ECLI:NL:RBROT:2010:BN8788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88877 HA RK 10-2060
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechters van de meervoudige strafkamer afgewezen

Op 30 september 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, een verzoek tot wraking van de rechters van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verdachte tijdens een regiezitting op 1 september 2010, waarin de verdachte deel uitmaakte van een megazaak die in blokken werd behandeld. De raadsman stelde dat er een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bestond, omdat de meervoudige strafkamer in het eerste blok beslissingen had genomen zonder de verdachte te horen, en dat dit de rechters in een positie had geplaatst waarin zij niet onpartijdig konden oordelen in latere blokken.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 27 september 2010 en de raadsman, de voorzitter van de meervoudige strafkamer en de officier van justitie waren aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de meervoudige strafkamer niet in de wraking berustte en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters R.R. Roukema, B.C. Vink en P.W. van Baal. De rechtbank stelde dat de opmerkingen van de officier van justitie en de voorzitter van de meervoudige strafkamer niet leidden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De rechtbank bevestigde dat de gang van zaken tijdens de regiezitting gebruikelijk was en dat elk verzoek per geval werd bekeken, zonder dat er aanleiding was voor een schijn van vooringenomenheid.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ROTTERDAM, zitting houdende te Dordrecht
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 88877 HA RK 10-2060
Beslissing van 30 september 2010
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 10/750260 van
[naam verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [adres],
verzoeker, hierna ook aangeduid als de verdachte,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Rotterdam.
Het verzoek strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer [namen gewraakte rechters], (hierna: de meervoudige strafkamer).
1. Het procesverloop
1.1 Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank van 1 september 2010 heeft de raadsman van verdachte (verder: de raadsman) mondeling verzoek gedaan tot wraking van de meervoudige strafkamer. Hierop heeft de meervoudige strafkamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank te laten behandelen.
1.2 Het verzoek tot wraking is door een meervoudige kamer van deze rechtbank (hierna: de wrakingskamer), zitting houdende te Dordrecht, behandeld ter openbare terechtzitting van 27 september 2010, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- de raadsman,
- de voorzitter van de meervoudige strafkamer;
- de officier van justitie mr. Ekiz
1.3 Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 30 september 2010 te 13.15 uur.
2. Het verzoek
2.1 De raadsman heeft blijkens het proces-verbaal van de strafzitting van 1 september 2010 en de ter zitting van 27 september 2010 gegeven toelichting aan het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
De terechtzitting van 1 september 2010 betrof een regiezitting in een megazaak die was onderverdeeld in vier blokken. De zaak tegen verdachte was onderdeel van het tweede blok.
Bij brief van 31 augustus 2010 aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft de raadsman verzocht om alle beslissingen op verzoeken gedaan in de op de zitting geplande zaken, aan te houden tot het einde van de dag. In deze brief is vermeld dat het tussentijds beslissen in één groot onderzoek de rechters mogelijk in een positie zou kunnen brengen waarin sprake is van vooringenomenheid.
Er is sprake van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bij alle leden van de meervoudige strafkamer, omdat:
1) de meervoudige strafkamer in het eerste blok - zonder verzoeker te horen - heeft beslist op het in de brief van de raadsman van 31 augustus 2010 neergelegde verzoek;
2) de meervoudige strafkamer reeds in het eerste blok heeft beslist op verzoeken van de raadslieden in de zaken die toen behandeld werden; aldus heeft de meervoudige strafkamer zich in een dusdanige positie geplaatst, dat het voor haar onmogelijk is om op dezelfde verzoeken in de zaken die in de latere blokken zouden worden gedaan, anders te beslissen; voorts heeft de meervoudige strafkamer door in zaken van medeverdachten in het eerste blok, welke zaken een grote verwevenheid hebben met die van verdachte, de voorlopige hechtenis te schorsen en niet op te heffen impliciet een voorschot genomen op de beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis in de overige zaken;
Er is voorts sprake van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bij de voorzitter van de meervoudige strafkamer omdat
3) de officier van justitie zich tijdens de behandeling van het eerste blok nodeloos grievend over de raadsman heeft uitgelaten zonder dat de raadsman daarop kon reageren en de voorzitter daarop niet heeft gereageerd; dit terwijl de voorzitter in het eerste blok ter zake de in voormelde brief gemaakte opmerking dat er mogelijk sprake is van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer heeft opgemerkt dat die opmerking voor rekening en risico van de raadsman is; door niet in dezelfde trant te reageren op de vorenbedoelde opmerking van de officier van justitie heeft de voorzitter de - door hem te bewaken - orde ter terechtzitting onvoldoende beschermd en de belangen van de verdachte en zijn raadsman tekort gedaan.
3. Het standpunt van de rechters wiens wraking is verzocht
3.1 De meervoudige strafkamer heeft niet in de wraking berust.
3.2 De meervoudige strafkamer heeft bij monde van haar voorzitter tegen het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd:
Ad 1) de meervoudige strafkamer heeft in die zin in het eerste blok op het verzoek van de raadsman beslist dat het verzoek buiten beschouwing is gelaten, nadat het ter kennis was gebracht van de raadslieden van de verdachten wiens zaak in dat blok werden behandeld en die raadslieden te kennen te hadden gegeven een onmiddellijke beslissing op hun verzoeken te wensen; het verzoek zou, indien de wraking niet had plaatsgevonden, in de zaak tegen de verdachte in het tweede blok behandeld zijn;
Ad 2) het is gebruikelijk dat bij een regiezitting in een megazaak de zaak in meerdere blokken met meerdere verdachten wordt verdeeld en dat per blok de verzoeken van de advocaten van de betreffende verdachten wordt behandeld; dit is ook de gang van zaken geweest in de eerdere regiezittingen die in de onderhavige zaak hebben plaatsgevonden zonder dat daartegen enig bezwaar is gemaakt; voor een schijn van vooringenomenheid bestaat geen aanleiding; ieder verzoek wordt per geval bekeken;
Ad 3) Met de mededeling dat de bedoelde opmerking voor rekening en risico van de raadsman is, is nog geen oordeel over zijn verzoek gegeven. De uitlating van de officier van justitie staat daar los van.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Geen rechtsregel brengt mee dat pas aan het einde van een regiezitting in een megazaak op de verzoeken van de verdachten en hun raadslieden mag worden beslist. Het in de brief van 31 augustus 2010 neergelegde verzoek van de raadsman is slechts in die zin in het eerste blok aan de orde geweest dat is geïnventariseerd of de door de raadsman geuite wens ook bij de verdachten in het eerste blok bestond.
De betreffende opmerking van de officier van justitie en van de raadsman waren van een andere orde. Uit het ontbreken van een reactie op de opmerking van de officier van justitie kan geen vooringenomenheid of schijn van partijdigheid van de meervoudige strafkamer of zijn voorzitter worden afgeleid.
5. De beoordeling
5.1 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 Uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat het in de brief van de raadsman van 31 augustus 2010 neergelegde verzoek tijdens de behandeling van het eerste blok aan de orde is gesteld en dat de meervoudige strafkamer vervolgens heeft beslist op de verzoeken die in dat blok waren gedaan, omdat (de raadslieden van) de verdachten in dat blok dat wensten. Aldus is in het eerste blok niet beslist op het in voormelde brief neergelegde verzoek maar op het andersluidende verzoek van (de raadslieden van) de verdachten in het eerste blok. Het naar aanleiding van de wraking opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting dwingt niet tot een andere opvatting. Van de door de raadsman gestelde situatie dat in het eerste blok op het in voormelde brief neergelegde verzoek is beslist zonder verdachte en zijn raadsman te horen is derhalve geen sprake.
5.4 Bij een regiezitting in een megazaak die in blokken plaatsvindt, is de meervoudige strafkamer in de latere blokken niet gebonden aan beslissingen die in eerdere blokken op gelijkluidende verzoeken zijn gegeven. Er bestaat ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de voorzitter dat in elk geval een aparte afweging wordt gemaakt. Voorts is het vaste rechtspraak dat het feit dat een rechter in vergelijkbare gevallen in een bepaalde zin heeft beslist geen schending van de vereiste rechterlijke onpartijdigheid oplevert. Hetzelfde geldt in het geval een rechter eerder heeft beslist over de voorlopige hechtenis van een (mede-)verdachte. Gelet op dit alles kan de raadsman niet worden gevolgd in zijn stelling dat het feit dat de meervoudige strafkamer in het eerste blok op de daarin gedane verzoeken heeft beslist, een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid oplevert.
5.5 Bij de bespreking van de voormelde brief van de raadsman in het eerste blok is met betrekking tot de in die brief gestelde mogelijke schijn van vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer door de voorzitter opgemerkt dat die opmerking voor rekening en risico van de raadsman is. Deze opmerking is niet onjuist en houdt ook geen terechtwijzing in. Evenmin is het vreemd dat de voorzitter die opmerking maakte. De vorenbedoelde stelling van de raadsman betrof immers de meervoudige strafkamer en maakte deel uit van de brief van de raadsman die op dat moment werd aangehaald, zodat het op de weg van de meervoudige strafkamer lag daarover wat te zeggen.
5.6 Dat de officier van justitie in het eerste blok met betrekking tot voormelde brief van de raadsman een kennelijk onnodig grievende en diskwalificerende opmerking over de raadsman heeft gemaakt, kan niet aan de meervoudige strafkamer of zijn voorzitter worden toegerekend. Dit is niet anders wanneer zij zich ter zitting niet van die opmerking hebben gedistantieerd. Voorts gaat de taak van de voorzitter van de meervoudige strafkamer niet zover dat hij ter zitting dient te waken over persoonlijke belangen van raadslieden van anderen dan verdachten wiens zaak op dat moment wordt behandeld. Dat een reactie van de voorzitter op de vorenbedoelde opmerking van de officier van justitie is uitgebleven, is derhalve niet vreemd en kan niet als een tekortkoming van de voorzitter van de meervoudige strafkamer worden gezien.
5.7 Op grond van het vorenstaande leveren het uitblijven van een reactie op de opmerking van de officier van justitie, op zichzelf en in combinatie met de onder 5.5 bedoelde opmerking van de voorzitter geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de voorzitter van de meervoudige strafkamer op.
5.8 Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters] af.
Deze beslissing is genomen door mrs. R.R. Roukema, B.C. Vink en P.W. van Baal en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2010.