ECLI:NL:RBROT:2010:BM1847
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- P. van Zwieten
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsverlening
In deze zaak heeft verzoekster op 17 februari 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Op 2 maart 2010 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij bijstand zou ontvangen tot zes weken na de beslissing op haar beroep. De rechtbank heeft verzoekster geïnformeerd dat haar beroep in de hoofdzaak, met nummer AWB 10/584 WWB, op 25 maart 2010 zou worden behandeld. De gemachtigde van verzoekster heeft echter op 30 maart 2010 per fax laten weten dat de mondelinge behandeling niet nodig was, omdat het beroep was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens op 31 maart 2010 bevestigd dat het beroep was ingetrokken en dat zij ervan uitging dat het verzoek om voorlopige voorziening ook was ingetrokken.
Op 6 april 2010 heeft de gemachtigde van verzoekster echter aangegeven dat er nog steeds een spoedeisend belang was bij een voorlopige voorziening en dat verzoekster deze wilde voortzetten in het kader van een andere beroepsprocedure met kenmerk AWB 10/805 WWB. De voorzieningenrechter heeft vervolgens, zonder zitting, uitspraak gedaan op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster het beroep tegen het niet tijdig beslissen had ingetrokken, waardoor de connexiteit met het verzoek om voorlopige voorziening ontbrak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet meer in verband stond met een hoofdzaak.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 april 2010.