ECLI:NL:RBROT:2010:BN1434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2405 WIA - T1 en AWB 09/3713 WIA - T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de werkgever voor re-integratie van zieke werknemers en loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Houweling International B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiseres, Houweling International B.V., was als werkgever verantwoordelijk voor de re-integratie van een zieke werkneemster. De rechtbank oordeelde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de werkneemster te re-integreren, ondanks dat er geen situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden was. De rechtbank stelde vast dat de werkgever niet had aangetoond dat de werkneemster ongeschikt was voor arbeid, en dat de rapportages van de ingeschakelde arbeidsdeskundige niet de medische geschiktheid voor arbeid konden vaststellen. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie bij de werkgever ligt, en dat deze ook verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de ingeschakelde deskundigen. De rechtbank bevestigde de besluiten van het UWV om de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met 52 weken te verlengen, omdat de werkgever niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om verkorting van de loonsanctie af. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de noodzaak om adequate re-integratie-inspanningen te leveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/2405 WIA - T1 en
AWB 09/3713 WIA - T1
Uitspraak in de gedingen tussen
Houweling International B.V., gevestigd te Berkel en Rodenrijs, eiseres,
gemachtigde [gemachtigde], hoofd bureau managementondersteuning van eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Zwolle, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 3 november 2008 (hierna: besluit 1) heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de [werkneemster] (hierna: de werkneemster) met 52 weken verlengd. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen besluit 1 heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 2 juni 2009 (hierna: bestreden besluit 1) heeft eiseres beroep ingesteld (reg.nr.: AWB 09/2405 WIA - T1).
Bij besluit van 24 juni 2009 (hierna: besluit 2) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de loonsanctie van 52 weken niet wordt verkort. Bij besluit van 17 september 2009 heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen besluit 2 heeft gemaakt ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit 2) heeft eiseres eveneens beroep ingesteld (reg.nr.: AWB 09/3713 WIA - T1).
Verweerder heeft met betrekking tot beide beroepen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2010. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [medewerker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Konings.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) - voor zover hier relevant - verlengt het UWV, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Ingevolge het twaalfde lid meldt de werkgever, indien hij na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
Overeenkomstig het dertiende lid geeft het UWV de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
Het veertiende lid bepaalt dat het tijdvak, bedoeld in het negende lid, zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, eindigt maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
Krachtens het zestiende lid kunnen bij ministeriële regeling voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld.
De werkneemster is op 27 november 2006 uitgevallen voor haar arbeid als vertegenwoordigster gedurende 24 uur per week. Bij formulier, gedateerd 3 september 2008, heeft de werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd.
Op basis van dossierstudie heeft de arbeidsdeskundige op 27 oktober 2008 geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Naar het oordeel van de arbeidsdeskundige van verweerder heeft eiseres, nadat was gebleken dat de werkneemster niet in het eigen werk kon hervatten, de re-integratie in het tweede spoor aan de werkneemster overgelaten en daarmee de regie uit handen gegeven.
Bij besluit 1 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het loon aan de werkneemster moet worden doorbetaald tot 22 november 2009, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder verwezen naar het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat de werkneemster vanaf september 2008 belastbaar was en er in bezwaar geen informatie naar voren is gekomen die tot een andere beslissing leidt dan die van de arbeidsdeskundige. Re-integratie is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werkgever. Het gegeven dat eiseres zich heeft laten bijstaan door een arbodienst/bedrijfsarts, doet niet af aan die wettelijke verantwoordelijkheid, aldus verweerder.
Op 4 juni 2009 heeft eiseres verweerder verzocht om verkorting van de loonsanctie, omdat in januari 2009 de re-integratieactiviteiten in het tweede spoor gestart zijn.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 23 juni 2009 geconcludeerd dat er geen bevredigend re-integratieresultaat na herstel van de tekortkomingen is, omdat de werkneemster nog niet voor 65% aan het werk is en evenmin sprake is van een afgerond re-integratietraject.
Onder verwijzing naar deze rapportage heeft verweerder bij besluit 2 eiseres medegedeeld dat de tekortkoming nog niet is hersteld, zodat er geen reden is de loonsanctie van 52 weken te verkorten. Bij het nemen van het bestreden besluit 2 heeft verweerder zich gebaseerd op de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het verkorten van de loondoorbetalingsverplichting. Om hieraan te voldoen dient de werkneemster of voor 65% (loonwaarde) werkzaam te zijn of een re-integratietraject te hebben afgerond of dient sprake te zijn van een situatie waarin werkneemster niet meewerkt aan de re-integratie. Nu niet is voldaan aan deze criteria, is er geen reden om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat in januari 2009 het re-integratietraject spoor 2 is ingezet en dat de daarvoor ingeschakelde deskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat er op dat moment nog geen sprake was van enige belastbaarheid bij de werkneemster. Pas vanaf mei 2009 bleken er enige mogelijkheden te zijn om de werkneemster geschikt te maken voor de arbeidsmarkt. Eiseres meent dat het bestreden besluit 1 gebaseerd is op een onjuiste voorstelling van zaken. Het re-integratietraject in het tweede spoor is niet overgelaten aan de werkneemster, maar kon niet worden opgestart, omdat uit het advies van de door eiseres ingeschakelde deskundigen bleek dat het verzuim van de werkneemster zeker tot een half jaar na 27 november 2008 zou voortduren. Naar de mening van eiseres heeft verweerder bij zijn oordeel dat de werkneemster vanaf september 2008 belastbaar was vooral gekeken naar de fysieke maatstaven en onvoldoende naar de psychische klachten van de werkneemster.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt eiseres zich op het standpunt dat zij ten onrechte tot een re-integratie-inspanning in het tweede spoor verplicht wordt. Het kan volgens eiseres jaren duren voordat de werkneemster een werkplek heeft gevonden waarmee zij een loonwaarde van 65% kan verdienen. De werkneemster is pas sinds de zomer 2009 voorzichtig geschikt gemaakt om aan werk te denken, terwijl ook de recessie het moeilijk maakt om aan de eisen van verweerder te voldoen. Voorts meent eiseres dat de loondoorbetalingsanctie gedurende een vol jaar buitenproportioneel is.
Aan de orde is de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ten aanzien van de werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2009 (LJN: BJ3713) overweegt de rechtbank dat de werkgever (eind)verantwoordelijk is voor de re-integratie van zieke werknemers. Deze verantwoordelijkheid impliceert verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige. De grief van eiseres dat haar geen verwijt treft, omdat zij het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundigen heeft gevolgd en niet zelf op de stoel van de bedrijfsarts/arbeidsdeskundige kan gaan zitten om te beoordelen of haar werkneemster op medische gronden haar werk wel of niet kan hervatten, kan daarom niet slagen.
Blijkens het actueel oordeel van de bedrijfsarts van 2 september 2008 heeft de werkneemster functionele beperkingen, die haar ongeschikt maken voor haar eigen werk. In dit oordeel heeft de bedrijfsarts over de arbeidsmogelijkheden in eigen of ander werk het volgende vermeld: “arbeidsongeschiktheid voor de eigen functie; woon-werkafstand en de landelijke dekking van de functie laten aangepast werk niet toe.” Hieruit maakt de rechtbank op dat de bedrijfsarts slechts de geschiktheid voor het eigen werk heeft beoordeeld. Nu in het actueel oordeel de functionele beperkingen van de werkneemster zijn aangegeven, was er op dat moment geen sprake was van een situatie waarin de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en in verband daarmee geen andere, wel passende arbeid zou kunnen verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank had het op basis hiervan voor eiseres voldoende duidelijk kunnen zijn dat de werkneemster – zij het beperkt – belastbaar was en dat inspanningen in het kader van werkhervatting in het tweede spoor hadden dienen te worden verricht. Nu verzuimd is deze mogelijkheden te onderzoeken, deelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Gelet hierop houdt het bestreden besluit 1 in rechte stand.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt de rechtbank vast dat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 27 oktober 2008, welke rapportage ten grondslag ligt aan besluit 1, uitdrukkelijk vermeldt op welke wijze de tekortkomingen aan het re-integratietraject kunnen worden gerepareerd. Blijkens deze rapportage is dat het geval indien de werknemer arbeid verricht met een loonwaarde van tenminste 65% van het oorspronkelijke loon en deze arbeid structureel is, of als er een adequaat re-integratietraject naar ander werk bij een andere werkgever is afgerond. De stelling van eiseres dat verweerder bij besluit 2 nieuwe drempels heeft opgeworpen, is, gelet hierop, feitelijk onjuist. Anders dan eiseres kennelijk meent, wordt voor het tweede spoor niet zonder meer geëist dat de werkneemster werkzaam is, maar dat het re-integratietraject volledig is afgerond.
Eiseres heeft niet aan de hand van medische stukken aangetoond dat de werkneemster ongeschikt was tot het verrichten van enige arbeid. De rapportages waarop eiseres zich in dit verband beroept, zijn afkomstig van een arbeidsdeskundige/jobcoach. Het is echter niet diens deskundigheid om de medische geschiktheid voor arbeid van de medewerkster vast te stellen, maar om aan de hand van de bij de werkneemster vastgestelde medische beperkingen te bezien voor welke arbeid de werkneemster nog wel geschikt te achten is. Uit de “Rapportage 3 mnd” van 13 mei 2009 blijkt evenmin dat de arbeidsdeskundige/jobcoach op enigerlei wijze rekening heeft gehouden met de door de bedrijfsarts op 2 september 2008 vastgestelde medische beperkingen voor het verrichten van arbeid.
Nu op het moment van de aanvraag tot verkorten van de loonsanctie eiseres niet voldeed aan de criteria die hiervoor gelden - de werkneemster werkte op dat moment in het geheel niet, terwijl er evenmin sprake was van een afgerond traject in het tweede spoor - ziet de rechtbank geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit 2.
Onder deze omstandigheden zijn de beroepen van eiseres ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en mr. J.A.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De voorzitter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 15 juli 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: