ECLI:NL:RBROT:2010:BM5265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1439 WOB-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inzage anonieme tipbrief in het kader van werknemersfraude onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Rotterdam). Eiser had verzocht om inzage in een anonieme tipbrief die leidde tot een onderzoek naar vermeende werknemersfraude. Het onderzoek had echter geen bewijs opgeleverd van illegale werkzaamheden of inkomsten van eiser. Eiser verzocht om de identiteit van de anonieme tipgever te onthullen, omdat hij geconfronteerd werd met beschuldigingen die zijn leven negatief beïnvloedden. Verweerder wees dit verzoek af op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), met als argument dat het privacybelang van de anonieme tipgever zwaarder weegt dan het belang van eiser om bewijs te vergaren voor een mogelijke aangifte.

De rechtbank overwoog dat de anonieme tipgever door het niet vermelden van zijn of haar naam duidelijk de wens had om onbekend te blijven. De inhoud van de tipbrief was zodanig dat openbaarmaking de identiteit van de tipgever zou kunnen onthullen, wat in strijd zou zijn met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank benadrukte dat het belang van eiser om bewijs te vergaren niet meeweegt in de afweging van belangen bij de Wob, aangezien de wet is ontworpen om de openbaarheid van informatie te waarborgen in het algemeen belang en niet om persoonlijke belangen te dienen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de openbaarmaking van de anonieme tipbrief te weigeren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het indienen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1439 WOB-T1
Uitspraak in het geding tussen
[Naam], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. P.A.R. Dijkers, advocaat te Hellevoetsluis,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Rotterdam), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 10 september 2008 heeft verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geweigerd eiser inzage te geven in een anonieme tipbrief.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 september 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 1 mei 2009 beroep ingesteld.
Naar aanleiding van het verzoek van verweerder daartoe heeft de rechter-commissaris op
30 juni 2009 beslist dat beperking van de kennisneming door eiser van de anonieme tipbrief gerechtvaardigd is. Op 6 juli 2009 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op grondslag van het geheime stuk uitspraak te doen, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2010. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Swartjes.
2 Overwegingen
Eiser ontvangt sinds 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO).
Naar aanleiding van een op 21 april 2008 ontvangen brief van een anonieme tipgever heeft verweerder een onderzoek werknemersfraude verricht. Bij brief van 23 juli 2008 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat bij dit onderzoek geen werkzaamheden of inkomsten zijn aangetoond en heeft hij eiser excuses aangeboden voor het ongemak.
Eiser heeft verweerder verzocht hem mee te delen wie de anonieme tipgever is. Eiser heeft dit verzoek gedaan omdat hij de afgelopen twee jaar met enige regelmaat geconfronteerd wordt met beschuldigingen die afkomstig zijn van derden die de kennelijke bedoeling hebben om zijn leven onmogelijk te maken en het doen van aangifte hiervan afstuit op het ontbreken van bewijsmateriaal.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de afwijzing van eiseres verzoek gebaseerd op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de tipgever.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob moet een bestuursorgaan informatie verstrekken overeenkomstig de Wob en daarbij uitgaan van het algemeen belang en de openbaarheid van informatie. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank overweegt dat de briefschrijver door het niet vermelden van zijn of haar naam er blijk van heeft gegeven onbekend te willen blijven. Voorts blijkt dit uit de inhoud van de brief. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de tipbrief zodanig is dat aan de hand daarvan de identiteit van de briefschrijver achterhaald zou kunnen worden, zodat openbaarmaking van de anonieme tip het belang van de tipgever bij de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer kan schaden. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de in de brief gegeven informatie zodanig is dat een beperkte inzage – door bijvoorbeeld het deels zwart maken van de tekst – niet mogelijk is.
Tegenover het privacybelang van de tipgever staat eisers belang om voldoende bewijs te vergaren voor het doen van aangifte bij de politie. Dit belang van eiser is echter niet een belang dat meeweegt bij het recht op openbaarmaking als bedoeld in de Wob. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2004, LJN: AO8476) dient het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan geen onderscheid worden gemaakt naar de persoonlijke belangen en oogmerken van degene die om inzage verzoekt. Bij de te verrichten belangenafweging in het kader van de Wob worden het publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen betrokken, maar niet het specifieke belang van degene die om inzage verzoekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen zoals die in het kader van de Wob meegewogen worden, in redelijkheid openbaarmaking van de anonieme tipbrief achterwege heeft kunnen laten. Het beroep van eiser is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. P.C. Santema en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: