rechter-commissaris] regelmatig contact heeft gehad met de ringvoorzitter. De officier van justitie beaamde dit later. De rechter heeft daarnaast ter zitting meegedeeld dat een afspraak of afspraken over inzage in de dossiers niet door kon(den) gaan in verband met verhindering van de ringvoorzitter. Desgevraagd na afloop van de zitting heeft ringvoorzitter mr. Ploumen aan de advocaat van verzoekers laten weten dat zij geen enkel contact heeft gehad met [naam rechter-commissaris], doch slechts met een Amsterdamse rechter-commissaris. De mededelingen van de rechter ter zitting zijn dus onjuist gebleken. Dit dient op zichzelf, maar zeker in combinatie met de eerder gestelde omstandigheden, gevolgen te hebben voor de betrokkenheid van de rechter bij deze zaak.
2.1.7
Door de combinatie van vorenstaande factoren hebben verzoekers de gerechtvaardigde vrees dat de rechter niet onbevooroordeeld is opgetreden en zal oordelen. Naar objectieve maatstaven is die vrees gerechtvaardigd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Blijkens haar schrijven aan de wrakingskamer van 6 december 2010 bestrijdt de rechter deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft zij overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter voert daarbij onder meer aan - verkort en zakelijk weergegeven - dat zij eerst kort voor de zitting van 16 november 2010 op de hoogte kwam van het verzoek om verwijzing van de zaak en dat zij, nu alle partijen verschenen waren, een aanvang heeft gemaakt met de behandeling van het beklag. Ten aanzien van de jurisprudentie heeft de rechter slechts meegedeeld dat deze redelijk was uitgekristalliseerd. Als een casus duidelijk blijkt te liggen en de jurisprudentie te dien aanzien redelijk eenduidig is, valt niet in te zien waarom een zaak niet enkelvoudig afgedaan zou kunnen worden. Teneinde het verzoek om verwijzing op al zijn merites te kunnen beoordelen, heeft de rechter ter zitting alle partijen uitvoerig aan het woord gelaten. Dat er op het verzoek tot verwijzing niet aanstonds is beslist, maar juist alle opties zijn opengehouden, getuigt volgens de rechter van zorgvuldigheid.
De rechter betwist dat uit haar vraagstelling of lichaamshouding ter zitting iets valt af te leiden dat op een gebrek aan onpartijdigheid kan duiden.
De rechter erkent dat haar - overigens voor de beoordeling van het beklag verder niet relevante - mededelingen ter zitting over contacten tussen de ringvoorzitter en de rechter-commissaris onjuist zijn geweest en gebaseerd zijn geweest op een misverstand.
2.3
De officier van justitie heeft, mede aan de hand van een overgelegde schriftuur, uiteengezet dat en waarom hij van menig is dat het verzoek dient te worden afgewezen.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - kennelijk - bij verzoekers bestaande vrees dat de rechter enige vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daar omtrent als volgt.
3.4
Uit het schriftelijk verzoek tot wraking blijkt dat verzoekers zich niet gelukkig hebben gevoeld bij de wijze van behandeling door de rechter van hun klaagschrift ter zitting van 16 november 2010, mede omdat zij dachten te onderkennen dat er niet sprake was van voldoende openheid bij de rechter ten opzichte van de argumenten die door en namens hen werden aangevoerd. Maar, zoals uit het verzoek tot wraking blijkt, hebben zij in die omstandigheden toen geen aanleiding gevonden een verzoek tot wraking in te dienen. Kennelijk was voor verzoekers de grens die de wraking zou rechtvaardigen op dat moment nog niet gepasseerd.
3.5
Dat zij nadien een verzoek tot wraking hebben ingediend, wordt gebaseeerd op de omstandigheid dat bovenop hun ervaringen ter zitting, na de zitting is gebleken dat de rechter ten onrechte had meegedeeld dat er tussen de rechter-commissaris en de ringvoorzitter contacten waren geweest. De rechter heeft met betrekking tot laatstbedoelde opmerking laten weten dat zij die mededeling ter zitting inderdaad heeft gedaan en dat haar nadien is gebleken dat die mededeling berustte op een misverstand. Dat de rechter ter zitting die opmerking heeft gemaakt is op zichzelf beschouwd ongelukkig, maar is onvoldoende ernstig om - ook in samenhang met de gang van zaken ter zitting - aangemerkt te worden als een zwaarwegende aanwijzing als onder 3.3 bedoeld. In dit kader neemt de rechtbank in aanmerking dat zij niet vermag in te zien dat de omstandigheid of er wel of niet na de doorzoeking en inbeslagneming contacten zijn geweest tussen rechter-commissaris en ringvoorzitter, van belang zijnde betekenis heeft voor de door de rechter ten aanzien van het klaagschrift te nemen beslissing, mede in aanmerking genomen dat reeds lang bekend was dat de rechter-commissaris zou wachten met inzien van de meegenomen dossiers totdat de rechter in de klaagschrift-procedure beslist zou hebben en dat deze dossiers in afwachting daarvan verzegeld onder berusting van de rechter-commissaris zouden blijven.
3.6
Wat van dit alles verder ook zij, naar het oordeel van de rechtbank is die hiervoor omschreven omstandigheid van de onjuiste mededeling van de rechter ter zitting niet van dien aard, dat deze in combinatie met het voorgaande de wraking kan dragen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige stellingen van verzoekers geen bespreking. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 15 december 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. W.P. Sprenger, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden deze beschikking door de oudste rechter en de griffier is ondertekend.