2.5Partijen houdt verdeeld de vraag of [Bedrijfsnaam 1] de Nederlandse biedingsregels heeft overtreden door na het bericht in de [...] op [...] 2008 niet (onverwijld) een persbericht uit te brengen omtrent de koersgevoelige informatie waarover zij op dat moment beschikt. Deze vraag valt uiteen in een aantal deelvragen, namelijk of [Bedrijfsnaam 1] kwalificeerde als bieder in de zin van artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud), of zij beschikte over informatie als bedoeld in dat artikellid en zo ja, of zij al dan niet aanspraak kon maken op uitstel als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) in verbinding met artikel 5:59, derde lid, van de Wft (oud) en artikel 14 van het Besluit marktmisbruik Wft, zoals dit luidde tot 1 januari 2009 (hierna: oud). De rechtbank zal zich hierna eerst buigen over de eerste twee deelvragen.
2.5.1In artikel 1:1 van de Wft wordt als bieder gedefinieerd: een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie al dan niet tezamen met een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht.
2.5.2Ingevolge artikel 5:53, eerste lid, van de Wft wordt – voor zover hier van belang – verstaan onder voorwetenschap: bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of omtrent de handel in deze financiële instrumenten, welke informatie niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten.
2.5.3Artikel 4 van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) luidde:
“1. Indien ingevolge dit besluit een openbare mededeling is vereist wordt deze openbare mededeling onverwijld en overeenkomstig het bij of krachtens artikel 5:59, eerste lid, tweede en derde volzin, van de wet bepaalde gedaan. Artikel 5:59, tweede, derde en achtste lid, van de wet en artikel 12, 13 en 14 van het Besluit Marktmisbruik Wft zijn van overeenkomstige toepassing.
2. (…).
3. Een bieder van wie geen door hem uitgegeven of aangeboden financiële instrumenten met zijn instemming zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, doet een openbare mededeling over informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, van de wet voor zover die rechtstreeks op hem betrekking heeft of verband houdt met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte openbaar bod.
4. (…).”
2.5.4De toelichting bij artikel 4 van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) bevat het volgende (Stb. 2007, 329, p. 34):
“In het derde lid is een restbepaling opgenomen. Hierin wordt geregeld dat buitenlandse bieders en niet-beursgenoteerde bieders, voor wie artikel 5:59 van de wet niet rechtstreeks geldt, koersgevoelige informatie openbaar dienen te maken voor zover die informatie betrekking heeft op de bieder of verband houdt met een (voorgenomen, aangekondigd of uitgebracht) openbaar bod. (Overigens bepaalt artikel 1.1 van de wet dat reeds sprake is van een bieder indien diegene een openbaar bod voorbereidt.) Bedacht dient daarbij te worden dat weliswaar dit besluit reeds geldt voor buitenlandse en niet-beursgenoteerde bieders, waardoor de openbare mededelingen waartoe zij in dit besluit verplicht worden ook zonder het derde lid van dit artikel al voor hen gelden. Echter, om voor alle bieders eenzelfde algemene verplichting tot het doen van openbare mededelingen over koersgevoelige informatie met betrekking tot een openbaar bod te laten gelden, is deze toevoeging noodzakelijk. De hierboven reeds besproken, van overeenkomstige toepassing verklaring van (onder meer) lid 3 van artikel 5:59 van de wet in het eerste lid van dit artikel, bewerkstelligt overigens dat ook buitenlandse bieders en niet-beursgenoteerde bieders voor wie artikel 5:59 van de wet niet rechtstreeks geldt, in beginsel en onder omstandigheden een beroep kunnen doen op de uitstelmogelijkheid. (Er is echter, zoals hieronder zal worden beschreven, een aantal openbare mededelingen terzake waarvan géén beroep kan worden gedaan op de uitstelmogelijkheid.) De verplichting tot het doen van een openbare mededeling geldt overigens nadrukkelijk ook na het uitbrengen van het openbaar bod, door middel van het algemeen verkrijgbaar stellen van een biedingsbericht.”
2.5.5AFM meent dat op grond van de door haar vastgestelde feiten en omstandigheden is komen te staan dat [Bedrijfsnaam 1] als “bieder” moet worden aangemerkt en dat zij voorafgaand aan [...] 2008 over koersgevoelige informatie beschikte die zij openbaar had moeten maken. Die feiten en omstandigheden zijn volgens AFM:
- op [...] 2006 spreken de CEO van [Bedrijfsnaam 1], [...] [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), en de CFO van [Bedrijfsnaam 1], [persoon 2], met de toenmalige CEO van [Bedrijfsnaam 2], [...] [persoon 3] (hierna: [persoon 3]) en [...] [persoon 6], een lid van het Management Team van [Bedrijfsnaam 2], over de ontwikkelingen in hun branche en mogelijke samenwerking;
- begin [...] telefoneert [persoon 3] met [persoon 1], waarbij de mogelijkheid van samenwerking nogmaals wordt geuit;
- op [...] belt [persoon 1] [persoon 3], waarbij [persoon 1] informeert of er interesse bestaat om te praten over een vorm van samenwerking. [persoon 3] geeft aan dat een gesprek op dat moment niet opportuun is omdat [Bedrijfsnaam 2] momenteel bezig is met een strategische heroriëntatie, welk proces eerst moet worden afgerond;
- op[...] en[...] belt [persoon 1] opnieuw met [persoon 3] in welke gesprekken de laatste stelt dat de strategische heroriëntatie naar verwachting in[...] zal zijn afgerond;
- op [...] brengt [Bedrijfsnaam 2] een persbericht uit waarin zij aangeeft te hebben gekozen voor een “stand-alone” strategie. Voorts wordt in dat persbericht vermeld dat [Bedrijfsnaam 2] een nieuwe CEO, te weten [...] [persoon 4] (hierna: [persoon 4]), en een nieuwe voorzitter van de Raad van Commissarissen, te weten [...] [persoon 5] (hierna: [persoon 5]), heeft;
- in de eerste week van [...] belt [persoon 4] [persoon 1] om zich voor te stellen. Bij die gelegenheid stelt [persoon 1] dat [Bedrijfsnaam 1] geen vijandig bod op [Bedrijfsnaam 2] zal uitbrengen;
- op [...] heeft een bijeenkomst plaats tussen [persoon 1], Mahoney en [persoon 4] in [...]. De laatste benadrukt tijdens die bijeenkomst dat er bij [Bedrijfsnaam 2] geen interesse bestaat in samenwerking en dat zij haar strategie zelfstandig blijft uitvoeren. [persoon 1] bevestigt dat [Bedrijfsnaam 1] niet voornemens is een vijandig bod op [Bedrijfsnaam 2] uit te brengen;
- op[...] heeft een telefoongesprek plaats tussen beide CEO’s. [persoon 1] wil de ideeën van [Bedrijfsnaam 1] toelichten, maar [persoon 4] houdt de boot af. Hij stelt dat er niets is gewijzigd ten opzichte van de eerder aangekondigde uitkomst van de strategische heroriëntatie. Wel stelt hij voor om in april weer bijeen te komen;
- op [...] belt [persoon 1] [persoon 4] om een afspraak te maken voor een ontmoeting op [...]. Hij geeft daarbij aan geïnteresseerd te zijn in een ontmoeting op vriendschappelijk basis;
- op [...] belt [persoon 1] nogmaals [persoon 4]. De laatste zegt na lang aandringen dat hij zal kijken naar een geschikte datum voor een ontmoeting;
- op [...] neemt de Senior Vice President General Counsel van [Bedrijfsnaam 1],[...] [persoon 7] (hierna: [persoon 7]) contact op met de Nederlandse advocaat mr. [persoon 8] ter zake van juridische advisering met betrekking tot een mogelijke “business combination” van [Bedrijfsnaam 1] en [Bedrijfsnaam 2];
- op [...] heeft een bespreking plaats tussen [persoon 7] en een medewerker van [...] met het oog op juridische advisering met betrekking tot een mogelijke “transaction” tussen [Bedrijfsnaam 1] en [Bedrijfsnaam 2];
- op [...] vindt een ontmoeting plaats tussen [persoon 1] en [persoon 4]. [persoon 1] geeft daarbij aan [Bedrijfsnaam 2] als passende kandidaat te zien in de consolidatieplannen van [Bedrijfsnaam 1]. [persoon 4] zegt dat het bedrijf niet te koop is en dat hij is gekomen om te luisteren naar wat [persoon 1] te zeggen heeft. De laatste geeft aan Lehman Brothers als adviseur ingeschakeld te hebben. Aan de hand van de publiek bekende cijfers van [Bedrijfsnaam 2] is deze adviseur uitgekomen op een geschatte biedprijs tussen de $ [...] en $ [...] ( € [...] en € [...]) per aandeel. [persoon 4] zegt toe dit binnen de Raad van Commissarissen te bespreken en hierop in[...] terug te komen;
- op [...] verschijnt het hiervoor aangehaalde artikel in de [...] en geeft [Bedrijfsnaam 2] het hiervoor genoemde persbericht uit;
- [persoon 1] belt die dag [persoon 4] met de mededeling dat hij is verrast over de berichten in de Nederlandse pers die dag en verzekert hem dat de berichten niet van [Bedrijfsnaam 1] afkomstig zijn. [persoon 4] geeft aan dat dergelijke geruchten de zaken niet eenvoudiger maken;
- op [...] belt [persoon 1] [persoon 4] met een verzoek om terugkoppeling naar aanleiding van het laatste contact. [persoon 4] geeft aan dat [Bedrijfsnaam 2] niet van koers wijzigt. De eerste herhaalt dat het bericht in de Financiële Telegraaf niet gebaseerd is op berichten afkomstig van [Bedrijfsnaam 1];
- op [...] belt [persoon 7] met mr. [persoon 9] met het oog op juridische advisering ter zake van een mogelijke “business combination” van [Bedrijfsnaam 1] en [Bedrijfsnaam 2];
- op [...] 2008 belt de CEO van [Bedrijfsnaam 1] opnieuw met [persoon 4] om te informeren dat hij een brief zal sturen ter zake van een openbaar bod en vaardigt [Bedrijfsnaam 1] een persbericht uit waarin zij een openbaar bod op de aandelen [Bedrijfsnaam 2] aankondigt;
- nadat [Bedrijfsnaam 1] nadien nog enkele malen haar bod had verhoogd, heeft [Bedrijfsnaam 2] uiteindelijk het op [...] door [Bedrijfsnaam 1] uitgebrachte bod van € [...] per aandeel geaccepteerd. De beursnotering van [Bedrijfsnaam 2] is op [...] 2008 gestaakt.
2.5.6[Bedrijfsnaam 1] heeft in aanvulling op deze feitenvaststelling door AFM onder meer het volgende aangevoerd:
- [Bedrijfsnaam 1] was vanaf 2006 op zoek naar een mogelijke overnamekandidaat. Zij heeft met diverse potentiële doelvennootschappen verkennende gesprekken gevoerd. Wel behoorde [Bedrijfsnaam 2] tot de drie bedrijven waarin [Bedrijfsnaam 1] het meest was geïnteresseerd. In 2007 en 2008 heeft [Bedrijfsnaam 1] met vier andere mogelijke overnamekandidaten serieuze gesprekken gevoerd. Bij één van hen is een concreet bod genoemd, dat als te laag is afgewezen. Eind 2007 en begin 2008 wedde [Bedrijfsnaam 1] nog steeds op meerdere paarden tegelijk;
- [persoon 7] heeft op [...] contact opgenomen met mr. [persoon 8] omdat zij eerder in die maand geen antwoord kon geven op een vraag van [persoon 1] met betrekking tot de Nederlandse biedingsregels en vennootschapstructuur. [persoon 7] wilde hierover slechts algemene informatie. Verder verklaart [persoon 7] schriftelijk op [...] dat zij eerder onjuist heeft verklaard dat zij op [...] een ontmoeting had met[...]. Deze ontmoeting zou eerst plaats hebben gehad op [...] en zag op mededingingsrecht en mogelijke overnames waarbij vooral [...] als potentiële overnamekandidaat is genoemd door [...];
- [persoon 1] wilde, pogingen daartoe van advocaten van[...] ten spijt, na het gesprek op [...] eerst de terugkoppeling door [persoon 4] aan [persoon 5] afwachten alvorens actie te ondernemen omdat iedere formele toenadering als een vijandige actie zou worden beschouwd, hetgeen [persoon 1] wilde vermijden. Hij had ook al meermaals [persoon 4] laten weten niets vijandigs te zullen doen;
- omdat van de zijde van [persoon 4] niet meer is teruggekoppeld met betrekking tot de bespreking van [...] zijn vanaf [...] voorbereidingen gestart voor een vijandige overname. Die koerswijziging is verder gevolgd nadat [persoon 1] op [...] bekend was geworden met het feit dat [persoon 4] en [persoon 5] het gesprek van [...] inmiddels hadden besproken en dat was beslist niet in te gaan op het verzoek van [Bedrijfsnaam 1] om een overname te onderzoeken, waarbij [persoon 4] had gewezen op de gunstige resultaten van het vierde kwartaal van [...];
- enige aanwijzing dat is gelekt door medewerkers van [Bedrijfsnaam 1] is er niet. [persoon 1] heeft [persoon 4] meegedeeld dat hij vermoedde dat de geruchten afkomstig zijn van “hedge funds” die uit waren op een overname van [Bedrijfsnaam 2].
2.5.7Met [Bedrijfsnaam 1] en in navolging van haar uitspraak van 26 maart 2010 (LJN BL9761) stelt de rechtbank voorop dat bij een punitieve sanctie als de onderhavige uitgangspunt moet zijn dat op AFM de bewijslast rust aan te tonen dat sprake is van een overtreding en dat ingeval van niet te verwaarlozen twijfel moet worden aangenomen dat AFM niet aan die bewijslast heeft voldaan. In dit verband wijst de rechtbank op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten voor Mens (hierna: EHRM) van 6 december 1988, Series A vol. 146 (Barberà, Messegué en Jabardo), dat nadien ook inzake een bestuurlijke boete is aangehaald in het arrest van het EHRM van 23 juli 2002, EHRC 2002/88 (Janosevic). Dat de onderhavige wetgeving de omzetting van Europese richtlijnen behelst doet niet af aan dit uitgangspunt, reeds omdat ook voor Europese wetgeving zelf dit uitgangspunt geldt. De rechtbank wijst in dit verband op de het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2007, T-36/05 (Coats Holdings), waarin werd overwogen dat iedere twijfel bij het gerecht in het voordeel van de belanghebbende die een boete is opgelegd, dient uit te werken.
2.5.8Met inachtneming van deze bewijsmaatstaf komt de rechtbank tot het oordeel dat [Bedrijfsnaam 1] op [...] 2008 een (al dan niet vijandig) openbaar bod voorbereidde en als zodanig als bieder kwalificeerde en dat zij voorafgaand aan het bericht in de [...] beschikte over voorwetenschap. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat er niet zozeer een verschil van inzicht tussen partijen bestaat over de feiten die zich hebben voorgedaan als wel over de waardering van de feiten en omstandigheden. Voor zover er nog enige onduidelijkheid is blijven bestaan inzake bepaalde feitelijkheden, zoals de rol die [persoon 7] zou hebben gespeeld, zal de rechtbank de door AFM vastgestelde feiten en omstandigheden voor zover die door [Bedrijfsnaam 1] zijn tegengesproken buiten beschouwing laten. Ook indien de rol van [persoon 7] buiten beschouwing wordt gelaten acht de rechtbank ruimschoots voldoende feiten en omstandigheden aanwezig om te kunnen concluderen dat [Bedrijfsnaam 1] als bieder kwalificeerde en dat zij voorafgaand aan het bericht in de Financiële Telegraaf beschikte over voorwetenschap. Zij overweegt dienaangaande het volgende.
2.5.9Anders dan [Bedrijfsnaam 1] betoogt is er niet pas sprake van het voorbereiden van een openbaar bod indien het bestuur fusiebesprekingen voert of wanneer een bestuur een uitdrukkelijk voornemen kenbaar maakt om een openbaar bod uit te brengen. De rechtbank kan en zal in dit verband in het midden laten of [Bedrijfsnaam 1] een juiste uitleg geeft aan de door haar ingeroepen SER Fusiegedragsregels 1975, omdat deze gedragsregels toepassing missen. Op[...] 2008 heeft [Bedrijfsnaam 1] een openbaar bod uitgebracht. Aan het uitbrengen van het bod gaat een voorbereidingsfase vooraf. Dit betekent dat op enig moment voor [...] 2008 sprake moet zijn geweest van de voorbereiding van het uitbrengen van een openbaar bod, hetgeen voldoende steun vindt in de hiervoor vermelde vaststaande feiten en omstandigheden. Een andere uitleg van de definitiebepaling van bieder in artikel 1:1 van de Wft zou met zich brengen dat het onderscheid tussen het voorbereiden en het daadwerkelijk uitbrengen van een bod volstrekt verdampt in die gevallen waarin uiteindelijk sprake is van een vijandig bod, zoals in onderhavig geval. Dat de wetgever een dergelijke beperkte uitleg van het begrip bieder voor ogen heeft gestaan, is de rechtbank niet gebleken en is strijdig met de tekst van de definitiebepaling en met de hiervoor aangehaalde toelichting bij artikel 4, eerste lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud). Nu [Bedrijfsnaam 1] een buitenlandse vennootschap zonder Nederlandse beursnotering was, diende [Bedrijfsnaam 1] voorts op enig moment voorafgaand aan [...] als bieder in de zin van artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) te worden aangemerkt. De vraag is wanneer dit moment is aangebroken. De fase waarin een onderneming marktonderzoek doet en met meerdere partijen volstrekt vrijblijvende gesprekken voert zal niet kwalificeren als het voorbereiden van een bod. Aan die fase, die zich vanaf [...] 2006 voordeed, is in elk geval een einde gekomen met het in [...] 2008 door [Bedrijfsnaam 1] inschakelen van [...] teneinde tot een waardebepaling van het aandeel [Bedrijfsnaam 2] te komen en het door [persoon 1] aan [persoon 4] meedelen van de door[...] berekende prijsindicatie. Dat het hier [Bedrijfsnaam 1] niet ging om vrijblijvende gesprekken blijkt verder uit de omstandigheid dat intern binnen [Bedrijfsnaam 1] werd gesproken over een overname van [Bedrijfsnaam 2] en uit het steeds opnieuw door [persoon 1] contact opnemen met [persoon 4], ondanks de omstandigheid dat de laatste telkens aangaf dat [Bedrijfsnaam 2] vasthield aan de uitgezette “stand-alone” strategie. Deze feiten en omstandigheden maken dat [Bedrijfsnaam 1] al op of voor [...] 2008 bezig was met het voorbereiden van een openbaar bod op [Bedrijfsnaam 2].
2.5.10De koersgevoelige informatie waarover [Bedrijfsnaam 1] op [...] 2008 beschikte, was dat zij voornemens was een openbaar bod uit te brengen op [Bedrijfsnaam 2], vriendelijk dan wel vijandig. Het mag zo zijn dat [persoon 1] wilde voorkomen dat een vijandig bod zou moeten worden gedaan en dat eerst op [...] 2008, toen [Bedrijfsnaam 2] stelde niet aan de hand van de op [...] 2008 genoemde prijsindicatie verder te willen praten, maar het bij [persoon 4] te berde brengen van een prijsindicatie gecombineerd met het aanhoudend zoeken van contact met [persoon 4] om tot overnamegesprekken te komen, maakt dat bij [Bedrijfsnaam 1] in elk geval op [...] 2008 het voornemen bestond om binnen afzienbare tijd een openbaar bod uit te brengen op [Bedrijfsnaam 2]. Die omstandigheid kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als voorwetenschap. Dat het hier zogeheten eigen voorwetenschap betreft maakt dit niet anders. Tekst en strekking van artikel 5:53, eerste lid, van de Wft bevatten op dit punt geen beperking. Anders dan met betrekking tot het in artikel 5:56 van de Wft neergelegde verbod van handel met voorwetenschap, welk verbod naar zijn aard niet kan zien op eigen voornemens, geldt voor de openbaarmakingsverplichtingen van ondernemingen dat die mede kunnen zien op eigen voorwetenschap, zij het dat er ook dan wel steeds sprake zal moeten zijn van bijkomende feiten en omstandigheden op grond waarvan het bestaan van die voorwetenschap kan worden geobjectiveerd, zoals in onderhavig geval het binnen [Bedrijfsnaam 1] plaatshebben van overleg omtrent een mogelijke overname, het inschakelen van Lehman Brothers voor het bepalen van de waarde van het aandeel [Bedrijfsnaam 2] en de pogingen van [persoon 1] om in gesprek te komen met [persoon 4] met het oog op een vriendelijke overname. Ook eerst als zich dergelijke uitingen van eigen voornemens voordoen bestaat de mogelijkheid dat een (beperkte) groep personen daarvan kennis neemt, waardoor openbaarmakingsverplichtingen kunnen ontstaan.
2.5.11De rechtbank is van oordeel dat een redelijk handelende belegger, indien de informatie waarover [Bedrijfsnaam 1] beschikte op [...] 2008 openbaar zou worden gemaakt, bij zijn beleggingsbeslissing daarmee rekening zou houden, waarbij het in de rede ligt dat dit zou kunnen resulteren in een forse vraagtoename naar het aandeel [Bedrijfsnaam 2], met als gevolg een significante koersstijging van dit aandeel.
2.5.12Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze koersgevoelige informatie ter zake van het aandeel van de doelvennootschap kwalificeert als informatie in de zin van artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud). Zij overweegt daartoe het volgende. Gelet op de tekst van artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) kan koersgevoelige informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, van de Wft betrekking hebben op de biedende vennootschap of verband houden met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte openbaar bod. De rechtbank verwerpt het betoog van [Bedrijfsnaam 1] dat in die bepaling de zinsnede “voor zover die rechtstreeks op hem betrekking heeft of verband houdt met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte openbaar bod” moet worden gelezen als “voor zover die rechtstreeks op hem betrekking heeft en verband houdt met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte openbaar bod”. Niet alleen is de tekst van deze bepaling duidelijk, maar volgt uit de hierboven in rubriek 2.5.4 aangehaalde toelichting bij die bepaling voorts dat het gebruik van het tussenvoegsel “of” geen vergissing kan zijn. Uit die toelichting leidt de rechtbank namelijk af dat de regelgever een gelijkstelling van buitenlandse en niet-beursgenoteerde bieders aan bieders die zijn genoteerd aan een Nederlandse beurs heeft willen bewerkstelligen door de eerstgenoemde categorieën de (bijkomende) verplichting op te leggen om ingeval van koersgevoelige informatie, die dan uitsluitend betrekking kan hebben op de doelvennootschap die wel beursgenoteerd is, ook dan een persbericht uit te doen brengen omdat die koersgevoeligheid verband houdt met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte bod. Hierin is de reden gelegen dat in artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft (oud) het tussenvoegsel “of” wordt gebruikt.
2.5.13Op hetgeen [Bedrijfsnaam 1] heeft betoogd met betrekking tot de toelichting op artikel 4, derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft op de website van AFM zal de rechtbank in rubriek 2.9.7 van deze uitspraak terugkomen, omdat de rechtbank bij haar beoordeling of sprake is van een overtreding niet is gebonden aan wetsinterpreterend beleid van het bestuursorgaan, maar een (eventueel onjuist) wetsinterpreterend beleid van het bestuursorgaan er wel aan in de weg kan staan dat het bestuursorgaan in afwijking van haar interpretatie handhavend optreedt.