zaaknummer / rolnummer: 353736 / KG ZA 10-399
Vonnis in kort geding van 8 juni 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HRP THRUSTER SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Krimpen aan de Lek,
eiseres,
advocaat mr. J.F. Bienfait,
1. [gedaagde 1],
wonende te [adres],
in persoon verschenen
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COIL INTERNATIONAL BEHEER B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
ter zitting vertegenwoordigd[gedaagde 1], directeur,
gedaagden.
Partijen zullen hierna HRP en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 12 mei 2010
- de producties van HRP
- de producties van [gedaagde 1] c.s.
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 25 mei 2010.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende, voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde, feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. HRP is een fabrikant van roerpropeller systemen (thruster systems)voor de scheepvaart. Dit zijn voortstuwingsinstallaties die ook een roerfunctie hebben.
2.3. Met ingang van 1 maart 2010 is [gedaagde 1] bij HRP in dienst getreden in de functie van Manager Project Management en Engineering Mechanical. In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd d.d. 23 februari 2010 is onder meer het navolgende geheimhoudings¬beding opgenomen:
’12.3 Werknemer erkent, dat hem door de werkgever strikte geheimhouding is opgelegd van alles wat hem over de onderneming van werkgever of dienst cliënten bekend is geworden en ten aanzien waarvan hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs kan vermoeden.
12.4 Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook, enige mededeling te doen aangaande enige bijzonderheden omtrent de onderneming van werkgever betreffende of daarmee verband houdende. Hieronder wordt verstaan informatie betrekking hebbend op bedrijfsaangelegenheden in de ruimste zin des woords, betreffende prijzen, technische informatie, tekeningen, octrooien, contracten, uitvindingen, publicaties, leveranciers en/of afnemers.’
2.4. Op 19, 22 en 24 maart 2010 heeft [gedaagde 1] enkele bedrijfsdocumenten van HRP, waaronder stukken met de aanduiding ‘internal’, naar zijn privé mailadres gestuurd.
2.5. HRP heeft het dienstverband met [gedaagde 1] tijdens de overeengekomen proeftijd per 31 maart 2010 beëindigd. [gedaagde 1] is hiervan op 25 maart 2010 in kennis gesteld door zijn direct leidinggevende [a ].
2.6. Op 26 maart 2010 heeft [gedaagde 1] per e-mail een brief verzonden aan diverse betrokkenen bij HRP. Deze brief bevat, onder meer, kritiek op de capaciteiten en het functioneren van Koolmees.
2.7. In e-mailbericht van 9 april 2010 aan ZF, het Duitse moederbedrijf van HRP, schrijft [gedaagde 1] namens Coil International B.V., de vennootschap waarvan [gedaagde 1] directeur en enig aandeelhouder is:
‘[gedaagde 1] Bsc, Msc will issue a publication mid 2010 on Thruster systems reliability.
The study will be based on detailed FMEA of a number thrusters of major thruster manufacturers and will include tunnel thrusters and steerable thrusters.
The study will mainly focus on safe operation and mechanical integrity of the various thruster systems.
The Publication will involve discussions on Linkedin Marine Propulsion Networking group and all Marine and naval platforms e.g. Marine executive.
(…)
A concept of the study will be available to all thrusters manufacturers and classification societies on request.’
3.1. HRP vordert – zakelijk en verkort weergegeven – veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot nakoming van het overeengekomen geheimhoudingsbeding alsmede een verbod aan [gedaagde 1] c.s. zich negatief over HRP uit te laten, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2. Het verweer van [gedaagde 1] c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen van HRP.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. HRP vordert een verbod waardoor de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde 1] c.s. wordt beperkt. In een dergelijke vordering dient zo concreet mogelijk te worden aangegeven welke uitlatingen in de visie van de eiser verboden moeten worden. Gegeven de inhoud van de vorderingen sub 1, 2 en 3 van HRP en hetgeen mr. Bienfait ter zitting heeft opgemerkt over de onderlinge verhouding tussen deze vorderingen, moet de vordering sub 3 worden beschouwd als een meer concrete uitwerking van de algemeen geformuleerde vorderingen sub 1 en 2. In het navolgende wordt aan de vorderingen sub 1 en 2, naast vordering sub 3, dan ook geen zelfstandige betekenis toegekend.
4.2. De vordering sub 3 van HRP houdt in dat het gedaagden wordt verboden zich in woord, geschrift, op internet of anderszins in enigerlei mate negatief uit te laten over eiseres, in het bijzonder, doch niet beperkt tot de kwaliteit van eiseres’ producten en/of dienstverlening, waaronder begrepen de producten van en dienstverlening verleend door vennootschappen behorende tot de HRP-groep.
4.3. HRP heeft deze vordering als volgt onderbouwd.
[gedaagde 1] is gebonden aan het overeengekomen geheimhoudingsbeding. Tijdens het dienstverband heeft [gedaagde 1] vertrouwelijke gegevens naar zijn privé mailadres gezonden. Met het ter beschikking stellen van deze gegevens aan zijn vennootschap Coil International Beheer heeft [gedaagde 1] het geheimhoudingsbeding reeds geschonden.
Los daarvan heeft HRP een gerechtvaardigd belang bij haar vordering omdat [gedaagde 1] geheim te houden informatie van HRP tot zich heeft genomen en voornemens is deze informatie openbaar te maken in de vorm van een te publiceren studie.
[gedaagde 1] c.s. heeft als doel HRP aan de schandpaal te nagelen en wil slechts tegen betaling afzien van publicatie. Deze handelwijze van [gedaagde 1] c.s. is in strijd met de gesloten overeenkomst dan wel onrechtmatig jegens HRP op grond van artikel 6: 162 BW.
4.4. [gedaagde 1] c.s. heeft als verweer het navolgende aangevoerd.
[gedaagde 1] is ontstemd over het ontslag, maar dit staat los van de voorgenomen publicatie. Deze publicatie betreft een reeds in 2004 aangevangen commerciële studie, waarin thrustersystemen van 15 verschillende leveranciers, waaronder HRP, worden besproken en vergeleken op basis van openbare informatie. Met de voorgenomen publicatie wordt de geheimhoudingsplicht dus niet geschonden.
De stukken die [gedaagde 1] naar zijn privé mailadres heeft verzonden dienden slechts ter voorbereiding van werkbesprekingen de volgende dag. [gedaagde 1] heeft zich altijd gehouden aan geheimhoudingsbedingen die hij met eerdere werkgevers is overeengekomen. Meestal was in die bedingen, anders dan in dit geval, een expliciete regeling voor eventuele publicaties opgenomen, maar ook nu acht [gedaagde 1] zich aan het geheimhoudingsbeding gehouden.
[gedaagde 1] acht een maatschappelijk belang bij de publicatie van zijn studie aanwezig, omdat deze defecten aan thrustersystemen van schepen betreft en dergelijke fouten ernstige gevolgen kunnen hebben.
4.5. Met betrekking tot de geldigheid van het overeengekomen geheimhoudingsbeding wordt als volgt overwogen.
[gedaagde 1] heeft verwezen naar soortgelijke bedingen in eerdere arbeidsovereen¬komsten die een uitdrukkelijke regeling voor publicatie door de werknemer bevatten. Voor zover [gedaagde 1] daarmee heeft willen betogen dat bij gebreke van een dergelijke regeling eventuele publicaties niet onder de reikwijdte van het geheimhoudingsbeding vallen, deelt de voorzieningenrechter zijn standpunt niet. Gelet op de formulering van artikel 12.3 en 12.4 van de arbeidsovereenkomst vallen ook publicaties waardoor geheim te houden gegevens worden geopenbaard onder het geheimhoudingsbeding. Een andere uitleg zou het geheimhoudingsbeding illusoir maken.
Nu er ook overigens geen grond is te twijfelen aan de geldigheid van het overeengekomen geheimhoudingsbeding, wordt in het navolgende van deze geldigheid uitgegaan.
4.6. De voorzieningenrechter constateert dat het sub 3 gevorderde verbod zodanig ruim geformuleerd is, dat iedere negatieve uitlating van [gedaagde 1] c.s. over HRP (en gerelateerde ondernemingen) onder het bereik daarvan valt. Zoals HRP echter zelf – terecht – heeft opgemerkt, is een verbod slechts gerechtvaardigd voor zover het gaat om uitlatingen waarmee de geheimhoudings¬plicht van [gedaagde 1] wordt geschonden. Onderzocht moet dus worden of er gegronde vrees bestaat dat [gedaagde 1] onder het geheimhoudings¬beding vallende informatie openbaar zal maken. De enkele verzekering van [gedaagde 1] dat hij het geheimhoudingsbeding niet zal overtreden is voor HRP niet voldoende, nu hij het beding in de visie van HRP al overtreden heeft door een aantal (4 althans ten minste 3) berichten met bijlagen aan zijn privé adres te zenden.
4.7. Op grond van de door HRP overgelegde producties 8 tot en met 11 en de daarop ter zitting door HRP gegeven toelichting acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de hierna vermelde bijlagen bij de betreffende e-mailberichten geheim te houden informatie bevatten. Het betreft de documenten genaamd:
- P 0000 Cilindrische pennen achtergrond informatie (INTERNAL).doc
(bijlage bij e-mailberichten d.d. 19 maart 2010 en 24 maart 2010)
- Overview.xls
(bijlage bij e-mailbericht d.d. 22 maart 2010).
4.8. De resterende bijlagen bevatten algemene, kennelijk niet vertrouwelijke, informatie van Bureau Veritas (bijlagen bij e-mailbericht d.d. 24 maart 2010 8.29 uur) respectievelijk montagevoorschriften voor cilindrische pennen (bijlage bij e-mailbericht d.d. 24 maart 2010 15.39 uur). Van laatstgenoemde voorschriften acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat deze, zoals [gedaagde 1] ter zitting heeft betoogd, reeds bij scheepswerven buiten HRP bekend zijn, zodat dit document voorshands niet als vertrouwelijk wordt beschouwd.
4.9. Met betrekking tot de in 4.7 genoemde vertrouwelijke documenten acht de voorzieningenrechter gegronde vrees voor openbaarmaking aanwezig. Bij dit oordeel zijn met name de navolgende omstandigheden van belang geacht:
- het feit dat [gedaagde 1] HRP noch bij aanvang van, noch tijdens het dienstverband op de hoogte heeft gesteld van het volgens zijn stellingen toen al lopende onderzoek;
- de omstandigheid dat [gedaagde 1], anders dan hij op 22 april 2010 aan HRP heeft geschreven, in maart 2010 deze vertrouwelijke bedrijfsdocumenten van HRP naar zijn privé mailadres heeft verzonden;
- de negatieve houding van [gedaagde 1] ten opzichte van HRP, die blijkt uit de correspondentie na het einde van het dienstverband;
- de door [gedaagde 1] c.s. aangekondigde publicatie waarin, naar zijn zeggen, ook producten van HRP in detail behandeld zullen worden.
4.10. Weliswaar heeft [gedaagde 1] bij herhaling medegedeeld dat hij voor zijn studie slechts openbare informatie heeft gebruikt en dat hij het geheimhoudingsbeding niet zal schenden, en spreekt het in zijn voordeel dat hij de voorgenomen publicatie vooraf bij (het moederbedrijf van) HRP aangekondigd heeft, maar afgezet tegen de in 4.9 genoemde omstandigheden leidt een en ander niet tot het oordeel dat er geen basis is voor (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van HRP.
Daar komt bij, in het kader van een belangenafweging, dat een verbod als na te melden [gedaagde 1] c.s. ook niet zal belemmeren als hij inderdaad niet beoogt het geheimhoudings¬beding te overtreden.
4.11. [gedaagde 1] heeft ter zitting nog opgemerkt dat hij zich tot op zekere hoogte een ‘klokkenluider’ voelt. Hetgeen hij in dit verband heeft gesteld komt erop neer dat hij een maatschappelijke verantwoordelijkheid zou hebben om zijn onderzoek te publiceren omdat het een bijdrage levert aan de detectie van fouten in bepaalde systemen, welke fouten ernstig letsel en aanzienlijke (milieu)schade tot gevolg kunnen hebben.
Onder omstandigheden kan een dergelijke maatschappelijke verantwoordelijkheid aan een verbod als thans gevorderd in de weg staan. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat zodanige situatie zich hier niet voordoet. [gedaagde 1] is geen journalist of wetenschapper, de beoogde publicatie betreft een commercieel rapport dat slechts tegen betaling en aan belangstellenden ( naar valt te verwachten: uit de branche) en niet aan een breed publiek ter beschikking wordt gesteld. Dat enig maatschappelijk belang openbaarmaking op die wijze van onder het geheimhoudingsbeding vallende gegevens vereist, is onvoldoende gebleken. Bovendien kan uit het feit dat [gedaagde 1] zich bereid heeft verklaard tegen vergoeding van publicatie van de betreffende gegevens af te zien, worden afgeleid dat de gestelde maatschappelijke verantwoordelijkheid ook voor [gedaagde 1] zelf geen principieel punt is.
4.12. HRP vordert een verdergaand verbod. Daarvoor ontbreekt echter een deugdelijke basis.
[gedaagde 1] heeft slechts zeer kort bij HRP gewerkt. Dat hij in de betreffende drieënhalve week meer of andere geheim te houden informatie heeft verkregen die hij thans zou willen verspreiden is niet aannemelijk geworden. Omdat [gedaagde 1], naar tussen partijen vaststaat, al geruime tijd in de branche werkzaam is, is zijn lezing, inhoudend dat hij op grond van die ervaring en uit openbare bronnen over informatie omtrent HRP beschikt, alleszins aannemelijk. Nu inperking van de vrijheid van meningsuiting wordt gevraagd is de enkele mogelijkheid dat het toch anders ligt onvoldoende voor een verdergaand verbod. Dat geldt zeker voor zover HRP aan [gedaagde 1] het geven van een eigen opvatting wenst te verbieden (op basis van een onrechtmatige daad, los van de contractuele geheimhoudingsverplichting). Slechts als [gedaagde 1] c.s. daarbij de grenzen van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt zou overschrijden, zou voor een dergelijk verbod ruimte zijn, doch elke aanwijzing dat [gedaagde 1] c.s. daadwerkelijk onrechtmatige uitlatingen zal publiceren ontbreekt. Zelfs in het e-mailbericht van 26 maart 2010, waarin [gedaagde 1] zich vlak na zijn ontslag zeer kritisch uitlaat, wordt immers niet gerept van een dergelijk voornemen en is [gedaagde 1] nog relatief terughoudend (zij het dat de formulering op het randje van het betamelijke is).
4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zou naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter openbaarmaking van de in 4.7 genoemde documenten door [gedaagde 1] schending van het overeengekomen geheimhoudingsbeding opleveren. Indien Coil International Beheer B.V., wetende van het geheimhoudingsbeding, tot openbaarmaking van deze stukken zou overgaan, zou zij daarmee onrechtmatig handelen jegens HRP. De voorzieningenrechter zal [gedaagde 1] c.s. derhalve verbieden op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook, enige mededeling te doen over de inhoud van de in 4.7 genoemde documenten.
4.14. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als hierna vermeld.
4.15. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde 1] c.s. op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook, enige mededeling te doen over de inhoud van een of meer van de volgende documenten:
- P 0000 Cilindrische pennen achtergrond informatie (INTERNAL).doc
(bijlage bij e-mailberichten d.d. 19 maart 2010 en 24 maart 2010)
- Overview.xls
(bijlage bij e-mailbericht d.d. 22 maart 2010),
5.2. bepaalt dat [gedaagde 1] c.s. voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het in 5.1 bepaalde en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt aan HRP een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,-, tot een maximum van EUR 100.000,-,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2010, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart.?
2171/106