ECLI:NL:RBROT:2009:BJ4502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3067 en 08/3068 WRO-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woontoren met brede school in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2009 uitspraak gedaan over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling voor het oprichten van een woontoren met een brede school in de wijk Lombardijen. Eiseressen, waaronder de Vereniging Huurdersplatform Lombardijen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde, dat de bouwvergunning had verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoet aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat de bezwaren van eiseressen niet opwegen tegen het algemeen belang van de nieuwbouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schaduwwerking van het bouwplan op omliggende woningen acceptabel is en dat de luchtkwaliteit en geluidsoverlast geen belemmeringen vormen voor de realisatie van het project. De rechtbank heeft de beroepen van eiseressen ongegrond verklaard, waarbij het algemeen belang van de nieuwbouw prevaleert boven de individuele belangen van de omwonenden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/3067 en 08/3068 WRO-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
Vereniging Huurdersplatform Lombardijen, gevestigd te Rotterdam, eiseres 1,
(reg.nr. 08/3067)
[Naam], wonende te Rotterdam, eiseres 2,
(reg.nr. 08/3068)
gemachtigde (van beide eiseressen) mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde, verweerder.
Aan de gedingen hebben tevens als partij deelgenomen:
- Stichting Com.wonen, gevestigd te Rotterdam, (hierna: vergunninghoudster),
gemachtigde mr. A.M.M. Ferweda, advocaat te Rotterdam,
- Gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: GS).
1 Ontstaan en loop van de procedures
Bij besluit van 1 februari 2008 heeft verweerder aan vergunninghoudster, onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woontoren met 50 appartementen, een stallingsgarage, wijkbibliotheek en een brede school, gelegen op het perceel […].
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) hebben eiseressen bij afzonderlijke brieven van respectievelijk 11 maart 2008 en 14 maart 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juni 2008, verzonden op 19 juni 2008, heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit, met aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eiseressen bij afzonderlijke brieven van 28 juli 2008 beroep ingesteld. Bij een gezamenlijke brief van 27 augustus 2008 zijn de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft ter zake van beide gedingen bij brief van 30 maart 2009 een geïntegreerd verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 maart 2009 hebben eiseressen gemeenschappelijk de beroepsgronden nader aangevuld.
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster als derde-partij aan de gedingen deelgenomen.
De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) besloten de zaken gevoegd te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Namens beide eiseressen was mr. R. Scheltes aanwezig, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Voorts is eiseres 2 verschenen en namens eiseres 1, [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Karreman. Namens vergunninghoudster is haar gemachtigde verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.5.1. van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de Woningwet zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
De onderhavige aanvraag om bouwvergunning (en vrijstelling) is bij verweerder ingekomen op 19 september 2007, zodat in het onderhavige geval, voor zover het de Woningwet en de WRO betreft, het recht van toepassing is zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wro.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. (…).
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van GS de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
De gemeenteraad van de gemeente Rotterdam heeft de in artikel 19, eerste lid, eerste volzin, van de WRO bedoelde bevoegdheid gedelegeerd aan verweerder.
2.2 Feiten en omstandigheden
Het onderhavige bouwplan ziet op het oprichten van een gebouw bestaande uit een dubbele 13-laags woontoren van 44,5 meter hoog met 50 appartementen en een lager gelegen gedeelte van 11 meter hoog (2 volumes), waarin een wijkbibliotheek en een zogenaamde ‘Brede school’ zal worden gehuisvest. De school bestaat uit 23 lokalen, een aula en aanverwante voorzieningen zoals een peuterspeelzaal, een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, 2 ROC-lokalen en een educatief centrum (“Educatief Centrum Lombardijen” (ECL)).
Het bouwplan is gesitueerd binnen het bestemmingsplan Lombardijen (hierna: het bestemmingsplan). Op de bouwlocatie rust de bestemming Bijzondere doeleinden, Tuin, en Park en plantsoen. Vast staat dat de uitvoering van het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO gevolgd. In dit verband is van belang dat, in het licht van het vierde lid van artikel 19 van de WRO,
op 14 juni 2007 een voorbereidingsbesluit is genomen, geldig tot eind juni 2008. Daarnaast heeft verweerder van GS op 11 december 2007 een verklaring van geen bezwaar ontvangen. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor het bouwplan bouwvergunning verleend.
2.3 Standpunten van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de Goede Ruimtelijke Onderbouwing (hierna: RO) van 20 december 2006 gemotiveerd is aangegeven dat het project, qua hoogte en invulling, past binnen het (deel)gemeentelijk beleid. Ten aanzien van de vermeende horizonvervuiling zijn bezonningsdiagrammen opgesteld, waarin de schaduwwerking van het bouwplan op de omliggende bebouwing (de bestaande woontorens en de lager gelegen woningen) is weergegeven. De bezonningsdiagrammen laten een marginaal schaduweffect zien. Verweerder acht dit, gelet op de met het bouwplan te dienen doelen, aanvaardbaar. Ter zake van het aspect luchtkwaliteit volgt verweerder de conclusie in het onderzoeksrapport van DGMR Industrie Verkeer en Milieu B.V. (hierna: DGMR), V.2006.1114.00.R001, van 18 augustus 2006. DGMR komt daarin tot de conclusie dat de effecten van de gewijzigde verkeersstromen op de luchtkwaliteit als gevolg van het bouwplan nihil zijn.
Het bouwplan voldoet volgens verweerder aan het bepaalde in Bijlage 8 bij de Bouwverordening Rotterdam 2003. Hoewel op basis van voornoemde Bijlage 8 voor het bouwplan niet meer dan 90 parkeerplaatsen is vereist, is bij het vrijstellingsbesluit uitgegaan van 97 parkeerplaatsen. Voorts merkt verweerder op dat voor parkeerplaatsen in de openbare buitenruimte middels een herinrichtingsplan ruimte wordt gecreëerd. Daarnaast wijst verweerder erop dat de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (hierna: dS+V) op
28 maart 2008 een notitie heeft opgesteld waarin een samenvatting is opgenomen van de parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan. Daarbij is geconcludeerd dat de te verwachten verkeersoverlast tengevolge van het bouwplan verwaarloosbaar is.
Verweerder geeft verder aan dat de Commissie voor Welstand en Monumenten het bouwplan heeft beoordeeld op grondslag van de Koepelnota Welstand Rotterdam en op
14 februari 2007, 14 november 2007 en op 19 december 2007 een positief advies heeft uitgebracht.
Daarnaast merkt verweerder op dat voldoende is gemotiveerd dat de buitenruimte (buitenspeelplaats) gerealiseerd kan worden en dat daarbij zorg is gedragen voor de veiligheid van de kinderen. Voor zover er sprake zal zijn van geluidsoverlast van spelende kinderen, overweegt verweerder dat dit als normaal maatschappelijk verschijnsel kan worden gezien en dat van omwonenden in redelijkheid mag worden verwacht dat zij normaal gebruik van het schoolplein accepteren.
Tot slot geeft verweerder aan dat het bouwplan is gelegen in een wijk die deel uitmaakt van een herstructureringsgebied. Verweerder stelt dat met het bouwplan, overeenkomstig het gemeentelijk beleid, de samenhang in de wijk wordt versterkt. Dit gebeurt door het realiseren van Multifunctionele Accommodaties waarin naast onderwijsvoorzieningen ook andere maatschappelijke voorzieningen efficiënt in een gebouw worden samengevoegd.
2.4 Standpunten van eiseressen
Eiseressen voeren in beroep aan dat er geen sprake is van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Zij menen dat in het bestreden besluit ten onrechte niet expliciet wordt vermeld van welke bepalingen van het bestemmingsplan vrijstelling wordt verleend. Voorts past de omvang (met name de hoogte en de feitelijke invulling) van het bouwplan volgens hen niet in het ruimtelijk beleid van de deelgemeente. Nu er een forse inbreuk wordt gemaakt op het geldende planologische regime dienen aan de ruimtelijke onderbouwing strenge eisen te worden gesteld. De RO van 20 december 2006 voldoet hier niet aan. Bovendien wordt daarin niet gemotiveerd waarom juist een plan met hoogbouw goed past binnen het karakter van de wijk, gelet op de tuinstedelijk karakter en de huidige afwezigheid van hoogbouw. Ook ten aanzien van het punt van het woningaanbod is de ruimtelijke onderbouwing naar de mening van eiseressen onvoldoende gemotiveerd. De (bewoners van de) wijk zit(ten) niet te wachten op middeldure tot dure huurwoningen. Evenmin is volgens eiseressen gemotiveerd waarom op deze locatie een schoolgebouw noodzakelijk is, terwijl juist in de Noord-Westhoek van de wijk een spreidingsprobleem speelt met betrekking tot scholen.
Voorts voeren eiseressen aan dat de aspecten van horizonvervuiling, de verslechtering van de luchtkwaliteit en geluidsoverlast tot weigering van de vrijstelling moeten leiden. In dit verband merken eiseressen op dat gelet op de bezonningsdiagrammen de (…)flat gedeeltelijk in de schaduw komt te staan, waardoor een vermindering van het woongenot optreedt. Ook zorgt het bouwplan voor beeld- en zichtvervuiling. Verder is het onderzoek naar de luchtkwaliteit naar de mening van eiseressen op een onjuiste wijze tot stand gekomen. In het onderzoek is namelijk ten onrechte geen verkeerstoename richting de (…)weg gemodelleerd. Beoordeeld had moeten worden in hoeverre deze toename leidt tot een significante verslechtering. Indien daarvan sprake is, bestaat strijdigheid met het bepaalde in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005). Nu voorts uit het rapport van DGMR blijkt dat op de westgevel van de zuidelijke woontoren, de voorkeurswaarde met 1 decibel wordt overschreden had de vrijstelling, hoewel GS kennelijk de grenswaarde gewijzigd heeft vastgesteld, niet verleend mogen worden omdat in het rapport van DGMR is uitgegaan van 48 in plaats van de te realiseren 50 woningen. Verder zal het bouwplan onaanvaardbare overlast met zich brengen voor omwonenden. De speelplaats die ten behoeve van het bouwplan zal worden gerealiseerd is pal tegen het complex (naam) geprojecteerd. Met name eiseres 2 zal onaanvaardbare overlast ondervinden van de vele spelende kinderen met bijbehorend lawaai.
Doordat de verleende vrijstelling geen stand kan houden, had volgens eiseressen de bouwvergunning wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet geweigerd moeten worden. Voorts had naar de mening van eiseressen het bouwplan als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen wegens strijd met de Bouwverordening geweigerd moeten worden. Doordat het bouwplan voorziet in een parkeergarage van 74 plaatsen, ontstaat er een tekort van 16 parkeerplaatsen. Vrijstelling op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening kan hiertoe geen oplossing bieden. Er wordt immers niet meer dan een zogenoemde Kiss & Ride-strook aangelegd. Eiseressen zijn bovendien van opvatting dat het bouwplan evenmin aan de vereisten van welstand voldoet. Ook om die reden had de bouwvergunning geweigerd moeten worden.
2.6 Beoordeling
2.6.1 Procesorde
De rechtbank stelt vast dat eiseressen een nadere aanvulling van het beroep hebben ingediend op 31 maart 2009, derhalve binnen de termijn van tien dagen voor de zitting als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb. Deze nadere aanvulling bevat tevens enkele nieuwe beroepsgronden. Verweerder heeft zich ter zitting hiertegen verzet met een beroep op de goede procesorde. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2006, LJN AY0392, geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de termijn voor het indienen van beroepsgronden alsnog aanvullende gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De rechtbank ziet niet in dat eiseressen de nieuwe beroepsgronden niet eerder in de beroepsprocedure hadden kunnen aanvoeren. De stelling van eiseressen dienaangaande ter zitting, dat zij hebben gewacht met het aanvullende beroepschrift omdat zij daarbij (diverse) tegenrapporten wilden indienen, hetgeen onder meer wegens een gebrek aan financiën uiteindelijk niet is gelukt, kan hieraan niet afdoen. Eiseressen hadden immers, onder vermelding dat zij het een en ander nog in een later stadium met een deskundig (tegen)rapport nader willen onderbouwen, eerder gewag kunnen maken van deze nieuwe beroepsgronden. Nu verweerder zich in dit geval ter zake van de nieuwe beroepsgronden niet toereikend heeft kunnen voorbereiden, heeft de rechtbank ter zitting besloten de nieuwe beroepsgronden van eiseressen, die zien op de hantering van NEN-normen in de voorschriften van de bouwvergunning, en op de aspecten water, groen en windhinder, ter bescherming van de goede procesorde niet bij de beoordeling van de onderhavige beroepen te betrekken.
2.6.1 Inhoudelijke beoordeling
2.6.1.1 Het standpunt van eiseressen, dat verweerder heeft nagelaten aan te geven van welke voorschriften van het bestemmingsplan nu precies vrijstelling is verleend, treft geen doel. In dit geval is geen sprake van een binnenplanse vrijstelling, op basis waarvan van een aantal vigerende voorschriften kan worden afgeweken, waarbij expliciet moet worden aangegeven van welke voorschriften vrijstelling wordt verleend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij het primaire besluit overigens wel degelijk aangegeven met welke voorschriften en bestemmingen van het bestemmingsplan het bouwplan (deels) in strijd is.
2.6.1.2 De inbreuk op het geldende regiem kan naar het oordeel van de rechtbank als fors worden aangemerkt. Dit brengt met zich dat de ruimtelijke onderbouwing aan strenge eisen dient te voldoen. Bij de ruimtelijke onderbouwing moet in elk geval worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel moet worden gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
De ruimtelijke onderbouwing voor het onderhavige project is door verweerder gegeven in de RO van 20 december 2006. De rechtbank onderschrijft ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing volledig het in het kader van een voorlopige voorziening tussen partijen gegeven oordeel van de voorzieningenrechter en de daaraan ten grondslag liggende motivering zoals verwoord in de uitspraak van 29 april 2008, reg.nr. VWRO 08/1414-HOU. De voorzieningenrechter is daarbij tot het oordeel gekomen dat verweerder een ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan heeft gegeven die voldoet aan de daaraan te stellen strenge eisen. De rechtbank verwijst partijen kortheidshalve naar genoemde uitspraak.
Hetgeen eiseressen in dit verband (nader) in beroep hebben aangevoerd vormt voor de rechtbank geen aanleiding hierover een ander standpunt in te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt - anders dan eiseressen aanvoeren - zowel in de Stedenbouwkundige randvoorwaarden ECL van 28 februari 2006 als in de RO van 20 december 2006, zie met name pagina’s 7 en 8, in ruim voldoende mate ingegaan op de stedenbouwkundige structuur van Lombardijen, waarbij aandacht is besteed aan de omvang van het bouwplan en de bouwhoogte in relatie tot (het karakter van) de wijk. De enkele stelling van eiseressen, dat de hoogbouw niet in het ruimtelijke beleid zou passen, is geenszins aangetoond noch onderbouwd. Deze zuiver op de eigen persoonlijke opvattingen gebaseerde stelling kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de door verweerder in zowel de RO als in de daaraan onderliggende stukken gegeven motivering, dat een plan met hoogbouw past binnen het karakter van de wijk.
2.6.1.3 De opvattingen van eiseressen ter zake van het woningaanbod staan haaks op het voorgestane (deel)gemeentelijk ruimtelijk beleid. Zowel in de Wijkvisie Lombardijen als in het Masterplan wordt immers aangegeven dat het beleid, wegens toenemende sociale problemen, erop is gericht om een toestroom van mensen met een lager inkomen te beperken. Aangegeven wordt dat dit kan worden bereikt door het realiseren van woningen in het middeldure tot dure segment. Thans moeten immers, door een gebrek aan duurdere woningen, inwoners van de wijk die een volgende stap in hun wooncarrière kunnen en willen maken de wijk verlaten. Daarnaast wordt ook in het Masterplan als uitgangspunt genomen dat gedifferentieerde woonmilieus moeten worden ontwikkeld, waarbij met name wordt gewezen op de woningen van het onderhavige bouwplan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid in het kader van het bestreden besluit invulling kunnen geven aan haar beleid. Dat het wenselijk is dat er in de komende jaren in de Noord-Westhoek van de wijk een school gaat komen, maakt niet dat vrijstelling voor nieuwbouw in de directe omgeving van de bestaande school moet worden geweigerd. Het gaat hier immers om verplaatsing van een bestaande school naar de overzijde van de straat. Bovendien is het bouwplan gelegen in een wijk die deel uitmaakt van een herstructureringsgebied. Daarbij dient de samenhang in de wijk te worden versterkt. Het gemeentelijk beleid, waaronder het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs, de Wijkvisie Lombardijen, het Masterplan Lombardijen en het Pact op Zuid, is er op gericht om in deze herstructereringsgebieden de school het centrum van de wijk te laten zijn. Dit gebeurt door het realiseren van zogenoemde Multifunctionele Accommodaties waarin naast onderwijsvoorzieningen ook andere maatschappelijke voorzieningen efficiënt worden samengevoegd in een gebouw.
2.6.1.4 De rechtbank stelt op basis van het bezonningsrapport, zoals nader toegelicht ter zitting, vast dat de schaduwwerking ziet op de benedenverdiepingen van de (…)flat en een aantal eengezinswoningen in de (…)straat, die in de eerste lente- en herfstdagen van 12.00 uur tot 14.00 uur gedeeltelijk in de schaduw zullen staan als gevolg van de nieuwbouw en de lage stand van de zon in die perioden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiseressen de inhoud van het bezonningsrapport niet weerspreken. Hoewel voor de betreffende bewoners een gedeeltelijke vermindering van het woongenot optreedt, heeft verweerder het algemeen belang bij de nieuwbouw/hoogbouw op de bouwlocatie, naar het oordeel van de rechtbank kunnen laten prevaleren boven het individuele belang van die bewoners, welke gedurende twee relatief korte periodes in het voor- en najaar, tussen de middag twee uur gedeeltelijk minder zonlicht hebben. Dat er volgens eiseressen ook nog sprake zou zijn van beeld- en zichtvervuiling is in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder op dit punt het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
2.6.1.5 Voor de relevante jaren (in casu 2006, 2009 en 2019) is zowel de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit als de situatie na het gereedkomen van het bouwplan, door DGMR beoordeeld en zijn de concentraties gemeten op zowel de stoep als op 10 en 15 meter van de wegas. Tevens zijn de effecten op benzeen onderzocht als gevolg van de (toekomstige) vele parkeerbewegingen bij de school en de ondergrondse parkeergarage.
Uit de tabellen 15, 16 en 17 en uit de gegevens zoals opgenomen in Bijlage 7 bij voormeld rapport blijkt dat bij een autonome ontwikkeling geen sprake zal zijn van overschrijding van de (jaargemiddelde) grenswaarde van stikstofdioxide, fijnstof en benzeen in de drie relevante jaren. Dit geldt evenzo met betrekking tot deze stoffen na de realisatie van het bouwplan. Het is voldoende aannemelijk geworden dat zowel in 2009 als in 2016 er geen sprake zal zijn van overschrijding van de grenswaarden. In een nader rapport van 21 maart 2007 komt DGMR tot eenzelfde conclusie.
Hoewel eiseressen terecht hebben aangevoerd dat de verkeerstoename richting (xxx)weg ten onrechte niet in het onderzoek is meegenomen, terwijl deze weg wel wordt genoemd als ontsluitingsweg, stelt de rechtbank vast dat er wel onderzoek heeft plaatsgevonden naar de situatie op de (…)weg en de (…)weg. Deze wegen leiden naar de (xxx)weg. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat ook zonder het bouwplan de verkeersintensiteit op de (xxx)weg toeneemt, waardoor de toedeling van ongeveer 100 ritten per dag als gevolg van het bouwplan binnen de gemiddelde verkeersintensiteit van de autonome groei wegvalt. Ook uit de notitie van dS+V van
28 maart 2008 volgt dat de te verwachten verkeersoverlast als gevolg van het bouwplan verwaarloosbaar is. Eiseressen hebben aangetoond, bijvoorbeeld door middel van een deskundig tegenrapport, noch aannemelijk gemaakt dat het wel betrekken van de verkeerstoename richting Spinozaweg bij de beoordeling tot een andere conclusie zou hebben geleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de uitkomst van het rapport van DGMR aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen en ervan mocht uitgaan dat realisatie van het bouwplan geen overschrijdingen met zich brengt van de in het Blk 2005 vastgestelde normen voor de luchtkwaliteit.
2.6.1.6 Uit de eerdergenoemde rapportages van DGMR volgt dat het bouwplan in de geluidzones ligt van twee wegen. Uit de berekening van de geluidsbelasting voor de school en de bibliotheek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Wel blijkt dat voor de westgevel van de zuidelijke woontoren (van de nieuwbouw) de voorkeursgrenswaarde met 1 dB(A) wordt overschreden bij de woningen op de bovenste vier etages. Ter zake van deze overschrijding heeft GS toestemming verleend voor een hogere grenswaarde. Hoewel eiseressen terecht stellen dat in de milieurapportage ten onrechte is uitgegaan van 48 in plaats van 50 woningen, tonen zij daarmee niet aan dat dit in het licht van het totale bouwplan tot een ander resultaat zou leiden. Bovendien hebben GS bij besluit van 19 juni 2007 hogere grenswaarden vastgesteld voor alle 50 woningen, zodat dit niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat. Nu ook overigens niet is gebleken van strijd met de Wet geluidhinder, kan worden geconcludeerd dat de als gevolg van de nieuwbouw te verwachten toename van het wegverkeerslawaai (bij de woningen op de bovenste vier etages van de zuidelijke nieuwbouwtoren) geen belemmering oplevert voor het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning.
2.6.1.7 Concluderend ziet de rechtbank in hetgeen eiseressen in beroep hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat in dit geval niet aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing is voldaan. Gelet op de door GS bij besluit van 11 december 2007 afgegeven verklaring van geen bezwaar, was verweerder derhalve in beginsel bevoegd tot het verlenen van een vrijstelling.
2.6.2.1 De bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling is discretionair van aard. Dit houdt in dat verweerder binnen het kader van de bij de wet getroffen regeling een bepaalde beleidsvrijheid ter zake is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respecteren, tenzij verweerder bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid de grenzen getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Een en ander brengt mee dat de wijze waarop verweerder deze bevoegdheid heeft aangewend door de rechtbank, met inachtneming van het wettelijk kader, terughoudend beoordeeld dient te worden.
2.6.2.2 Met betrekking tot de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats heeft verweerder in het kader van de belangenafweging de vrees van eiseressen, met name eiseres 2, dat zij onaanvaardbare overlast zullen ondervinden van de vele spelende kinderen met bijbehorend lawaai, in voldoende mate meegewogen. De uitkomst van deze belangenafweging, hieronder reeds onder 2.3 weergegeven, acht de rechtbank niet onredelijk.
2.6.2.3 De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, wat er ook zij van de mogelijkheid dat het bouwplan ook op een andere plaats mogelijk is, verweerder gehouden is de bouwaanvraag te beoordelen zoals deze is ingediend. De rechtbank deelt voorts niet het standpunt van eiseressen dat verweerder hen niet serieus zou hebben genomen. Eiseressen is in voldoende mate de gelegenheid geboden hun visies ten aanzien van het bouwplan naar voren te brengen.
2.6.2.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder bij de afweging van de in het geding zijnde belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het verlenen van vrijstelling door het algemene belang en het belang van vergunninghoudster bij realisatie van het bouwplan van groter gewicht te achten dan de belangen van eiseressen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het vrijstellingsbesluit de terughoudende beoordeling kan doorstaan en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.6.3.1 Door het verlenen van de vrijstelling is geen sprake meer van strijd met het bestemmingsplan. Ter zake van de overige vereisten voor het verlenen van bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet, overweegt de rechtbank het volgende.
De beroepsgrond van eiseressen, dat de bouwvergunning wegens strijd met de welstand moet worden geweigerd, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Zij wijst daartoe allereerst op de zorgvuldige consultatie van de Commissie voor Welstand en Monumenten en de door deze commissie op 14 februari 2007, 14 november 2007 en 19 december 2007 uitgebrachte positieve welstandsadviezen. Hoewel niet (altijd) van eiseressen hoeft te worden verlangd dat zij bij het bestrijden van een welstandsadvies een deskundig tegenadvies inbrengen, mag op zijn minst een onderbouwd betoog worden verwacht waarom verweerder om reden van welstand bouwvergunning had dienen te weigeren. Enige onderbouwing van de zijde van eiseressen in beroep waarom aan de vereisten van welstand niet zou zijn voldaan, ontbreekt.
2.6.3.2 Het betoog van eiseressen dat de bouwvergunning, als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen, wegens strijd met de Bouwverordening geweigerd had moeten worden mist eveneens doel. Ingevolge Bijlage 8 van de Bouwverordening geldt voor het bouwplan een parkeereis van 90 parkeerplaatsen. Vast staat dat de parkeergarage slechts in 74 parkeerplaatsen voorziet. Dit betekent dat er een tekort bestaat van 16 parkeerplaatsen. Blijkens het parkeerplan, dat overigens ook in de RO van 20 december 2006 is vastgelegd, wordt dit tekort gecompenseerd. Het inrichtingsplan voorziet in de realisatie van 22 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Ter zitting heeft verweerder door middel van een situatietekening voldoende inzichtelijk gemaakt waar deze plaatsen worden gerealiseerd. Naast de aanleg van een zogenoemde Kiss & Ride strook (waarmee niet wordt voorzien in compensatie van parkeerplaatsen), wordt in de aanleg van 22 parkeerplaatsen aan de zuidzijde van de (…)straat voorzien en 12 extra parkeerplaatsen in de (…)straat ten oosten van het bouwplan. Doordat voor de aanleg van de Kiss & Ridestrook 8 parkeerplaatsen komen te vervallen worden er aan het bouwplan per saldo 100 parkeerplaatsen toegevoegd, dehalve tien meer dan volgens de Bouwverordening is vereist. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de 100 parkeerplaatsen niet gerealiseerd gaan worden. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de bouwvergunning wegens strijd met de Bouwverordening had moeten weigeren.
2.6.4 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat verweerder op basis van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden de onderhavige bouwvergunning niet had mogen weigeren. Ook anderszins is niet gebleken dat aan het bestreden besluit gebreken kleven op grond waarvan het niet in stand kan blijven. De beroepen van eiseressen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. P. C. Santema en mr. P. Vrolijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 31 juli 2009.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.