Zaak-/rolnummer: 264209 / HA ZA 06-1826
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.L. Stolk,
1. de naamloze vennootschap NIEUWE HOLLANDSE LLOYD SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Woerden,
2. de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden,
advocaat mr. B.S. Janssen.
Partijen worden hierna aangeduid als "Rabobank" respectievelijk "Verzekeraars". Verzekeraars zullen afzonderlijk worden aangeduid als “Lloyd” en “Fortis”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 27 juni 2006 en de door Rabobank overgelegde producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 18 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 februari 2007.
-
1.2 Voorts is vonnis bepaald.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Rabobank treedt in de onderhavige procedure op uit hoofde van een aan haar gecedeerde vordering van de besloten vennootschap B.V. Epidemiologie Rotterdam, hierna te noemen “Epidemiologie”.
2.2 Epidemiologie houdt zich bezig met onderzoek naar botontkalking. Daartoe richt zij onder meer mobiele onderzoekscentra in. In dit kader heeft zij op 14 mei 2002 bij haar assurantietussenpersoon Rabobank een verzoek gedaan voor de verzekering van een dergelijk mobiel onderzoekscentrum. Het handelde daarbij om een caravan van het merk Tabbert met daarin een botdichtheidsmeter inclusief bijbehorende apparatuur en software.
2.3 Eveneens op 14 mei 2002 heeft Rabobank aan beursmakelaar BRR Marine Assurantiën B.V. (hierna: BRR) verzocht om de caravan met apparatuur te verzekeren. Tijdens dit telefoongesprek is opdracht gegeven de caravan met toebehoren te verzekeren bij Lloyd. Tevens is gesproken over aanwezige preventiemaatregelen. Daarbij is niet gesproken over een alarminstallatie. Het gesprek is bevestigd bij fax aan BRR van dezelfde datum. Voor zover relevant heeft Rabobank hierin geschreven:
“De caravan heeft een waarde van € 18.152,- Als de caravan op de standplaats staat wordt deze beveiligd door een Wielklem.
In de caravan staat een “botdichtheidsmeter”ter waarde van € 82.000,- inclusief software en een computer.”
2.4 Verzekeraars hebben op 14 mei 2002 telefonisch ingestemd met het door BRR namens Epidemiologie/Rabobank aan hen voorgelegde verzoek tot verzekering.
Ondanks diverse verzoeken hiertoe van de kant van Rabobank heeft BRR geen dekkingsbevestiging afgegeven.
2.5 Op vrijdag 8 november 2002 rond 16.30 uur heeft een medewerkster binnen het betreffende mobiele onderzoekscentrum de caravan bij haar vertrek afgesloten achtergelaten op een parkeerplaats bij Medisch Centrum de Gors te Purmerend. De onderzoeken zouden op de maandag erop worden hervat. De caravan was op dat moment voorzien van een wielklem en disselslot.
2.6 Op 11 november 2002 is rond 06.00 uur geconstateerd dat de caravan in brand stond. De caravan met daarin de apparatuur is volledig uitgebrand. Omdat toen reeds een vermoeden bestond van brandstichting heeft Epidemiologie op dezelfde datum aangifte gedaan van brandstichting. Ook op dezelfde dag heeft Epidemiologie van het schadevoorval melding gemaakt aan Rabobank.
2.7 Kort daarna heeft Rabobank van BRR het polisblad ontvangen, opgemaakt op 12 november 2002. Uit het polisblad blijkt dat Lloyds en Fortis verzekeraars zijn, ieder voor 50%. Op het polisblad is daarnaast onder bijzondere bepalingen opgenomen:
“De verzekerde zaak dient te zijn uitgerust met een door verzekeraars goedgekeurde alarminstallatie. Het beveiligingscertificaat dient door de verzekerde te worden overgelegd.
Uitdrukkelijk wordt hierbij bepaald dat diefstal van de verzekerde zaken slechts dan is gedekt indien verzekerde aantoont dat braak heeft plaatsgevonden aan het voertuig of de opslagplaats waar de verzekerde zaken zich bevonden tijdens de diefstal.”
2.8 In opdracht van BRR heeft Expertisebureau Groenendijk Rotterdam B.V. (hierna: Groenendijk) onderzoek gedaan naar de brandschade. In het door haar uitgebrachte rapport van 14 april 2003 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Oorzaak: Brand, hoogstwaarschijnlijk na (poging tot) braak.
Aan de restanten werden sporen aangetroffen welke doen vermoeden dat aan de brand een poging tot inbraak middels een ramkraak vooraf zijn gegaan. Op de plaats waar voor de brand de deur heeft gezeten werd een aanzienlijke inzetting in het chassis aangetroffen, welke na bespreking met de berger en brandweerautoriteiten door geen van beide instanties bleek te zijn veroorzaakt.
(…)
Onderzoek ingesteld door de diverse autoriteiten en ondergetekende heeft de exacte oorzaak van de brand niet aan het licht kunnen brengen, doch het sterke vermoeden bestaat dat hier sprake is van brandstichting na braak.”
2.9 Bij brief van 6 mei 2003 heeft BRR aan Rabobank laten weten dat verzekeraars dekking zouden weigeren. Correspondentie over dit standpunt heeft niet tot heroverweging daarvan geleid. Epidemiologie heeft (ook) Rabobank aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Rabobank heeft Epidemiologie tenslotte schadeloos gesteld tegen cessie van de eventuele vorderingen van Epidemiologie jegens derden, waaronder verzekeraars.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad verzekeraars te veroordelen tot vergoeding van de hoofdsom van EUR 65.274,79 en een bedrag van EUR 19.111,70 aan kosten voor rechtsbijstand, vermeerderd met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Rabobank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Rabobank stelt zich op het standpunt dat verzekeraars op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden zijn de volledige schade uit te keren. De argumenten die verzekeraars aan hun weigering dekking te verlenen ten grondslag hebben gelegd, houden geen stand. Het beroep op verzwijging gaat niet op, nu de caravan niet in gebruik was bij anderen dan verzekerde. Zelfs indien dit het geval was geweest, hebben verzekeraars onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ze de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden zouden zijn aangegaan, indien deze omstandigheid hen wel bekend was geweest. Er is geen merkelijke schuld nu er geen sprake was van een roekeloos onbeheerd achterlaten van de caravan. Tot slot komt verzekeraars ook geen beroep toe op de alarmclausule. De alarmclausule was niet overeengekomen en is tijdens voorlopige dekking ook geen gebruikelijke voorwaarde. Zelfs indien ervan uitgegaan moet worden dat de alarmclausule wel als overeengekomen moet worden beschouwd, kunnen de verzekeraars zich er niet op beroepen nu de clausule alleen ziet op het voorkomen van diefstal en de brand niet voorkomen had kunnen worden indien er wel een alarminstallatie aanwezig was geweest. Op de stellingen van Rabobank zal hierna – waar nodig – nog nader worden ingegaan.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering.
Verzekeraars hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Epidemiologie heeft bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst verzwegen dat het verzekerde in gebruik zou worden genomen door een aan haar gelieerde onderneming. Ook de informatie dat bij het gebruik de caravan met apparatuur ’s nachts zou blijven staan is niet gegeven. Indien de mededelingsplicht wel was nagekomen, zouden verzekeraars geen verzekeringsovereenkomst hebben gesloten. Derhalve is het beroep van verzekeraars op vernietiging van de overeenkomst gegrond. Epidemiologie heeft het mobiele onderzoekcentrum onbeheerd en zonder afdoende beveiligingsmaatregelen achtergelaten op een terrein dat algemeen bekend stond als een hangplek en waar in het verleden regelmatig inbraken en overvallen gepleegd waren. Op die grond komt verzekeraars ook een beroep op merkelijke schuld toe. Ook het beroep op de alarmclausule slaagt. Dat de voorwaarde Rabobank en Epidemiologie niet bekend was, ligt niet in de risicosfeer van verzekeraars. Dat Epidemiologie pas na de brand op de hoogte is geraakt van de toepasselijke voorwaarden, is te wijten aan Rabobank en haar hulppersoon de makelaar BRR. Verzekeraars hebben de verzekering op 14 mei 2002 verleend onder de gebruikelijke voorwaarden, waartoe de alarmclausule behoort. Tegen de voorwaarde als opgenomen op het polisblad is ook pas geprotesteerd nadat verzekeraars deze aan hun weigering tot dekking ten grondslag hebben gelegd. Het beroep op de alarmclausule kan ook succesvol worden ingeroepen, nu in voldoende mate vaststaat dat degene die een poging tot braak heeft ondernomen, niet in de gelegenheid zou zijn geweest ook brand te stichten indien op dat moment een alarm zou zijn afgegaan. Op de stellingen van verzekeraars zal hierna – waar nodig – nader worden ingegaan.
7.1 De rechtbank is van oordeel dat verzekeraars zich op goede gronden beroepen op de alarmclausule en dat de vordering om die reden reeds kan worden afgewezen. Daartoe is het volgende overwogen.
7.2 Tussen partijen is allereerst in geschil of de alarmclausule onderwerp vormde van de verzekeringsovereenkomst voordat deze uit het polisblad voor Epidemiologie en Rabobank kenbaar kon zijn. Verzekeraars stellen zich op het standpunt dat de verzekering op 14 mei 2002 onder gebruikelijke voorwaarden is verleend en dat met hen niet gesproken is over preventiemaatregelen. Voor zover Rabobank met haar stellingen omtrent hetgeen tussen haar en BRR is besproken op 14 mei 2002 zich op het standpunt heeft beoogd te stellen dat geen sprake was van een voorlopige dekking onder de gebruikelijke voorwaarden, maar van een dekking waarvan zij heeft mogen begrijpen dat alleen een wielklem als beveiliging voldoende was, gaat de rechtbank aan dit standpunt voorbij. Ter onderbouwing van een dergelijk standpunt heeft zij slechts aangevoerd dat dit tussen Rabobank en BRR besproken zou zijn. Zelfs indien dit het geval is geweest, is daarmee nog niet onderbouwd dat de verzekeraars van dit gesprek op de hoogte zijn geweest, laat staan dat zij met een verzekering onder die condities akkoord zouden zijn gegaan. Verzekeraars hebben dit gemotiveerd betwist, waarna Rabobank haar stellingen niet nader heeft gemotiveerd, hetgeen op haar weg had gelegen indien zij juridische consequenties aan dit punt gekoppeld had willen zien. De rechtbank zal dan ook tot uitgangspunt nemen dat op het moment dat het verzekerde voorval zich voordeed sprake was van een voorlopige dekking.
7.3 Vervolgens moet worden beoordeeld of de alarmclausule beschouwd kan worden als een “gebruikelijke voorwaarde” zoals verzekeraars betogen of dat sprake was van een bijzondere voorwaarde, hetgeen Rabobank lijkt te betogen. Verzekeraars hebben zich op het standpunt gesteld dat een alarmclausule een standaardeis is in de branche in bijvoorbeeld verzekeringen van trailers met waardevolle inhoud of servicewagens met instrumentarium. Daarbij hebben ze ook verwezen naar de standaardeis dat auto’s met een waarde vanaf EUR 40.000,= voorzien worden van een alarm. Rabobank heeft dit betwist en legt aan die betwisting eigenlijk niet meer ten grondslag dan een latere verzekering die voor het (nieuwe) mobiele onderzoekscentrum is afgesloten waarin de voorwaarde niet is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het overleggen van een enkele polis een onvoldoende gemotiveerde betwisting vormt van de stellingen van verzekeraars. Waar sprake is van een caravan die onbeheerd op openbare parkeerterreinen wordt achtergelaten met een dergelijk waardevolle inhoud als in het onderhavige geval aan de orde, ligt het in de lijn der normale verwachtingen dat verzekeraars een alarmclausule als preventiemaatregel bedingen. De rechtbank concludeert derhalve dat de alarmclausule aangemerkt kan worden als een gebruikelijke voorwaarde zodat deze had te gelden onder de voorlopige dekking.
7.4 Anders dan Rabobank is de rechtbank van oordeel dat deze alarmclausule niet zo beperkt kan worden uitgelegd dat daarop alleen een beroep gedaan kan worden bij diefstal. Nu de verzekering strekt tot het vergoeden van meerdere vormen van schade mag als uitgangspunt worden verondersteld dat preventiemaatregelen dienen ter voorkoming van al die vormen van schade. De omstandigheid dat onder de alarmclausule tevens bepaald is dat daarbij geldt dat diefstal alleen vergoed wordt indien braak kan worden aangetoond, maakt dit – zonder nadere motivering, die ontbreekt – niet anders. Rabobank wordt evenmin gevolgd in haar stellingen dat causaal verband tussen het schadevoorval en het ontbreken van een alarm zou ontbreken. Nu Rabobank geen alternatieve oorzaak heeft aangedragen voor de aanzienlijke inzetting van het chassis van de caravan anders dan poging tot braak, is geen aanleiding niet uit te gaan van deze conclusie van de schade-expert. Zoals verzekeraars terecht stellen, is te verwachten dat bij een dergelijke poging tot braak een aanwezig alarm zou zijn afgegaan. Dit leidt tot de conclusie dat uit het oogpunt van preventie van brandstichting na een dergelijke poging van een dergelijke voorziening enig nut kon worden verwacht. Voor zover Rabobank zich ook op het standpunt heeft beoogd te stellen dat een beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, wordt dit beroep als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Andere dan de hierboven weerlegde argumenten zijn daaraan immers niet ten grondslag gelegd.
7.5 Verzekeraars hebben zich gelet op het vorenoverwogene op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan een door hen gestelde voorwaarde voor dekking niet is voldaan, zodat niet tot uitkering van de schade overgegaan hoefde te worden. Nu deze grond de dekkingsweigering reeds kan dragen en Rabobank slechts aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat dekking ten onrechte is geweigerd, ligt haar vordering voor afwijzing gereed. De overige stellingen van partijen behoeven derhalve geen bespreking.
7.6 Nu haar vordering zal worden afgewezen, komen ook de door Rabobank gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking.
7.7 Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als in het dictum vermeld.
8 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van Rabobank;
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van verzekeraars bepaald op € 1.855,= aan vast recht en op € 1.788,= aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009 door mr C. Bouwman.