ECLI:NL:RBROT:2010:BL6042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348037 / HA RK 10-28
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in kort geding niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2010 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter in een kort geding. Verzoekster had op 4 februari 2010 een wrakingsverzoek ingediend, waarin zij stelde dat de voorzieningenrechter haar en haar advocaat onheus had behandeld tijdens de zitting van 3 februari 2010. De wrakingskamer heeft het dossier van de kort geding procedure bestudeerd en de betrokken partijen uitgenodigd voor de zitting. De voorzieningenrechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, maar is niet verschenen ter zitting van de wrakingskamer. Verzoekster heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek, maar dit verzoek is afgewezen.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter tijdens de behandeling van het kort geding kritische vragen heeft gesteld en heeft geprobeerd partijen nader tot elkaar te brengen. De rechtbank oordeelde dat de voorzieningenrechter zijn taken en bevoegdheden op een juiste manier heeft uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Dit besluit is genomen om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen, aangezien verzoekster en haar advocaat eerder ook al een wrakingsverzoek hadden ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank benadrukte dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter voorop staan, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om een wrakingsverzoek te rechtvaardigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 19 februari 2010
Zaaknummer: 348037
Rekestnummer: HA RK 10-28
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
strekkende tot wraking van [naam voorzieningenrechter], voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de voorzieningenrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 3 februari 2010 is door de voorzieningenrechter het door verzoekster tegen [naam gedaagde in kort geding] ingestelde civielrechtelijke vordering in kort geding behandeld. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en aan partijen medegedeeld dat op 16 februari 2010 een beslissing zou worden gegeven.
Bij faxbericht van 4 februari 2010 heeft de advocaat van verzoekster de voorzieningenrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven kort geding procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde behandeling ter terechtzitting.
Verzoekster, haar advocaat, alsmede de voorzieningenrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De voorzieningenrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat zij niet in de gelegenheid is ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen.
Bij faxbericht van 18 februari 2010 (13:09uur) heeft de advocaat van verzoekster te kennen gegeven dat het meer dan noodzakelijk is de voorzieningenrechter ter zitting te horen, met het verzoek de behandeling van het verzoek daartoe aan te houden. Daarbij heeft de advocaat van verzoekster meegedeeld dat verzoekster bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding geen vertrouwen meer heeft in een onpartijdige en objectieve behandeling van het verzoek.
De algemeen secretaris van de wrakingskamer heeft op verzoek van de voorzitter aan verzoekster en haar advocaat in antwoord op het verzoek tot aanhouding en oproeping van de voorzieningenrechter meegedeeld dat verzoekster en haar advocaat op 19 februari 2010 de gelegenheid zal worden geboden ter zitting de standpunten nader toe te lichten.
Voorafgaand aan de behandeling van het thans aan de orde zijnde wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer in een andere samenstelling het verzoek van verzoekster, dat mede strekt tot wraking van de leden van de thans oordelende wrakingskamer, bij beslissing van 19 februari 2010 voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor een deel ongegrond verklaard.
Ter zitting van 19 februari 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de gedaagde in het kort geding, [naam gedaagde in kort geding] en zijn advocaat mr. G.E.A. Heezemans. Verzoekster, haar advocaat en de voorzieningenrechter zijn niet verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster bij faxbericht van 4 februari 2010 het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven.
2.1.1
Tijdens de behandeling van het kort geding ter terechtzitting van 3 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter verzoekster en de advocaat onheus, op een verheven toon, vurig en aanvallend behandeld, waarbij de voorzieningenrechter de advocaat en de verzoekster steeds in de rede viel.
2.1.2
Voorts was de voorzieningenrechter gehouden eerst de stukken door te nemen die de rechtbank van partijen had ontvangen, en bij partijen te verifiëren of zij ook de stukken hebben, die in het bezit zijn van de rechtbank, hetgeen zij heeft nagelaten.
2.1.3
Daarnaast voelde verzoekster zich onder druk gezet om bepaalde toezeggingen te doen, die zij niet wilde doen. Indien verzoekster haar toezegging zou intrekken, zou de voorzieningenrechter een schrikbarend vonnis jegens verzoekster wijzen.
2.1.4
Het vertrouwen van de advocaat in de rechterlijke organisatie van Rotterdam is ernstig aangetast en door de behandeling van het kort geding door de voorzieningenrechter op 3 februari 2010 versterkt. De advocaat heeft de impressie dat de rechtbank van Rotterdam de zaak niet meer onpartijdig kan behandelen en bij voorbaat vooringenomen is. Om die reden verzoekt hij de verwijzing van de zaak naar de rechtbank Dordrecht.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren
3. De beoordeling
3.1
Naar aanleiding van het verzoek de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden teneinde de voorzieningenrechter ter zitting van de wrakingskamer te horen wordt als volgt overwogen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 39 lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in de gelegenheid gesteld op het verzoek tot wraking te worden gehoord. De rechter heeft die gelegenheid benut door een schriftelijke reactie op het verzoek in te dienen. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het verzoek tot wraking is ter zitting van heden niet nader toegelicht. De rechtbank ziet geen aanleiding de voorzieningenrechter in de gelegenheid te stellen nader te worden gehoord op dat verzoek. Het verzoek tot aanhouding wordt dan ook afgewezen.
3.2
Voor zover het onder 2.1.4 vermelde een verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam inhoudt, wordt dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Zoals volgt uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1998, NJ 1999, 271, voorziet de wet niet in de mogelijkheid tot wraking van leden van een college die geen bemoeienis met de zaak hebben gehad. Hierbij wordt ten overvloede opgemerkt dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen mogelijkheid biedt om de ingestelde civielrechtelijke vordering in kort geding, anders dan op de voet van de geldende regels voor de relatieve competentie, te verwijzen naar een andere rechtbank, zoals verzoekster heeft voorgesteld.
3.3
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de voorzieningenrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de voorzieningenrechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.6
Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 februari 2010 staat voldoende vast dat de voorzieningenrechter tijdens de behandeling van het kort geding op 3 februari 2010 kritische vragen heeft gesteld aan verzoekster en haar advocaat en tevens heeft geprobeerd partijen nader tot elkaar te brengen.
Voorop wordt gesteld dat het de taak van de rechter is om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en daartoe zonodig kritische vragen te stellen. Ook is het de taak van de rechter te onderzoeken of en in welke mate partijen open staan voor een eventuele schikking. In de omstandigheden van dit geval kan aan de wijze waarop de voorzieningenrechter uitvoering heeft gegeven aan die taken geen aanwijzing worden ontleend voor de stelling dat sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.7
Voorts staat voldoende vast dat de voorzieningenrechter de advocaat van verzoekster, onder meer door hem te onderbreken, heeft aangesproken op zijn gedrag tijdens de behandeling ter terechtzitting.
De bewaking van de procesorde behoort mede tot de taken en bevoegdheden van de rechter, evenals de bepaling van de wijze waarop de mondelinge behandeling van een vordering in kort geding plaatsvindt, waaronder ook begrepen de wijze waarop wordt vastgesteld welke stukken als processtukken dienen te worden aangemerkt. In de wijze waarop de voorzieningenrechter uitvoering heeft gegeven aan die taken en bevoegdheden kan geen aanwijzing worden gevonden voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.8
Niet aannemelijk is dat de voorzieningenrechter heeft gezegd dat zij 'een schrikbarend vonnis' jegens verzoekster zou wijzen. Hierbij wordt opgemerkt dat het de rechter vrijstaat om partijen in kennis te stellen van hetgeen zij tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid en daaromtrent een voorlopig oordeel te geven, inclusief de observatie dat verzoekster van dat vonnis mogelijk zal schrikken, waarmee kennelijk is gedoeld op een mogelijke afwijzing van de vorderingen in dit kort geding. In de wijze waarop de voorzieningenrechter zich - kennelijk bij wijze van voorlopig oordeel ter zitting - over de stellingen van partijen heeft uitgesproken, wordt evenmin een omstandigheid gezien, op grond waarvan verzoekster mocht vrezen dat de voorzieningenrechter vooringenomen was.
3.9
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot wraking ongegrond is. Voor zover verzoekster in haar verzoek ontvankelijk is, moet het verzoek dan ook worden afgewezen.
3.1
In deze zaak heeft verzoekster thans tweemaal een wrakingverzoek ingediend, dat telkens niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen. De procesopstelling van verzoekster en haar advocaat wijst erop dat zij onvoldoende inzicht hebben in de systematiek die ten grondslag ligt aan de mogelijkheid die de wet in het leven heeft geroepen om een rechter te wraken. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat verzoekster en haar advocaat nieuwe niet-ontvankelijke of ongegronde wrakingsverzoeken zullen indienen met als gevolg dat de goede voortgang van de bodemprocedure onredelijk wordt vertraagd. De rechtbank komt tot de conclusie dat verzoekster en haar advocaat misbruik maken van het middel tot wraking. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
4. Beslissingen
wijst af het verzoek van verzoekster tot aanhouding van de behandeling van het verzoek tot wraking;
verklaart niet-ontvankelijk het verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam;
wijst af het verzoek tot wraking van voorzieningenrechter mr. H. van Lokven-van der Meer;
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 19 februari 2010 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. O.E.M. Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. P.W.E. Wijsman, griffier.