ECLI:NL:RBROT:2010:BL6042
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in kort geding niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2010 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in een kort geding. Verzoekster had op 4 februari 2010 een wrakingsverzoek ingediend, waarin zij stelde dat de voorzieningenrechter haar en haar advocaat onheus had behandeld tijdens de zitting van 3 februari 2010. De wrakingskamer heeft het dossier van de kort geding procedure bestudeerd en de betrokken partijen uitgenodigd voor de zitting. De voorzieningenrechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, maar is niet verschenen ter zitting van de wrakingskamer. Verzoekster heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek, maar dit verzoek is afgewezen.
De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter tijdens de behandeling van het kort geding kritische vragen heeft gesteld en heeft geprobeerd partijen nader tot elkaar te brengen. De rechtbank oordeelde dat de voorzieningenrechter zijn taken en bevoegdheden op een juiste manier heeft uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Dit besluit is genomen om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen, aangezien verzoekster en haar advocaat eerder ook al een wrakingsverzoek hadden ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank benadrukte dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter voorop staan, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om een wrakingsverzoek te rechtvaardigen.