ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3662 WRO-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor horecagelegenheid op recreatiepark

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2009 uitspraak gedaan over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19 WRO voor het oprichten van een horecagelegenheid op een recreatiepark in Westvoorne. Eiseres, Stichting Recreanten Belangen Kruininger Gors, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne, dat de bouwvergunning had verleend. Eiseres stelde dat de horecagelegenheid in strijd was met het bestemmingsplan en dat de leefomstandigheden op het park zouden verslechteren door de extra verkeersbewegingen en mogelijke overlast van feesten en evenementen.

De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat er geen strijd was met de luchtkwaliteitsnormen. De rechtbank stelde vast dat het ontwerpbestemmingsplan nog geen rechtskracht had, maar dat de vrijstelling op basis van de ruimtelijke onderbouwing wel kon worden verleend. De rechtbank concludeerde dat de horecagelegenheid niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de gemeenteraad de bevoegdheid had om vrijstelling te verlenen en dat de belangen van de recreanten voldoende waren gewaarborgd.

De rechtbank oordeelde verder dat de verkeersveiligheid niet in significante mate zou verslechteren en dat de horecagelegenheid voornamelijk gericht zou zijn op verblijfs- en dagrecreanten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de gemeente. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de discretionaire bevoegdheid van het college bij het verlenen van vrijstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3662 WRO-T1
Uitspraak in het geding tussen
Stichting Recreanten Belangen Kruininger Gors, gevestigd te Oostvoorne, eiseres,
gemachtigde [naam], voorzitter van eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne, verweerder.
Aan het geding hebben tevens als partij deelgenomen:
- Perpeteum Progress International B.V. te Hattem (hierna: vergunninghoudster),
- Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: GS).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft verweerder aan vergunninghoudster, onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), bouwvergunning verleend voor het oprichten van een horecagelegenheid op [het perceel] .
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiseres bij brief van 25 maart 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 april 2008 heeft eiseres de gronden van bezwaar ingediend.
Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 8 september 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 13 oktober 2008 heeft eiseres de beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 10 november 2008 een verweerschrift ingezonden.
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster als derde-partij aan het geding deelgenomen. Bij brief van 8 december 2008 heeft vergunninghoudster haar zienswijze doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Namens eiseres zijn
[namen] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H.J. Solle. Vergunninghoudster en GS zijn niet verschenen.
2 Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.5.1. van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de Woningwet zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
De onderhavige aanvraag om bouwvergunning (en vrijstelling) is bij verweerder ingekomen op 8 november 2006, zodat in het onderhavige geval, voor zover het de Woningwet en de WRO betreft, het recht van toepassing is zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wro.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Westvoorne de bevoegdheid om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen aan verweerder gedelegeerd.
2.2 Feiten en omstandigheden
Het onderhavige bouwplan ziet op het plaatsen van een horecagelegenheid, bestaande uit een restaurant annex recreatiezaak, en een snackbar. Op grond van het vigerende bestemmingsplan “Kruininger Gors 1947” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het desbetreffende perceel, dat is gelegen in het recreatiepark Kruiningergors, de bestemming “speelterrein”. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Ten einde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder, nadat hij van GS op 22 januari 2008 een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen, bij het primaire besluit vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning verleend.
Vanaf 19 januari 2007 heeft eerst het ontwerpbestemmingsplan “Kruiningergors” ter inzage gelegen, waarin het desbetreffende perceel de bestemming “vRrp(c)”: “verblijfsrecreatieve doeleinden, subbestemming recreatiepark, centrumvoorzieningen, recreatiewoningen- en appartementen toegestaan”, had. Daarna is op 16 november 2007 een nieuw ontwerpbestemmingsplan “Kruiningergors” (hierna: het ontwerpbestemmingsplan) ter inzage gelegd, waarbij het perceel de bestemming “UvRc”: “uit te werken verblijfsrecreatieve doeleinden centrumgebied”, heeft gekregen.
2.3 Standpunten van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de uitwerkingsregels, zoals die zijn opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Gezien het recreatieve karakter van het gebied en de ligging van het bouwplan in het centrumgebied meent verweerder dat, hoewel er nog geen (ontwerp)uitwerkingsplan voor het gehele centrum is vastgesteld, de horecagelegenheid een passende functie is. De horecagelegenheid, die op lokale bezoekers is gericht, vormt volgens verweerder een aanvulling op de aanwezige voorzieningen en leidt tot kwaliteitsverbetering van het recreatiepark. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een onderzoek naar de geluidsbelasting van het verkeer in dit geval niet noodzakelijk is en dat geen van de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) wordt overschreden wanneer de mogelijkheden die het ontwerpbestemmingsplan biedt worden benut. Verweerder deelt niet de mening van eiseres dat de horecagelegenheid gericht is op de verhuur van zalen voor feesten en evenementen. In dit verband wijst verweerder naar het ontwerpbestemmingsplan op grond waarvan uitsluitend recreatiegerelateerde horeca is toegestaan. Verweerder merkt overigens nog op dat in het primaire besluit ten aanzien van de bestemming “UvRc” abusievelijk artikel 30 in plaats van artikel 31 van het ontwerpbestemmingsplan is vermeld.
2.4 Standpunten van eiseres
In beroep voert eiseres aan dat verweerder haar zienswijze van 11 juli 2007 ongegrond heeft verklaard nadat hij eerst zijn ontwerpbestemmingsplan heeft aangepast. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat door de nieuwe bouwmogelijkheden waarin het ontwerpbestemmingsplan voorziet de leefomstandigheden op het park zullen verslechteren. Eiseres acht het niet juist dat zij eerst na de hoorzitting de milieurapportage van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (hierna: DCMR) van 9 juli 2008 heeft ontvangen en dat zij naar aanleiding hiervan niet opnieuw door verweerder is gehoord.
Eiseres voert verder aan dat de wegenstructuur op het park zeer beperkt is. Doordat de meerderheid van de kampeerders elders recreeërt en de boodschappen in Oostvoorne haalt, is de Gorslaan de meest voor de hand liggende verkeersroute. Deze weg, die slechts 3,70 tot 4,10 m breed is, loopt tussen de kampeerhuisjes door. Ondanks dat hier een maximale snelheid geldt van 30 km per uur is er geen sprake van een veilige situatie. De snelheidsbeperkende maatregelen die tot nu toe door verweerder zijn genomen, hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. De door verweerder gehanteerde tabellen met verkeerstellingen stelt eiseres ter discussie. Naar de mening van eiseres gaat verweerder ten onrechte uit van verouderde verkeerstellingen. De samenstelling van de recreanten is inmiddels veranderd in die zin dat de huidige recreanten mobieler zijn dan die in het verleden. Daarnaast is verweerder bij het aantal verkeersbewegingen op de Gorslaan ten onrechte uitgegaan van een jaargemiddelde. Het seizoen loopt van april tot september. Eiseres benadrukt dat diverse huisjes direct aan de Gorslaan zijn gelegen en dat de uitstoot van schadelijke stoffen met name in de seizoensperiode april – september als gevolg van elke extra verkeersbeweging haar zorgen baart.
Tenslotte betwist eiseresverweerders stelling dat de horecavoorziening voornamelijk is gericht op in het gebied verblijvende recreanten. Volgens eiseres is het de bedoeling dat de zaal verhuurd wordt voor feesten ten behoeve van buitenstaanders, hetgeen overlast kan veroorzaken. Eiseres wijst in dit verband op de website van de toekomstige exploitant, waarop is te lezen dat er ieder weekend een band, organist of zanger zal optreden en dat voor de winterperiode gedacht wordt aan recepties, bruiloften en andere feesten en bijeenkomsten. Volgens eiseres is dit een categorie 3 horeca-activiteit, die niet rendabel geëxploiteerd kan worden als alleen de op het park verblijvende recreanten hiervan gebruik maken. Naar de mening van eiseres zijn de activiteiten die buiten het seizoen zullen worden gehouden niet aanvullend, maar vormen deze een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering. Dit acht eiseres in strijd met het streekplan RR2020.
2.5 Standpunt van vergunninghoudster
Vergunninghoudster merkt in haar zienswijze - kort samengevat - op dat de thans op het park aanwezige recreatiezaal uit 1947 dateert. Deze verkeert in een matige staat van onderhoud en is niet geschikt voor het (tegelijk) houden van diverse activiteiten. Ook de snackbar, die uit de jaren ’60 stamt en direct gelegen is aan de drukke Gorslaan, voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Bouwkundig gezien verkeert het pand in slechte staat en er is geen ruimte om binnen te zitten. Met een nieuwe horecavoorziening zal aan de recreanten meer comfort kunnen worden geboden.
2.6 Beoordeling
2.6.1 Ontvankelijkheid van het beroep
Alvorens inhoudelijk het bestreden besluit te kunnen beoordelen, dient (ambtshalve) te worden beoordeeld of eiseres bij de verleende bouwvergunning belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken dan wel beroep indienen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar statuten als doel stelt “het behartigen van de belangen van de recreanten die gebruik maken van een standplaats (caravan of huisje) van Recreatiepark Kruininger Gors B.V. te Oostvoorne, gemeente Westvoorne”. Naar het oordeel van de rechtbank komt eiseres op voor het gemeenschappelijke belang van haar leden en raken de aard en de gevolgen van het bestreden besluit de recreanten rechtstreeks, nu de horecavoorziening op hun recreatiepark is gepland. Bovendien brengt eiseres door het optreden in rechte, in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn. Eiseres is daarom op grond van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb als belanghebbende aan te merken. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
2.6.2 Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder bij de aanvang van de vrijstellingsprocedure in strijd met de relevante regelgeving dan wel in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Verweerder kan niet worden tegengeworpen dat hij na de indiening van de zienswijze van eiseres het ontwerpbestemmingsplan van januari 2007 op onderdelen heeft aangepast en op basis van het aangepaste ontwerpbestemmingsplan vervolgens de verklaring van geen bezwaar heeft aangevraagd. GS waren bij het verlenen van de verklaring van geen bezwaar overigens op de hoogte van de door eiseres ingebrachte zienswijze. Bovendien bestonden er voor eiseres ook nadat het primaire besluit was genomen, voldoende mogelijkheden om haar bezwaren tegen de vrijstelling en het bouwplan aan te passen.
Voor zover de grieven van eiseres zich richten tegen de bouwmogelijkheden waarin het (ontwerp)bestemmingsplan voorziet, overweegt de rechtbank dat de gemeenteraad van Westvoorne bij besluit van 22 april 2008 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Dit betreft een zelfstandige procedure, die thans niet ter beoordeling staat. Het ontwerpbestemmings- plan is in de onderhavige procedure slechts gebruikt als ruimtelijke onderbouwing voor de verleende vrijstelling. Reeds omdat het ontwerpbestemmingsplan nog geen rechtskracht heeft, kan het betoog van eiseres dat ingevolge het artikel 31, derde lid, van het ontwerpbestemmingsplan een bouwverbod geldt niet slagen.
Met betrekking tot de grief van eiseres dat de vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de rechtbank het volgende.
De door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing komt tot uitdrukking in het ontwerpbestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 16 december 2008 door GS gedeeltelijk goedgekeurd. De onthoudingen van goedkeuring hebben geen betrekking op het onderhavige perceel. De rechtbank stelt vast dat met het ontwerpbestemmingsplan enerzijds wordt beoogd de ontwikkeling en verbetering van het recreatiegebied mogelijk te maken en anderzijds de natuurwaarden van duin- en oevergebied te behouden. Aan de hand van de bestemmingsplankaart die ter zitting met partijen is bekeken en besproken stelt de rechtbank vast dat het onderhavige bouwplan volledig op de bestemming “UvRc” van het ontwerpbestemmingsplan gesitueerd is. Ingevolge het ontwerpbestemmingsplan is op deze bestemming een horecavoorziening toegestaan. In de ruimtelijke onderbouwing wordt een relatie gelegd tussen het onderhavige bouwplan en het toekomstige planologische regime. De onderhavige horecagelegenheid, waarmee een start wordt gemaakt met de herinrichting van het recreatiepark, past op zich binnen het toekomstige gemeentelijk ruimtelijke beleid. Van strijd met het streekplan RR2020 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Evenmin is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat er sprake is van strijd met het Rijks- dan wel met enig (ander) provinciaal beleidskader. Voorts heeft verweerder rekening gehouden met mogelijke hinder die samenhangt met de sluitingsuren van de horecabedrijven en de verkeersaantrekkende werking, in die zin dat besloten is om een (regulier) horecabedrijf van de categorie 1 dan wel 2 toe te laten, hetgeen in een recreatiegebied geoorloofd is. De discrepantie tussen de omschrijving in het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende Bijlage 2 (Staat van Horeca-activiteiten) ter zake van de aan de categorie 2 toegeschreven hinder (beperkt dan wel aanzienlijk) maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. In dit verband acht de rechtbank van belang dat aan de ten behoeve van de horecagelegenheid nog te verstrekken horeca- en exploitatievergunning, meer specifieke voorschriften kunnen worden verbonden teneinde overlast te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken. Voorts mag de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 650 m2 bedragen. Het onderhavige bouwplan voldoet hieraan.
Mede op basis van hetgeen ter zitting aan de hand van de bestemmingsplankaart over de situatie ter plaatse door partijen is verklaard, stelt de rechtbank vast dat de Gorslaan een openbare, niet doorgaande weg is, die voornamelijk door recreatiebewoners wordt gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zake van het aspect van de verkeersveiligheid, mede op basis van de verkeersgegevens die gebruikt zijn in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan, op het standpunt mogen stellen dat de betreffende horecagelegenheid slechts een geringe invloed (maximaal 140 voertuigbewegingen per etmaal) op het aantal verkeersbewegingen zal hebben. Deze verkeersgegevens zijn gebaseerd op recente telgegevens die zijn aangeleverd door het waterschap Hollandse Delta en de provincie Zuid-Holland. Verweerders standpunt dienaangaande is bevestigd in een advies van de DCMR van 9 juli 2008. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de verkeerstellingen die in het kader van het ontwerpbestemmingsplan zijn uitgevoerd, leidt niet tot de conclusie dat verweerder dienaangaande een onjuist standpunt heeft ingenomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verkeersgegevens zo evident onjuist zijn dat verweerder deze niet mede bij de beoordeling van het onderhavige bouwplan heeft mogen betrekken.
Uit het bestreden besluit blijkt dat met name verblijfs- en dagrecreanten van de horecagelegenheid gebruik gaan maken. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verkeersveiligheid in betekenende mate zal verslechteren. De aanleg van 44 parkeerplaatsen bij de horecagelegenheid is gerelateerd aan het bedrijfsvloeroppervlak en bevat - anders dan eiseres meent - geen indicatie dat de horecagelegenheid vooral op bezoekers van buiten het recreatiepark gericht is. De parkeerplaatsen zijn openbaar en kunnen ook worden gebruikt door bezoekers van het park die geen gebruik maken van de horecagelegenheid. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de horecagelegenheid tevens voorziet in de vervanging van de reeds op het park aanwezige snackbar, waardoor er in zoverre geen sprake is van extra verkeersbewegingen.
In het licht van het vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het verkeerslawaai ten gevolge van de realisering van het bouwplan niet disproportioneel zal toenemen. De rechtbank tekent daarbij aan dat de horecagelegenheid gelegen is aan een weg (de Gorslaan) waar maximaal 30 km per uur gereden mag worden. Nu de Wet geluidhinder niet ziet op wegen met een maximale snelheid van 30 km per uur en een recreatiewoning in deze wet niet wordt aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming, is een onderzoek naar de geluidsbelasting van het verkeer op de woningen aan de Gorslaan niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het bouwplan uit het oogpunt van verkeersveiligheid en geluidbelasting aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Ter zake van het aspect luchtkwaliteit overweegt de rechtbank dat in het kader van het ontwerpbestemmingsplan onderzoek is verricht naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit. Uit dat onderzoek blijkt dat geen van de grenswaarden uit het Blk 2005 wordt overschreden wanneer de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt worden benut. Daarnaast blijkt uit een advies van de DCMR van 9 juli 2008 dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bouw van de horecagelegenheid en dat een nadere beschouwing van dit aspect niet noodzakelijk is. Dat verweerder eiseres naar aanleiding van dit advies, dat eerst na de hoorzitting is overgelegd, niet opnieuw heeft gehoord, acht de rechtbank niet in strijd met artikel 7:9 van de Awb, omdat dit advies een nadere onderbouwing vormt van het eerder bij het primaire besluit en ter hoorzitting van verweerder ingenomen standpunt dat van strijd met het Blk 2005 geen sprake is. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat dit advies geen nieuwe feiten bevat, ziet de rechtbank niet in dat eiseres hierdoor zodanig in haar belangen is geschaad dat op grond hiervan het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voorts acht de rechtbank van belang dat de juistheid van het onderzoek en het advies door eiseres niet in beroep door middel van een contra-expertise dan wel anderszins is betwist. De opmerking van eiseres dat zij hierdoor de indruk krijgt dat verweerder haar niet serieus neemt, kan de rechtbank niet plaatsen nu dit advies juist aan de DCMR is gevraagd naar aanleiding van de opmerkingen van eiseres in bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt in kunnen nemen dat geen sprake is van strijd met het Blk 2005.
Concluderend ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat in dit geval niet aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing is voldaan.
Met de door GS bij besluit van 22 januari 2008 afgegeven verklaring van geen bezwaar, is aan de wettelijke vereisten voor uitoefening van de vrijstellingsbevoegdheid door verweerder voldaan.
De door verweerder aangewende bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO is discretionair van aard. Dit houdt in dat verweerder binnen het kader van de bij de wet getroffen regeling beleidsvrijheid is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respecteren, tenzij verweerder bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid de grenzen getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Een en ander brengt mee dat de wijze waarop verweerder deze bevoegdheid heeft aangewend door de rechtbank, met inachtneming van het zojuist aangegeven kader, terughoudend beoordeeld dient te worden.
Met betrekking tot de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank begrijpt, gelet op de informatie op de website van de toekomstige exploitant over de horecagelegenheid, de vrees van eiseres dat slechts een deel van de klandizie van de horecagelegenheid gevormd gaat worden door (dag)recreanten en dat voor het overige deel er sprake zou kunnen zijn van feesten ten behoeve van buitenstaanders. Een dergelijke exploitatie past, zoals eiseres terecht stelt, niet in een verblijfsrecreatiegebied en is in strijd met het streekplan RR2020 en het ontwerpbestemmingsplan. De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat uitsluitend (verblijfs)recreatie gerelateerde horeca is toegestaan en dat de horecagelegenheid niet in strijd met het bestemmingsplan mag worden gebruikt. Daarbij is uitdrukkelijk gesteld dat de verhuur van zalen voor feesten en evenementen niet is toegestaan en dat, indien de horecagelegenheid wel voor dergelijke doeleinden wordt gebruikt, handhavend zal worden opgetreden. Gelet op de omvang van het park (circa 100 hectare en 1700 standplaatsen) en het grote aantal dagrecreanten dat het park aandoet, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de horecavoorziening ook zonder inkomsten uit feesten en partijen exploitabel is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het vrijstellingsbesluit op dit punt de terughoudende beoordeling kan doorstaan.
De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat verweerder bij zijn belangenafweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door eiseres naar voren gebrachte belangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden gezegd dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt er evenmin toe dat verweerder op basis van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden de onderhavige bouwvergunning niet had mogen verlenen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres niet kan slagen en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. P. C. Santema en mr. M. Schoneveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 15 juli 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: