ECLI:NL:RBROT:2010:BM3574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/71 WW44-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor paarden-/ponyfokkerij en opfok-/africhtingsstal in Westvoorne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2010 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor het oprichten van een paarden-/ponyfokkerij annex opfok-/africhtingsstal op een perceel in Westvoorne. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen sprake was van een volwaardig agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, [naam], een bedrijfsplan had ingediend dat door verschillende deskundigen positief was beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan noodzakelijk was voor de verdere expansie van het bedrijf en dat het niet in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vermeende onrealistische bedrijfsvoering en de impact op de omgeving, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de vergunning terecht was verleend, omdat het bouwplan voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en de welstandseisen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de kostenveroordeling af. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van bouwvergunningen in het kader van agrarische bedrijfsvoering en de toepassing van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/71 WW44-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam, wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
[naam], vergunninghoudster.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder aan [naam] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een paarden-/ponyfokkerij annex opfok-/africhtingsstal op het perceel [straatnaam] te Westvoorne.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 september 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 8 januari 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 15 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 6 november 2009 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2009. Eiser is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Slaats. Vergunninghoudster is niet verschenen.
Op 25 november 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2010. Eiser is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Slaats. Vergunninghoudster (hierna: [naam] is verschenen, bijgestaan door haar dochter, [naam].
2 Overwegingen
2.1. Feiten en omstandigheden
Op 2 augustus 2004 heeft [naam] een bouwaanvraag ingediend voor het oprichten van een paarden-/ponyfokkerij annex opfok-/africhtingsstal op het perceel [straatnaam] tegenover nummer 2 te Rockanje. Het bouwplan voorziet volgens de aanvraag en daarbij behorende bouwtekeningen in het oprichten van een trainingshal, 28 paardenboxen en andere voorzieningen.
Rond 2005 heeft [naam] het perceel aan de [straatnaam] te Rockanje in eigendom verkregen en op 23 juni 2006 is de aanvraag bouwvergunning gewijzigd in een aanvraag voor de locatie aan de [straatnaam].
Op 6 mei 2008 heeft LTO Noord Advies ten behoeve van de vergunningaanvraag een (gewijzigd) bedrijfsplan opgesteld.
Op 27 juni 2008 heeft de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (hierna: DCMR) op verzoek van verweerder een advies uitgebracht over dit bedrijfsplan. De DCMR heeft daarbij positief geadviseerd ten aanzien van de volwaardigheid van het (op te richten) bedrijf.
Op 14 juli 2009 heeft Nassau Poort Expertisebureau B.V. (hierna: Nassau Poort) gereageerd op het rapport van LTO Noord Advies.
Op 8 oktober 2009 heeft de DCMR een reactie gegeven op het rapport van Nassau Poort.
Op verzoek van verweerder heeft het bureau Accon/Avm adviseurs en accountants (hierna: Accon/Avm) op 9 oktober 2009 een reactie gegeven op het bedrijfsplan van LTO Noord Advies en het rapport en de brief van Nassau Poort van 14 juli 2009 onderscheidenlijk 23 juli 2009.
Op 6 november 2009 heeft Nassau Poort een reactie gegeven op het rapport van
Accon/Avm.
2.2. Wettelijk kader
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.5.1. van de Invoeringswet blijft de Woningwet, ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip, van toepassing zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
(…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend,
Ingevolge het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne, dat op 29 mei 2007 is vastgesteld en op 29 januari 2008 (gedeeltelijk) is goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, is het bouwplan gesitueerd op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” met de aanduiding ‘IV’.
Op grond van artikel 7 lid 1.1, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden ter plaatse met de aanduiding ‘IV’ bestemd voor volwaardige productiegerichte paardenhouderijen, met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 7, lid 2.1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op de in lid 1.1 en lid 1.2 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering en de in lid 1.2 genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf mag worden gevestigd; (…);
(…)
c. bouwwerken dienen te worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken;
(…)
f. nieuwe bebouwing uitsluitend is toegestaan indien deze – mede gelet op de aard, de
omvang, de inrichting en de continuïteit van het bedrijf – noodzakelijk en doelmatig is voor een volwaardig bedrijf.
In artikel 7 lid 5.1 van de planvoorschriften is bepaald dat, voor zover hier van belang, burgemeester en wethouders alvorens te beslissen over het verlenen van een bouwvergunning voor het bouwen en vernieuwen van een bedrijfsgebouw schriftelijk advies inwinnen bij de agrarische deskundige met betrekking tot de vraag, of het bouwplan in overeenstemming is met de toegestane bedrijfsvoering en voor een doelmatige bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf noodzakelijk is, een en ander gelet op:
a. de volwaardigheid van het bedrijf;
b. de aard en inrichting van het bedrijf;
c. de mate van mechanisatie van het bedrijf;
d. de omvang van het bedrijf naar oppervlakte en Nederlandse Grootte Eenheden (NGE’s);
e. de al of niet verspreide ligging van de bedrijfsgronden;
f. de continuïteit van het bedrijf, mede gelet op de leeftijd van de aanvrager en/of de opvolgingssituatie;
g. het beroep van de aanvrager en het al dan niet hebben van een volledige dagtaak in het betreffende bedrijf;
h. de aanwezigheid van bedrijfsgebouwen die zijn afgestemd op de aard en omvang van het bedrijf.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a3, van de planvoorschriften wordt onder een agrarisch bedrijf een bedrijf verstaan dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p2, van de planvoorschriften wordt onder paardenhouderij het houden van paarden en pony’s verstaan ten behoeve van:
d. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
e. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
Op grond van artikel 1, aanhef en onder v2, van de planvoorschriften wordt onder volwaardig (agrarisch bedrijf) verstaan een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarisch bedrijf; bij de beoordeling van volwaardigheid zijn belangrijk: arbeidsinkomen, veebezetting, grondareaal, totale omvang en tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren in de (nabije) toekomst.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die vallen binnen de gebieden A, B of C zoals aangegeven op kaartblad 20 naast de overige op de kaart aan deze gronden gegeven bestemmingen eveneens bestemd voor het behoud van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarden. De betreffende gebieden hebben elk een eigen beschermingsregime. Voor een toelichting op deze gronden wordt verwezen naar kaartblad 20.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften is op de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en slaan van damwanden) worden verricht die niet dieper reiken dan:
- voor gebied A: 0,40 m beneden het maaiveld;
- voor gebied B: 0,50 m beneden het maaiveld;
- voor gebied C: 0,80 m beneden het maaiveld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p3, van de planvoorschriften wordt onder peil de kruin verstaan van de weg indien de afstand tussen een bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt en in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Gronden van beroep
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de bouwvergunning had dienen te weigeren en voert daartoe de volgende gronden aan:
- Het bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Onder verwijzing naar de op zijn verzoek uitgebrachte rapportage van Nassau Poort van
14 juli 2009 heeft eiser aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het vereiste van een volwaardige productiegerichte paardenhouderij. Het op te richten bedrijf heeft geen enkele overlevingskans. Het beschikbare grondareaal is niet toereikend voor het houden van 85 paarden, op de begroting zijn geen investeringen opgenomen om het bestaande aantal dieren van 31 op korte termijn uit te breiden tot 85 en er is geen rekening gehouden met aanloopkosten.
Verweerder had bovendien bij de beoordeling of sprake is van een volwaardig bedrijf geen rekening mogen houden met het illegale gebruik van de gronden aan de [straatnaam] tegenover nr. 2. Niet uit te sluiten is voorts dat voor de activiteiten aan de [straatnaam] een vergunning is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet. Deze wet levert mogelijk belemmeringen op voor de bedrijfsvoering, zodat het zeer de vraag is of, en in hoeverre deze activiteiten meegenomen hadden kunnen worden in het bedrijfsplan.
De bouwvergunning is in strijd met artikel 7, lid 5.1 van het bestemmingsplan verleend, nu enkel is beoordeeld of sprake is van een volwaardig bedrijf. Onduidelijk is bijvoorbeeld of ook wordt voldaan aan de eis van continuïteit. Verweerder had zich niet zonder meer mogen baseren op de adviezen van LTN Noord en de DCMR.
De bouwvergunning is daarnaast in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het bestemmingsplan, nu het bouwplan is geprojecteerd in het gebied met de aanduiding B en op grond daarvan niet dieper dan 50 cm beneden het maaiveld mag worden gebouwd, terwijl de nieuw te bouwen stal een fundering heeft die tot 70 cm onder het maaiveld reikt.
- Het bouwplan is in strijd met de redelijke eisen van welstand.
De kleurstelling voldoet niet aan de gebiedscriteria zoals vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota en daarnaast is nagelaten om tegelijk met het bouwplan een beplantingsplan te overleggen. Verder is nagelaten om het bouwplan te toetsen aan de inrichtings- en locatiecriteria zoals deze zijn opgenomen in het door de gemeenteraad in november 2008 vastgesteld toetsingskader “Bedrijfsmatige paardenhouderij”.
- Verweerder heeft geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met de bestaande belangen en het eigen ruimtelijke beleid.
De vestiging van een productiegerichte paardenhouderij en de bouw van een stal leidt tot een beperking van het woongenot van eiser door hinder als gevolg van het verkeer van en naar de nieuw te bouwen stal en beperking van het vrije uitzicht vanuit de woning. Het bouwplan is voorts in strijd met het beleid van de gemeente. Immers, de gemeenteraad heeft het tegengaan van de aantasting van de open en vrije ruimtes en behoud van de weidsheid tot speerpunt van beleid geformuleerd in het kader van een leefbaar en aantrekkelijk Westvoorne.
2.3 Beoordeling
Algemeen
De onderhavige aanvraag om bouwvergunning is bij verweerder op 18 augustus 2006 ingekomen, zodat in het onderhavige geval, voor zover het de Woningwet betreft, het recht van toepassing is zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wro.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie verweerder heeft te beslissen op de bouwaanvraag die voorligt. Indien het bouwplan niet in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming, noch met de vigerende welstandseisen, moet verweerder de bouwvergunning verlenen. Aan een belangenafweging, waaronder de door eiser aangevoerde belangen, komt verweerder dan niet toe. Hetzelfde geldt voor de door de rechtbank te verrichten toetsing.
Planologisch regime
De rechtbank stelt vast dat verweerder de bouwaanvraag heeft beoordeeld aan de hand van het planologische regime op grond van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Westvoorne” zoals dat gold ten tijde van het primaire en het bestreden besluit.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 9 december 2009, reg. nr. 200801932/1 (te vinden via www.raadvanstate.nl), voor zover hier van belang, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 29 januari 2008, kenmerk PZH-2008-28395, tot (gedeeltelijke) goedkeuring van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Westvoorne”, heeft vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 7, lid 2.1, onder j, zesde gedachtestreepje, artikel 7, lid 3.1, onder b, en artikel 8, lid 2, onder j, vijfde gedachtestreepje.
De rechtbank kan bij de toetsing van het bestreden besluit geen rekening houden met deze vernietiging door de Afdeling nu dit heeft plaatsgevonden na het nemen van het bestreden besluit. De vernietiging heeft geen terugwerkende kracht zodat de betreffende bepalingen ten tijde van het bestreden besluit werking hadden.
Voorts merkt de rechtbank op dat niet is uit te sluiten, dat het nieuwe planologische regime een zwaardere eis (volwaardig agrarisch bedrijf) stelt ten aanzien van het te vestigen bedrijf dan het oude regime (het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Rockanje, 4de herziening” dat de eis stelt dat het gaat om een reëel agrarisch bedrijf). Nu vergunninghoudster de beoordeling aan de hand van het nieuwe regime niet heeft bestreden, heeft de rechtbank hieraan geen consequenties verbonden. Zij zal zich bij haar beoordeling van het bestreden besluit derhalve beperken tot de bepalingen van het bestemmingplan “Landelijk Gebied Westvoorne”.
Noodzakelijkheid en volwaardigheid
De rechtbank overweegt dat realisatie van het bouwplan noodzakelijk is voor verdere expansie van het al deels opgestarte fokbedrijf van [naam]. Zonder overdekte binnenbak kunnen de gefokte paarden immers niet worden getraind en zonder extra paardenboxen kunnen de paarden/pony’s waarvoor dat noodzakelijk is niet worden gehuisvest. In dit verband merkt de rechtbank op dat volgens de verklaring van [naam] ten tijde van de nadere zitting binnen het bedrijf al 50 paarden en/of pony’s aanwezig zijn en dat er naar wordt gestreefd om dit aantal in de loop van 2010 met nog eens 15 uit te breiden.
Volgens vaste jurisprudentie pleegt onder het begrip ‘volwaardig agrarisch bedrijf’ een bedrijf van zodanige omvang te worden verstaan dat daarin voor ten minste één persoon een volledige dagtaak aanwezig is, met daarbij passende arbeidsomvang en daarbij passende redelijkerwijs te verwachten bedrijfsinkomen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluitvorming heeft kunnen baseren op het advies van 27 juni 2008 van de DCMR, nu hieruit afdoende blijkt dat (na een aanloopperiode) sprake zal zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. De brief van de DCMR van 8 oktober 2009 en het rapport van Accon/Avm van 9 oktober 2009 zijn een reactie op het door eiser in beroep overgelegde rapport van Nassau Poort van 14 juli 2009 en de daarin opgeworpen vragen ten aanzien van de volwaardigheid. Hoewel uit het rapport van Accon/Avm van 9 oktober 2009 volgt dat het advies van de DCMR van 27 juni 2008 op een aantal punten verbetering en/of aanvulling behoefde, leidt dit niet tot een andere conclusie, nu ook Accon/Avm tot de conclusie komt dat sprake is van een volwaardig bedrijf. In dit kader overweegt de rechtbank dat de kernbezwaren van eiser door verweerder en diens ingeschakelde deskundige(n) op voldoende gemotiveerde wijze zijn weerlegd. Uit de adviezen van de DCMR en Accon/Avm blijkt dat sprake is van een arbeidsomvang van meer dan één volledige arbeidskracht, dat de financiering is gewaarborgd, dat het aanschaffen van eigen denkhengsten niet noodzakelijk is en dat de in het bedrijfsplan gehanteerde kosten, geschatte omzet en resultaten over het geheel gezien geen blijk geven van een zodanig onrealistisch scenario dat geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Uit deze adviezen blijkt verder dat, ook al zou uiteindelijk niet de beoogde omvang van 85 paarden worden bereikt, er toch nog steeds sprake zal zijn van een volwaardig bedrijf. Ter zitting heeft [naam] verder toegelicht dat inmiddels de voorziene schadevergoeding (circa € 2.000.000,--) aan haar echtgenoot is uitgekeerd en dat in de praktijk inmiddels is gebleken dat de in het bedrijfsplan opgenomen kosten voor voer te hoog zijn ingeschat. Ten slotte is medegedeeld dat haar dochter, [naam], thans volledig werkzaam is in het bedrijf.
De rechtbank kan, gelet op het vorenstaande, het betoog van eiser dat het bedrijf niet levensvatbaar is dan wel de continuïteit niet is gewaarborgd, dan ook niet volgen.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder bij de beoordeling van de volwaardigheid van het bedrijf ten onrechte rekening heeft gehouden met het perceel aan de [straatnaam] t.o. nr. 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat ook dat perceel valt binnen het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne” en ook bestemd is voor agrarisch gebruik. Hoewel het perceel enige kilometers verwijderd is van het hoofdperceel valt niet in te zien waarom dit perceel niet betrokken zou kunnen worden bij het bedrijf. Het kan immers dienst doen als extra weidegrond. Niet in geschil is verder dat ter plaatse niet is voorzien in een bebouwingsvlak, zodat reeds hierom het oprichten van paardenboxen ten behoeve van het onderhavige bedrijf niet, althans niet zonder ontheffing, mogelijk is. Uit de door verweerder overgelegde bouwvergunning volgt verder dat de op dat perceel gebouwde romneyloods niet illegaal is gebouwd. Met deze bouwvergunning is echter het huidige en/of toekomstige gebruik als pensionstalling en/of stalling van opfokpaarden niet gelegaliseerd. De vergunning is immers verleend voor het gebruik als tuinbouwkas.
Nog daargelaten de vraag of de interne verbouwing tot de thans aanwezige paardenboxen (29 stuks) vergunningvrij is en deze situatie al bestond voor inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime, kan [naam] ten aanzien van het voorheen bestaande illegale gebruik geen rechten ontlenen aan de in artikel 29 van de bestemmingsplanbepalingen opgenomen overgangsbepalingen. De rechtbank verwijst daarvoor naar het derde lid van dit artikel. Eiser heeft dat terecht betoogd.
De rechtbank ziet hierin echter geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat verweerder heeft onderkend dat de betreffende locatie niet is bestemd voor een fokkerij, de aanwezige romneyloods al onder de vorige eigenaar in gebruik was voor de stalling van paarden en dat verweerder niet voornemens is tegen het strijdige gebruik handhavend op te treden. Voorts heeft verweerder overwogen dat op het perceel aan de [straatnaam], gelet op de daar nog aanwezige bebouwingsmogelijkheden, een nieuwe stal kan worden gebouwd, indien de loods op de [straatnaam] niet meer kan worden gebruikt. In het midden latende of verweerder, indien er een verzoek tot handhaving zou worden ingediend, met recht zou kunnen afzien van handhaving, blijkt uit het bestreden besluit in elk geval dat verweerder ambtshalve niet voornemens is tot handhaven en voorts dat verweerder oog heeft gehad voor een reëel alternatief ter vervanging van de romneyloods indien deze niet meer zou kunnen worden gebruikt voor het opfokbedrijf.
Gelet hierop faalt het betoog dat geen rekening had mogen worden gehouden met het perceel aan de [straatnaam].
Archeologie
Ter zitting van 18 november 2009 is genoegzaam gebleken dat het bouwplan is gesitueerd op dan wel nabij de grens tussen de gebieden B en C. Aan de hand van de overgelegde kaarten is een precieze vaststelling op centimeters niet te maken. Zo het bouwplan deels zou zijn gesitueerd op het gebied B zou dat een verwaarloosbare overschrijding vormen. Voorts volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het bouwplan ook blijft binnen de normen die gelden voor het gebied B. Dat verweerder de bouwvergunning had moeten weigeren wegens strijd met artikel 6 van de planvoorschriften, volgt de rechtbank dan ook niet.
Welstand
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting van 18 november 2009, stelt de rechtbank voorop dat het welstandsbetoog zich beperkt tot de vraag of verweerder bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste welstandscriteria. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. In dit geval is immers sprake van een bestaande agrarische bestemming en bestaande bebouwing, te weten een bedrijfswoning en enkele opstallen. Verweerder heeft dan ook terecht geen grond gezien om de bouwaanvraag te toetsen aan de thematische criteria die zijn opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. Verweerder heeft het positieve oordeel van de welstandscommissie op grond van een toetsing aan de toepasselijke gebiedscriteria aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen.
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het bouwplan niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en de welstandstoets kan doorstaan. Gelet op het limitatief imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet volgt hieruit in het onderhavige geval dat de bouwvergunning kon en ook moest worden verleend. Voor een belangenafweging is hier dan ook geen plaats. Dat verweerder onverplicht aandacht heeft besteed aan enige belangen van eiser, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het door eiser aangehaalde gemeentelijk beleid, gelet op het voorgaande, evenmin een toetsingselement kan vormen.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Voor een kostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr.A.I. van Strien en
mr. A. van ‘t Laar, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 6 mei 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: