ECLI:NL:RBROT:2010:BO5205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89961 / HA RK 10-2069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens schijn van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 november 2010 een verzoek tot wraking toegewezen van de leden van de meervoudige strafkamer. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de raadsman van de verzoeker, die zich zorgen maakte over de onpartijdigheid van de rechters. De aanleiding voor het verzoek was een eerdere beslissing van de strafkamer om geen nader onderzoek te verrichten naar sporen op tape, terwijl de rechtbank eerder had geoordeeld dat dergelijk onderzoek noodzakelijk was. De verdediging had verzocht om het onderzoek naar haarsporen en andere biologische sporen op de tape, maar de strafkamer weigerde dit verzoek zonder duidelijke motivering. Dit leidde tot de conclusie dat de strafkamer de schijn van vooringenomenheid had gewekt, wat de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid versterkte.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de strafkamer tijdens een eerdere regiezitting had aangegeven dat er onderzoek moest plaatsvinden naar de sporen op de tape, maar dat de beslissing om het verzoek tot nader onderzoek af te wijzen onbegrijpelijk was. De rechtbank oordeelde dat de strafkamer geen belang leek te hechten aan de uitkomsten van een nog uit te voeren onderzoek, wat de indruk wekte dat de rechters vooringenomen waren. De beslissing om het verzoek tot wraking toe te wijzen, was daarmee gerechtvaardigd, omdat de objectieve schijn van partijdigheid niet kon worden weggenomen.

De uitspraak benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de noodzaak om verzoeken tot nader onderzoek serieus te nemen, vooral in strafzaken waar de rechten van de verdachte op het spel staan. De rechtbank heeft de schijn van vooringenomenheid als een ernstige zaak beschouwd, wat heeft geleid tot de toewijzing van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ROTTERDAM, zitting houdende te Dordrecht
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 89961 HA RK 10-2069
Beslissing van 26 november 2010
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 10/750254-09 van
[naam verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
verzoeker,
raadsman mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam.
Het verzoek strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank [namen gewraakte rechters], (hierna: de strafkamer).
1. Het procesverloop
1.1 Ter terechtzitting van de strafkamer van 16 november 2010 heeft de raadsman van verzoeker mondeling verzoek gedaan tot wraking van de strafkamer. Hierop heeft de strafkamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank te laten behandelen.
1.2 Het verzoek tot wraking is door een meervoudige kamer van deze rechtbank (hierna: de wrakingskamer), zitting houdende te Dordrecht, behandeld ter openbare terechtzitting van 23 november 2010, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- mr. Van den Elzen, voornoemd,
- de voorzitter van de meervoudige strafkamer;
- de officier van justitie mr. A. Ekiz
1.3 Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 26 november 2010 te 14.00 uur.
2. Het verzoek
2.1 De raadsman van verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de strafzitting van 16 november 2010 en de ter zitting van 23 november 2010 gegeven toelichting aan het verzoek tot wraking van de strafkamer - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
2.2 Ter terechtzitting van 16 november 2010 heeft de verdediging verzocht de stukken tape, die toch niet vernietigd bleken te zijn, te doen onderzoeken op haarsporen (en biologische sporen). Door het NFI is wel een aanvang gemaakt met het onderzoek, maar dat is niet afgerond, vermoedelijk vanwege de korte tijdspanne. Volgens het rapport is op de stukken tape, nummers 2 en 3, op haren gelijkend materiaal aangetroffen. Dat dient nader onderzocht te worden. Als het menselijke haren zijn en deze afkomstig zijn van een verdachte of van het vermeende slachtoffer dan kunnen daaruit conclusies worden getrokken. Ook als het materiaal geen menselijke haren betreft kunnen daaruit - door een deskundige - conclusies worden getrokken. Deze conclusies kunnen belastend of ontlastend zijn, maar zonder nader onderzoek kunnen er geen conclusies worden getrokken.
2.3 De rechtbank heeft het verzoek om onderzoek van het op haren gelijkende materiaal op de stukken tape afgewezen. Door het verzoek om afronding van het deskundigenonderzoek van de verdediging af te wijzen, loopt de rechtbank vooruit op de eventuele conclusies die uit het nog te verrichten onderzoek kunnen worden getrokken en dat betekent dat de rechtbank de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De rechtbank stelt zich kennelijk op het standpunt dat wat het resultaat van het nader onderzoek ook is, dat niet ontlastend kan zijn. Dan kan het dus alleen belastend zijn en dat geeft verdachte het gevoel dat hij al veroordeeld is. Verdachte heeft er dan ook weinig vertrouwen in dat hij een eerlijke behandeling krijgt.
Daarbij komt nog dat de rechtbank eerder op hetzelfde verzoek heeft gezegd dat dit verzoek wel degelijk noodzakelijk was en nu, terwijl de verdediging het verzoek nog nader heeft onderbouwd en gemotiveerd, dit verzoek om volstrekt onduidelijke redenen, zonder motivering, afwijst.
3. Het standpunt van de rechters wier wraking is verzocht
3.1 De strafkamer heeft niet in de wraking berust.
3.2 De strafkamer heeft bij monde van haar voorzitter tegen het verzoek - samengevat -het volgende aangevoerd:
3.3 Het onderzoek door het NFI is afgerond. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er geen dactyloscopische sporen zijn aangetroffen en evenmin bloedsporen en/of tandindrukken. Wel zijn op twee van de drie stukken tape op haren lijkende sporen aangetroffen. Deze mogelijke haren zijn niet onderworpen aan een haaronderzoek en blijven bewaard bij het NFI voor een eventueel later uit te voeren nader onderzoek.
3.4 Wat betreft biologische contactsporen zijn bemonsteringen uitgevoerd. Deze bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek maar er zijn geen DNA-profielen verkregen. Op grond van deze onderzoeksresultaten is door de strafkamer geoordeeld dat eventuele resultaten van verder onderzoek, ná het reeds uitgevoerde onderzoek, niet meer relevante informatie zal opleveren dan thans beschikbaar is.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
4.2 Ter zitting van 1 september 2010 heeft de rechtbank overwogen dat voor zover de tape nog beschikbaar was, onderzoek wenselijk (dat wil zeggen; noodzakelijk) was. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door het NFI. Ter zitting van 16 november 2010 heeft een uitvoerige discussie plaatsgevonden over verder onderzoek aan de tape. De rechtbank heeft blijkens haar beslissing nader onderzoek aan de tape niet noodzakelijk geacht. Dat deze beslissing de verdediging onwelgevallig is, levert geen grond op die een verzoek tot wraking kan dragen. Het verzoek lijkt veeleer op een verkapt appel.
5. De beoordeling
5.1 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 Vast staat dat de strafkamer tijdens de regiezitting van 1 september 2010 heeft geoordeeld dat er onderzoek diende plaats te vinden naar sporen op de tape, voor zover de tape nog aanwezig zou blijken te zijn. Toen bleek dat de tape nog beschikbaar was, heeft het NFI, versneld, onderzoek verricht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er op de tape op haren gelijkend materiaal is aangetroffen. Uit hetgeen ter zitting van 16 november 2010 naar voren is gebracht, is op te maken dat de raadsman van verzoeker heeft verzocht om verder onderzoek van dit aangetroffen materiaal, aangezien de uitkomsten van een dergelijk onderzoek relevante informatie zouden kunnen opleveren. De strafkamer heeft het verzoek tot nader onderzoek van de tape afgewezen, overwegende dat zij niet vermag in te zien dat eventuele resultaten van nader onderzoek (na het versneld uitgevoerde NFI-onderzoek d.d. 4 november 2010) meer relevante informatie zouden opleveren dan thans beschikbaar is.
5.4 Gelet op de uitkomsten van het versneld uitgevoerde onderzoek van het NFI en gelet op de inhoud van het verzoek van de raadsman van verzoeker, wordt geoordeeld dat de beslissing van de strafkamer tot afwijzing van het verzoek tot nader onderzoek van de tape onbegrijpelijk is, mede gezien in het licht van het oordeel van de strafkamer van 1 september 2010 dat onderzoek naar de tape noodzakelijk was in het kader van de waarheidsvinding. Dat de beslissing van 16 november 2010 slechts betrekking heeft op nader onderzoek ten aanzien van het onderzoek dat reeds is uitgevoerd en geen betrekking heeft op eventueel nog nader uit te voeren onderzoek naar het op haren gelijkend materiaal, zoals tijdens de zitting van de wrakingskamer is betoogd, is uit de beslissing van de strafkamer en de motivering hiervan niet af te leiden.
5.5 Geoordeeld wordt dan ook dat de strafkamer de schijn heeft gewekt geen belang te hechten aan de uitkomsten van een nog uit te voeren onderzoek naar het op haren gelijkend materiaal, door het verzoek tot nader onderzoek af te wijzen op de manier waarop zij dit heeft gedaan. Hiermee heeft de strafkamer de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt vooringenomenheid jegens verzoeker te koesteren.
5.6 Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen zal worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters] toe.
Deze beslissing is genomen door mrs. R.R. Roukema, P.W. van Baal en E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.