Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/4481 WWB-T1
Uitspraak in het geding tussen
(naam), wonende te x, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Op 23 april 2008 heeft eiseres een langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 16 oktober 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 7 april 2009 een (inhoudelijk) verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Eiseres is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door x.
2 Overwegingen
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB, zoals dit luidde ten tijde als hier in geding, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:
a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft;
b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief;
c. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, en;
d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel verleent het college in afwijking van het eerste lid op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder:
a. die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en
b. die voldoet aan het eerste lid, onderdelen a, b, voorzover het inkomsten uit arbeid betreft, c, en d.
Ingevolge het Handboek SoZaWe, Hoofdstuk C/8000 - voor zover relevant - heeft de in artikel 36 van de WWB bedoelde persoon recht op langdurigheidstoeslag indien die gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft gehad dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid heeft ontvangen. Dit houdt in dat in deze periode geen ander inkomen aanvullend op of in plaats van de bijstanduitkering mag zijn genoten. Het gaat dan bijvoorbeeld om loon of een uitkering op grond van de Ziektewet dan wel de Werkloosheidswet. Hierop wordt een uitzondering gemaakt - voor zover relevant - indien de inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid in de genoemde periode niet hoger waren dan netto € 3820,-.
Eiseres ontvangt sedert 1986 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (hierna: WAO), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Over de periode van 7 maart 2003 tot 26 april 2004 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) ontvangen. Deze WW-uitkering is in 2004 het geheel van eiseres teruggevorderd en verrekend met de WAO-uitkering.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een langdurigheidstoeslag geweigerd, onder de overweging dat eiseres voorafgaand aan de aanvraag gerekend over een ononderbroken periode van 60 maanden eenmalig of over langere periode een inkomen heeft genoten dat hoger is dan de bijstandsnorm.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder samengevat overwogen dat onderzoek heeft aangetoond dat eiseres gedurende de referteperiode inkomsten uit of in verband met arbeid heeft genoten die ruim boven de vrij te laten bedrag van € 3820,- uitkomen.
Eiseres heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte een langdurigheidstoeslag heeft geweigerd. Eiseres meent dat zij wel recht heeft op deze toeslag, omdat zij in de referteperiode geen inkomsten heeft genoten, die meer bedragen dan de bijstandnorm.
In het verweerschrift van 7 april 2009 is namens verweerder het standpunt ingenomen dat de voor eiseres geldende bijstandsnorm over 2003 in totaal € 9.558,84 bedroeg. Uit de jaaropgaven 2003 van eiseres is gebleken dat zij in totaal € 2.472,- netto aan WW-uitkering en € 8.094,- netto aan WAO-uitkering heeft ontvangen, zodat eiseres in 2003 een netto-inkomen van € 10.566,- had, hetgeen hoger is dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Dat de toegekende WW-uitkering in 2004 is ingetrokken, doet hier volgens verweerder niet aan af, omdat uitgegaan dient te worden van het inkomen zoals dit feitelijk in 2003 is ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aldus in beroep een andere motivering aan de weigering van de langdurigheidstoeslag ten grondslag legt. Immers in het bestreden besluit wordt de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, terwijl namens verweerder in beroep de afwijzing wordt gebaseerd op de voorwaarde genoemd in datzelfde artikellid sub a. Daarmee heeft verweerder in beroep impliciet te kennen gegeven dat de motivering van het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd. Reeds om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden en komt dit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal bezien of er grond is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag dient de betrokkene in de referteperiode van vijf jaar aan de gestelde voorwaarden, zoals hierboven in artikel 36 van de WWB genoemd, te voldoen. Gelet op de datum van aanvraag dient beoordeeld te worden of eiseres op 1 januari 2008 dan wel uiterlijk ten tijde van het nemen van het primaire besluit gedurende een periode van 60 maanden heeft voldaan aan deze voorwaarden.
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft weergegeven is bij de op 1 januari 2004 in werking getreden WWB de mogelijkheid tot het toekennen van een langdurigheidstoeslag ingevoerd. Deze toeslag is bedoeld voor personen die langdurig van een minimuminkomen moeten rondkomen, een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt en in de periode van 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag geen inkomen hebben genoten boven de bijstandsnorm. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 36 valt af te leiden dat het begrip arbeidsmarktperspectief van wezenlijk belang is. Het ontbreken van arbeidsmarktperspectief vormt de kern van de rechtvaardigingsgrond voor aanvullende inkomensondersteuning aan personen die gedurende vijf jaren aangewezen zijn geweest op inkomen op minimumniveau. Het begrip arbeidsmarktperspectief is in de WWB ingevuld naar de voorwaarde dat de betrokkene gedurende de referteperiode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft gehad. Inkomsten uit of in verband met arbeid wijzen er op dat er niet zodanige afstand van de arbeidsmarkt is, dat arbeidsmarktperspectief ontbreekt. Indien de inkomsten uit of in verband met arbeid gedurende een zeer korte periode en tot een zeer laag bedrag zijn ontvangen, kan het college van burgemeester en wethouders oordelen dat er evenmin sprake van arbeidsmarktperspectief is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van het eventuele recht op een langdurigheidstoeslag ten onrechte rekening houdt met de aan eiseres verstrekte WW-uitkering die in de referteperiode in het geheel is ingetrokken, van eiseres is teruggevorderd en ook is terugbetaald middels verrekening met de WAO-uitkering. In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat deze WW-uitkering van invloed is geweest op de afstand van eiseres tot de arbeidsmarkt en het daaruit volgende arbeidsmarktperspectief. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres vanaf 1986 een volledige WAO-uitkering heeft ontvangen, hetgeen op grond van het vierde lid van artikel 36 van de WWB niet aan toekenning van een langdurigheidstoeslag in de weg hoeft te staan.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, rechter, in tegenwoordigheid van G.J. Machwirth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 22 juli 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.