ECLI:NL:RBROT:2010:BM6954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/3822
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en de rechtsgeldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar (eiser) en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (verweerder) over een disciplinair ontslag. Eiser is ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, waaronder het buiten de weegbrug houden van afval en het zwart verkopen van containers metaal. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat op 29 april 2009 was genomen, waarin hem onvoorwaardelijk ontslag werd verleend zonder de toevoeging 'eervol'. Eiser stelde dat hij op basis van eerdere communicatie van verweerder mocht vertrouwen op een voorwaardelijk ontslag en dat de verklaringen die aan het ontslag ten grondslag lagen, misleidend waren.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet het vertrouwen mocht ontlenen aan de brieven van verweerder, aangezien deze slechts voorstellen waren en verweerder van deze voorstellen kon afwijken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de belangen van eiser tijdens het gesprek waarin hij zijn verklaringen aflegde. Eiser was gewezen op zijn recht om zich te laten bijstaan en had de mogelijkheid om het gesprek op een later moment voort te zetten, maar had hiervan geen gebruik gemaakt.

De rechtbank oordeelde verder dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de leidinggevende rol van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 juni 2010, en eiser en verweerder hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/3822
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.G. van Westrenen, advocaat te Hilversum,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
gemachtigde drs. E.J. Overgaauw.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1 Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder de termijn van het aan eiser verleende bijzonder verlof en van de ontzegging van de toegang tot de werkplek verlengd tot 31 november 2008, welke termijn bij besluit van 27 november 2008 is verlengd tot
22 december 2008. Tegen deze besluiten heeft eiser bij brief van 9 december 2008 bezwaar gemaakt.
2 Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag zonder de toevoeging 'eervol' opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 mei 2009 bezwaar gemaakt.
3 Verweerder heeft bij besluit van 29 september 2009 voormelde bezwaren ongegrond verklaard.
4 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van
6 november 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 8 april 2010 een verweerschrift ingediend.
5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld door [P&O-adviseur van de Roteb].
2 Overwegingen
1 Ingevolge artikel 78 van het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam (hierna: AR) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het AR is een disciplinaire straf ontslag.
Ingevolge artikel 97, tweede lid, van het AR kan, voor zover hier van belang, in het geval bedoeld in artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, het ontslag ook zonder toevoeging van het woord eervol worden verleend.
2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn standpunt, ingenomen bij het besluit van 29 april 2009, gehandhaafd. Aan eiser is disciplinair onvoorwaardelijk ontslag, zonder de toevoeging van het woord eervol, verleend wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit de verlenging van de periode van het verleende bijzonder verlof en van de ontzegging van de toegang tot de werkplek gehandhaafd.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe - samengevat weergegeven - het volgende aan. Eiser stelt dat sprake is van opgewekt vertrouwen dat hij niet onvoorwaardelijk, maar voorwaardelijk ontslagen zou worden. Voorts heeft verweerder bij het versturen van het besluit van 29 april 2009 onzorgvuldig gehandeld. De verklaringen die aan het plichtsverzuim ten grondslag zijn gelegd zijn op misleidende wijze tot stand gekomen. Bovendien blijkt uit die verklaringen van eiser dat hij al in december 2006 de problemen die zich voordeden op het milieupark aan de orde heeft gesteld. Verweerder heeft niets met deze mededelingen gedaan.
4 De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 Het beroep van eiser op het vertrouwen dat hem niet onvoorwaardelijk maar voorwaardelijk disciplinair ontslag zou worden verleend, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de brief van 19 december 2008 is onder meer het volgende vermeld: "Alles overwegende heb ik besloten om het college van Burgemeester en Wethouders te verzoeken om u voorwaardelijk disciplinair ontslag te verlenen en u (…) te plaatsen in een andere, lagere betrekking voor de duur van 2 jaar, onder aanpassing van uw bezoldiging." Naar het oordeel van de rechtbank kan deze brief, gelet op de tekst, niet anders worden gekwalificeerd dan als een voorstel van de algemeen directeur van de Roteb aan verweerder om eiser voorwaardelijk disciplinair te ontslaan en te plaatsen in een lagere betrekking voor de duur van 2 jaar onder aanpassing van de bezoldiging. Hieraan heeft eiser dus niet het vertrouwen mogen ontlenen dat verweerder hem geen onvoorwaardelijk disciplinair ontslag zou verlenen.
In de brief van 9 januari 2009 is onder meer het volgende vermeld: " Zijn coöperatieve houding heeft, zoals verwoord in mijn schrijven d.d. 19 december 2008 bijgedragen aan het afzien van de zwaarste disciplinaire maatregel, namelijk onvoorwaardelijk ontslag." Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan deze brief, aangezien hierin wordt verwezen naar de brief van 19 december 2008, evenmin het vertrouwen mogen ontlenen dat verweerder hem geen onvoorwaardelijk disciplinair ontslag zou verlenen.
Beide brieven zijn uitdrukkelijk een voorstel aan het, tot het opleggen van een disciplinaire straf, bevoegde gezag. Eiser heeft moeten begrijpen dat het gezag (verweerder), ten nadele van eiser van dit voorstel kon afwijken.
De rechtbank begrijpt dat de omstandigheden dat deze brieven zijn ondertekend namens verweerder, dat is vermeld dat eiser op 29 december 2008 wordt verwacht om afspraken te maken over zijn werkhervatting, en dat eiser na verlof daadwerkelijk in januari 2009 het werk heeft hervat, bij eiser tot onduidelijkheid hebben geleid. Evenwel kan deze onduidelijkheid, gelet op de inhoud van de brieven bezien in onderlinge samenhang, geen afbreuk doen aan vorenstaande conclusie.
4.2 Verweerder heeft aan zijn standpunt dat sprake is van ernstig plichtsverzuim ten grondslag gelegd dat eiser zakelijke klanten van de Roteb heeft bevoordeeld door aangeboden afval buiten de weegbrug te houden en dat eiser tijdens werktijd met gebruik van Roteb-materieel betrokken is geweest bij het zwart verkopen van zes of zeven containers metaal (oud ijzer) aan een recyclingbedrijf, waarvoor hij in alle gevallen geld in ontvangst heeft genomen.
Eiser heeft deze feiten niet betwist, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn verklaringen daarover niet in vrijheid zijn afgelegd en dat hij is misleid over de context waarbinnen hem door verweerder is gevraagd te verklaren.
De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Blijkens het gespreksverslag van 17 september 2008 is eiser voorafgaand aan het gesprek op die datum te kennen gegeven wat het doel was van het gesprek, te weten op verzoek van de directie van de Roteb een analyserend onderzoek in te stellen naar de procesgang van bepaalde afval- en kringloopstromen bij de milieuparken en in het bijzonder milieupark Hekendorp. Ook is eiser gewezen op het feit dat hij niet tot antwoorden verplicht is, alsmede dat niet meewerken aan het onderzoek door de werkgever kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Voorts is eiser blijkens hetzelfde gespreksverslag, nadat een voorval dat heeft plaatsgevonden op 19 juni 2008 ter sprake is gekomen, gewezen op zijn recht om zich bij te laten staan door een advocaat en/of belangenbehartiger. Eiser is voorts de mogelijkheid geboden om het gesprek op een later moment voort te zetten en eiser is nogmaals gewezen op zijn zwijgrecht. Voorts is eiser nogmaals te kennen gegeven dat het een inventariserend/analyserend gesprek is. In de omstandigheid dat [sectorchef milieuparken en containerservice], bij het gesprek aanwezig was en dit volgens eiser invloed heeft gehad op de vrijheid van eiser om verklaringen af te leggen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de druk die eiser mogelijk daardoor heeft ervaren als ongeoorloofd moet worden aangemerkt. Nog daargelaten de omstandigheid dat het ambtenaren(tucht)recht geen zwijgrecht kent, is eiser, zoals uit het voorgaande blijkt, op dit recht gewezen toen zijn persoonlijke betrokkenheid bij mogelijk plichtsverzuim bleek. Eiser had er voor kunnen kiezen daarvan gebruik te maken. Tevens is eiser toen de gelegenheid geboden bijstand van een advocaat in te roepen en het gesprek op een later moment voort te zetten. Voor de stelling van eiser dat verweerder uit eigen beweging het gesprek had moeten staken bestaat geen grond. Eiser is immers voldoende ruimte geboden die keuze zelf te maken.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de belangen van eiser tijdens het gesprek dermate zijn geschonden dat zijn verklaringen niet als bewijs kunnen dienen.
4.3 Eiser heeft voorts gesteld dat hij in december 2006 met [medewerker 1] en [mederwerker 2], beiden werkzaam op andere milieuparken, heeft gesproken over de misstanden op het milieupark Hekendorp. Verweerder had [medewerker 1 en medewerker 2] daarover moeten horen. Deze noodkreet van eiser was een poging om eisers locatiebeheerder via [medewerker 1 en medewerker 2] te corrigeren. Eiser voelde zich door deze locatiebeheerder onder druk gezet.
De rechtbank begrijpt dit beroep aldus dat de straf van onvoorwaardelijk disciplinair ontslag als onevenredig moet worden aangemerkt nu eiser gepoogd heeft de situatie te veranderen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de omstandigheid dat verweerder niet kenbaar onderzoek heeft gedaan naar de situatie zoals eiser die, naar gesteld, bij [medewerker 1 en medewerker 2] ter sprake heeft gebracht, geen aanleiding voor de conclusie dat de straf onevenredig is.
Immers, eiser heeft, nadat hij volgens zijn verklaring een en ander onder de aandacht van [medewerker 1 en medewerker 2] heeft gebracht in een poging deze situatie te stoppen, wel verder deelgenomen aan voormelde gedragingen die kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer nu eiser meewerkend voorman is en in die hoedanigheid een leidinggevende functie heeft. Voorts had het op de weg van eiser gelegen om de misstanden onder de aandacht te brengen van eerdergenoemde [sectorchef] of de directie van de Roteb, juist nu [medewerker 1 en medewerker 2], zoals eiser stelt, hem niet hebben geholpen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank mede betrokken de omstandigheid dat eind 2007 binnen de Roteb een integriteitsbeleid is ingezet, waarvan eiser door het volgen van de workshops op de hoogte was. Eiser heeft hiervan afgezien en heeft de situatie en zijn aandeel daarin laten voortduren, terwijl niet is gebleken dat het voor eiser, ondanks de druk die hij voelde van de zijde van de locatiebeheerder, onmogelijk was om enerzijds deze integriteitskwestie bij de daarvoor aangewezen personen te melden, teneinde de situatie te laten beëindigen, en anderzijds zijn eigen aandeel daarin te stoppen.
4.4 Ten aanzien van de stelling dat verweerder bij verzending van het besluit van
29 april 2009 onzorgvuldig heeft gehandeld, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de gedingstukken blijkt dat het besluit van 29 april 2009 aan de gemachtigde van eiser is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat dit besluit, conform het bepaalde in artikel 3:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt. Eiser had derhalve, via zijn gemachtigde, van het ontslagbesluit op de hoogte kunnen zijn. Verweerder kan weliswaar worden verweten dat het ontslagbesluit niet tevens naar het juiste adres van eiser is verzonden en dat is verzuimd om de afdeling waar eiser werkte vooraf in te lichten, maar deze omstandigheden kunnen geen afbreuk doen aan vorenstaande conclusie.
4.5 Tot slot is de rechtbank van oordeel dat - zoals ook ter zitting door de gemachtigde van eiser is bevestigd - tegen de besluiten tot verlenging van de termijn van bijzonder verlof en ontzegging van de toegang tot de werkplek, geen beroepsgronden zijn aangevoerd.
5 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.M. Beishuizen, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 3 juni 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: