ECLI:NL:RBROT:2010:BM1847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/758 VWWB
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. van Zwieten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsverlening

In deze zaak heeft verzoekster op 17 februari 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Op 2 maart 2010 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij bijstand zou ontvangen tot zes weken na de beslissing op haar beroep. De rechtbank heeft verzoekster geïnformeerd dat haar beroep in de hoofdzaak, met nummer AWB 10/584 WWB, op 25 maart 2010 zou worden behandeld. De gemachtigde van verzoekster heeft echter op 30 maart 2010 per fax laten weten dat de mondelinge behandeling niet nodig was, omdat het beroep was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens op 31 maart 2010 bevestigd dat het beroep was ingetrokken en dat zij ervan uitging dat het verzoek om voorlopige voorziening ook was ingetrokken.

Op 6 april 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster echter aangegeven dat er nog steeds een spoedeisend belang was bij een voorlopige voorziening en dat verzoekster deze wilde voortzetten in het kader van een andere beroepsprocedure met kenmerk AWB 10/805 WWB. De voorzieningenrechter heeft vervolgens, zonder zitting, uitspraak gedaan op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster het beroep tegen het niet tijdig beslissen had ingetrokken, waardoor de connexiteit met het verzoek om voorlopige voorziening ontbrak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet meer in verband stond met een hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.:
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[A], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde mr B. Laurman, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder (hierna: het college).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 17 februari 2010 heeft verzoekster beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om bijstand uit hoofde van de Wet werk en bijstand door het college.
Voorts heeft verzoekster bij brief van 2 maart 2010 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat aan verzoekster bijstand zal worden verstrekt tot zes weken na de beslissing op het beroep.
De rechtbank heeft verzoekster bericht dat het beroep in de hoofdzaak met het nummer AWB 10/584 WWB door een meervoudige kamer zal worden behandeld op de zitting van 25 maart 2010. De gemachtigde van verzoekster heeft de rechtbank laten weten die datum verhinderd te zijn. Vervolgens zijn partijen uitgenodigd voor een zitting op 31 maart 2010 van de meervoudige kamer.
De gemachtigde van verzoekster heeft de rechtbank ’s-avonds 30 maart 2010 per faxbericht meegedeeld dat de mondelinge behandeling geen doorgang hoeft te vinden daar hij namens verzoekster het beroep intrekt.
Bij griffiersbrief van 31 maart 2010 zijn partijen bericht dat het beroep in de zaak AWB 10/584 WWB is ingetrokken en dat rechtbank er van uit gaat dat het verzoek om voorlopige voorziening eveneens is ingetrokken.
Bij brief van 6 april 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster bericht dat verzoekster nog immer een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening en dat zij de voorlopige voorziening wenst voort te zetten hangende de beroepsprocedure met kenmerk AWB 10/805 WWB.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter doet gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.
2.2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingetrokken. Daarmee komt de connexiteit aan het verzoek te ontvallen.
Dat verzoekster inmiddels op 8 maart 2010 beroep heeft ingesteld tegen een besluit op bezwaar van het college van 25 januari 2010 ter zake van een eerdere intrekking van de bijstand maakt dit niet anders. De voorziening die door verzoekster is verzocht zag immers op het niet tijdig beslissen op een nieuwe aanvraag om bijstand en niet op de door het college in bezwaar gehandhaafde intrekking van de bijstandsuitkering.
2.4 Bij gebrek aan connexiteit met een hoofdzaak is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
2.5 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 15 april 2010.
Afschrift verzonden op: