Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/2071 WET-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te Barendrecht, eiser,
gemachtigde mr. W. Visser, medewerker van Stichting Achmea rechtsbijstand te Leeuwarden,
de raad van de gemeente Albrandswaard, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 2 april 2007, verzonden op 12 april 2007, heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een planschadevergoeding toegekend van € 8.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot de dag der uitbetaling.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 24 mei 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser voor wat betreft het motiveringsgebrek gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 15 mei 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 15 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Brandes en J. de Ruiter.
2 Overwegingen
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Nu de aanvraag om planschadevergoeding op 8 juni 2005 is ingediend, dient in dit geval te worden getoetst aan de WRO zoals die gold voor 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dat artikel gold ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan en het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
In zijn verzoek tot vergoeding van planschade stelt eiser schade te leiden ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan “Rhoonse Baan” op basis waarvan globaal ten noordwesten van zijn woning de aanleg van een weg, de zogenaamde Rhoonse Baan, mogelijk wordt gemaakt. Hij meent dat zijn woongenot als gevolg van geluid-, licht- en stankoverlast aanzienlijk zal verminderen. Daarnaast stelt eiser schade te leiden ten gevolge van de planologische maatregelen die woningbouw mogelijk maken ten westen van zijn woning. Verweerder heeft daarop besloten de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) om advies te vragen.
In haar advies van juni 2006, opdrachtnummer 25.11341 B, stelt de SAOZ vast dat globaal ten noordwesten van eisers perceel, dat hij sedert 1992 in eigendom heeft, op een kortste afstand van circa 50 meter, een nieuwe weg zal worden aangelegd, de Rhoonse Baan, die het dorp Rhoon zal ontsluiten. Wat betreft de voorgenomen woningbouw ten westen van diens woning merkt de SAOZ op dat met verweerder de afspraak is gemaakt dat eisers verzoek dienaangaande wordt aangehouden, aangezien de planologische besluiten hiertoe nog niet zijn genomen.
In het kader van de planologische vergelijking stelt de SAOZ vast dat op de gronden waarop thans de Rhoonse Baan zal worden aangelegd, voorheen het bestemmingsplan “Buitengebied” gold, dat op 10 juli 1984 onherroepelijk is geworden. De gronden globaal ten noordwesten van eisers perceel, alsmede de tussengelegen gronden, hadden voor zover relevant de bestemming “Agrarische doeleinden”, bedoeld voor agrarisch gebruik en de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. Deze gronden mochten, uitsluitend binnen een terreinmaat van 1 hectare, ter plaatse van de daartoe op de kaart aangegeven locaties, en wel binnen een afstand van maximaal 100 meter vanuit de weg van waaruit het betreffende agrarische bedrijf wordt ontsloten, worden bebouwd met niet voor bewoning bestemde gebouwen, met een maximale hoogte van 8 meter, een bedrijfswoning met een maximale bouwhoogte van 6 meter en met silo’s en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 25 meter. Buiten de aangegeven terreinmaat is voorts per 10 hectare bedrijfsomvang het oprichten van een agrarisch hulpgebouw met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 40 m2 toegestaan. Burgemeester en wethouders waren voorts bevoegd vrijstelling te verlenen voor de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf en in dat geval voor de bouw van bij het bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en een bedrijfwoning overeenkomstig de hiervoor genoemde criteria en hoogtematen. Daarnaast waren burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning.
Op de gronden waarop de “Rhoonse Baan” - een gebiedsontsluitingsweg met fysiek gescheiden rijstroken en met een maximale verwerkingscapaciteit van circa 10.000 motorvoertuigen per etmaal - zal worden aangelegd vigeert thans het bestemmingsplan “Rhoonse Baan”. Dit plan is op of omstreeks 1 september 2004 in werking getreden en onherroepelijk geworden. De gronden globaal ten noordwesten van eisers perceel hebben thans, op een kortste afstand van circa 50 meter, de bestemming “Verkeersdoeleinden”. Op de gronden met deze bestemming, onder meer bedoeld voor wegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, tuinen en het behoud van archeologische waarden, mogen uitsluitend andere bouwwerken, kunstwerken en straatmeubilair ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 10 meter. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan geluidwerende constructies. Daarnaast kent het bestemmingsplan een algemene vrijstelling ten behoeve van de afwijking van de maximale afmetingen voor ten hoogste 10%.
De SAOZ overweegt dat op de onderhavige en tussengelegen gronden, de reeds toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in planologische zin al aanzienlijke vormen van beperkingen, hinder en overlast met zich brachten. Zo kon het uitzicht op en over de gronden in noordwestelijke richting, en op kortere afstand dan waarop thans de Rhoonse Baan wordt aangelegd, aanzienlijk worden beperkt door de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf, met de daarbij behorende bedrijfsbebouwing en dienstwoningen. Ten aanzien van deze aspecten is de SAOZ van mening dat de planologische mutatie voor eiser geen verdergaande nadelige gevolgen met zich brengt.
Voorts merkt de SAOZ op dat ook de voorheen geldende agrarische bestemming bepaalde vormen van geluid-, licht- en stankhinder met zich kon brengen. Mede gelet op de uitkomsten van het in het kader van het bestemmingsplan “Rhoonse Baan” overeenkomstig het “Besluit Luchtkwaliteit” (Blk) uitgevoerde onderzoek, is de SAOZ van mening dat er geen sprake zal zijn van een toename van de stankoverlast. De luchtkwaliteit zal voldoen aan de in 2010 gestelde grenswaarde van 40 µgr/m3. Evenmin zal er sprake zijn van een toename van lichtoverlast. Wat betreft de geluidsbelasting wijst de SAOZ op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 7 januari 1997 (BR 1998, 516), waarin door de Afdeling is overwogen en bepaald dat een woning die was gelegen op een afstand van circa 60 meter van een omleidingsweg met een geluidscherm (met een verkeersintensiteit van circa 9.800 voertuigen per etmaal), waarbij diverse bebouwing tussen de woning en het geluidsscherm gelegen was, geen hinder ondervindt van de weg in de zin van geluidsoverlast. Nu eisers woning is gelegen op een kortste afstand van circa 55 meter tot aan de Rhoonse Baan, deze een maximale verkeersintensiteit van circa 10.000 voertuigen per etmaal heeft en langs de Rhoonse Baan een geluidwerende constructie van 11 meter hoog kan worden opgericht, is de SAOZ van mening dat eiser met betrekking tot de geluidsbelasting evenmin in een planologisch nadeliger positie terecht is gekomen. De door eiser overgelegde brief van de gemeente Barendrecht, betreffende de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de aanleg van de Carnisserbaan op het grondgebied van de gemeente Barendrecht, kan, zo stelt de SAOZ in een nader advies van 28 september 2006, niet in het kader van de beoordeling van het onderhavige verzoek worden meegenomen.
De SAOZ meent echter wel dat, ondanks de reeds toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, de directe omgeving van eisers woning voorheen een zekere landelijke en open uitstraling had, die door de onderhavige planologische mutatie en de aanleg van de Rhoonse Baan in beperkte mate in nadelige zin wordt aangetast. Hierdoor is er sprake is van een voor eiser nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Het nadeel is naar de mening van de SAOZ als licht te kwalificeren.
De waarde van eisers object bedroeg volgens de SAOZ per peildatum september 2004 circa € 400.000,=. De specifieke gevolgen van de onderhavige planologische mutatie hebben ertoe geleid dat voor een willekeurige derde de waarde van het object per peildatum met een bedrag van € 8.000,= is gedaald naar een bedrag van circa € 392.000,=. Doordat op de dag dat de eigendom van de onroerende zaak werd verworven de onderhavige planologische mutatie in deze vorm en op deze locatie niet was te voorzien komt het schadebedrag geheel voor vergoeding in aanmerking.
De SAOZ stelt in het nadere advies van 28 september 2006, dat de verlaging van de WOZ-waarde van eisers woning met € 30.000,=, haar geen aanleiding geeft het eerdere advies te heroverwegen. Bij het bepalen van de waarde in het kader van een planschadebeoordeling wordt immers uitgegaan van de maximale planologische invulling van het oude planologische regime terwijl bij een WOZ-waardering vooral de feitelijke situatie bepalend is.
Bij het primaire besluit heeft verweerder overeenkomstig de voornoemde adviezen van de SAOZ aan eiser een planschadevergoeding van € 8.000,= toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot de dag der uitbetaling. De commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (verder: de commissie) heeft in het kader van het door eisers gemaakte bezwaar, in haar advies aangegeven dat de adviezen van de SAOZ op een aantal punten onvoldoende zijn gemotiveerd.
Op 1 november 2007 heeft de SAOZ verweerder desgevraagd nader geadviseerd en ter zake van de luchtkwaliteit gewezen op het in opdracht van verweerder opgestelde conceptrapport “Aanvullend luchtonderzoek Portland-Noord”. Daarin is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit - per 2005, 2010 en 2020 - in het gebied waarin onder meer de Rhoonse Baan is gelegen. Op basis van die gegevens concludeert de SAOZ dat, gelet op de geringe toename van de concentratie stikstofdioxide en de verbetering per saldo van fijn stof, de luchtkwaliteit niet van invloed is op de waardeontwikkeling van eisers object.
De SAOZ ziet verder geen aanleiding om ervan uit te gaan dat, wegens de ondergrondse leidingen(straat), de maximale invulling van de bepalingen van het bestemmingsplan “Buitengebied” als illusoir is te bestempelen. Dit is slechts aan de orde wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Noch uit de bepalingen van het bestemmingsplan “Buitengebied” noch uit de circulaires van het ministerie van VROM “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 en “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, K3-categorie” van 1991 volgt dat niet mag worden gebouwd op een afstand van 50 tot 100 meter van een ondergrondse leiding. De SAOZ is derhalve van mening dat haar eerdere adviezen dienaangaande geen aanpassing hoeven. Te dien aanzien merkt de SAOZ verder nog op dat agrarische bijgebouwen zelfs op zeer korte afstanden van bijvoorbeeld een aardgastransportleiding mogen worden opgericht.
In een e-mailbericht van 10 januari 2008 stelt de SAOZ vervolgens dat een zelfstandige beoordeling heeft plaatsgevonden van het aspect geluidhinder en dat een nader aanvullend geluidsonderzoek in het licht van de uitspraak van de ABRvS van 7 januari 1997 niet nodig is. Nu bovendien destijds geen onderzoek is verricht naar de planologische geluidsproductie van de agrarische bestemmingen van het bestemmingsplan Buitengebied is niet (goed) vast te stellen of er in planologische zin sprake is van een toename van 5 dB(A) of meer dan wel minder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie van 12 juli 2007, eisers bezwaar tegen het primaire besluit wegens een motiveringsgebrek gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde nadere motivering van de SAOZ.
Eiser wijst in beroep naar de contra-expertise van mr. T.A.P. Langhout van 28 juni 2007, die in bezwaar is overgelegd. Daarin wordt aangegeven dat de SAOZ is uitgegaan van een onjuiste maximale invulling van het voorafgaande planologische regime. Ten aanzien van een strook met een diepte van 100 meter uit het hart van Rijksweg A15 binnen de bestemming “agrarische doeleinden” met de aanduiding (z) is ten onrechte een binnenplanse vrijstelling ten behoeve van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf toegekend.
Voorts heeft de SAOZ in haar advies niet vermeld dat ten noorden van eisers woning zich een aantal woningen aan de Smitshoek bevond, die zijn aangekocht ten behoeve van de realisatie van het bestemmingsplan Rhoonse Baan. In verband met de aanwezigheid van deze woningen en eisers woning was de oprichting van een agrarisch bedrijf op korte afstand van eisers perceel met een zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten, er daarbij vanuit gaande dat vanwege milieutechnische beperkingen een afstand van tenminste 25 meter tot eisers woning en de aanliggende woningen in acht diende te worden genomen. Bovendien gaat de SAOZ eraan voorbij dat de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf nog steeds tot de mogelijkheden behoort en wel ten zuiden van de Rhoonse Baan en ten westen van eisers woning. Er is dus geen sprake van een situatie van of een agrarisch bedrijf of de Rhoonse Baan, doch van beide. De planvergelijking van de SAOZ geeft dus een vertekend beeld.
Eiser kan zich daarnaast niet vinden in de maximale invulling van het nieuwe planologische regime zoals de SAOZ die voorstaat. Ook in dit kader wijst eiser naar de contra-expertise van Langhout. Hij kan de SAOZ niet volgen waar zij stelt dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om langs de Rhoonse Baan een geluidwerende constructie op te richten. Langhout stelt dat de maximale planologische mogelijkheden van het huidige planologische regime niet mogen worden meegenomen wanneer realisering daarvan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. In dit verband wijst Langhout op een schrijven van de gemeente Barendrecht waarin wordt aangegeven, dat niet langs de Rhoonse Baan doch langs de Rijksweg A15 geluidschermen zullen worden geplaatst. Langhout meent dat met recht een beroep op de uitzonderingsregel kan worden gedaan. Dat de geluids-belasting vanwege de weg op de gevel toeneemt, wordt voorts onderstreept door het feit dat de gemeente Barendrecht op 20 augustus 2003 voor eisers woning ontheffing voor een hogere grenswaarde heeft aangevraagd en verkregen. Als gevolg van de planologische wijziging wordt eiser dus geconfronteerd met een hogere geluidsbelasting. Sprake is dus van een als “zwaar’ te kwalificeren planologische inbreuk op het woongenot van eiser.
De rechtbank wijst er voor de goede orde allereerst op dat mogelijke (toekomstige) schade, als gevolg van (de voorgenomen) woningbouw ten westen van eisers woning, in dit geschil niet ter beoordeling voorligt.
De rechtbank stelt voorop dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat verweerder in beginsel op de door de SAOZ uitgebrachte adviezen mag afgaan. Verweerder dient zich daarbij wel een zelfstandig oordeel te vormen of het advies op juiste wijze tot stand is gekomen en adequaat is onderbouwd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat er tussen partijen geen verschil van mening bestaat over de door de SAOZ vastgestelde waarde van eisers object ten tijde van de peildatum september 2004, zijnde € 400.000,=.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de (gemotiveerde) weerlegging bij het bestreden besluit van zijn zienswijzen en gronden in bezwaar, betrekking hebbende op het uitzicht, luchtkwaliteit, lichthinder, de leidingenstraat alsmede op de vergelijking met de WOZ-waarde, in beroep niet, althans niet gemotiveerd, heeft betwist. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig voor de conclusie dat verweerder het standpunt van de SAOZ te dien aanzien ten onrechte heeft onderschreven, zodat eisers beroep in zoverre niet kan slagen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat eisers beroepsgronden zich inhoudelijk met name richten op beoordeling van de items “planvergelijking” en “geluidsoverlast” alsmede op de vastgestelde planschadevergoeding. Terzake overweegt zij als volgt.
Ten aanzien van de planvergelijking heeft eiser op zich terecht gesteld dat geen binnenplanse vrijstelling ten behoeve van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op het gebied binnen de bestemming “agrarisch gebied” met de aanduiding (z) mogelijk is. Echter, verweerder heeft zowel bij de hoorzitting van de commissie als ter zitting van de rechtbank, mede aan de hand van de plankaart, duidelijk gemaakt dat de SAOZ deze strook grond, met een diepte van 100 meter uit het hart van de A15, in het geheel niet bij de planologische inventarisatie en beoordeling heeft betrokken. Het nieuwe bestemmingsplan ziet ook niet op deze strook grond. Er is uitsluitend gekeken naar de bestemming van de dichtstbijzijnde gronden ten westen en ten noordwesten van het perceel van eiser.
In dit verband is de rechtbank van oordeel dat verweerder ter zitting desgevraagd voldoende heeft onderbouwd en door middel van de plankaart aanschouwelijk heeft gemaakt dat ingevolge de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied” het, zelfs indien wordt uitgegaan van de afstandmaten die eiser in beroep heeft aangevoerd, niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten dat eiser voorheen in planologische zin op en/of nabij de gronden van het tracé van de Rhoonse Baan rekening diende te houden met agrarisch gebruik en met de mogelijkheid van vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing. Dit geldt te meer daar aan de vestiging van een land- of tuinbouwbedrijf minder strenge milieueisen gelden dan voor een veehouderij. Verweerder heeft tevens aan de hand van de plankaart ter zitting de planologische mogelijkheden laten zien waar middels een binnenplanse vrijstelling een agrarisch bouwvlak kan worden gerealiseerd. Nu verweerder er bij zijn beoordeling verder geenszins aan voorbij is gegaan dat ook thans nog de oprichting van een agrarisch bedrijf ten zuiden van de Rhoonse Baan en ten westen van eisers object mogelijk zou zijn, kan eisers betoog, dat de planvergelijking een vertekend beeld geeft, niet slagen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid overeenkomstig de adviezen van de SAOZ de nieuw aan te leggen Rhoonse Baan met een eventueel geluidscherm weg kunnen strepen tegen de destijds aanwezige mogelijkheden om aldaar een aanzienlijk agrarisch bedrijf met daarbij behorende bedrijfsbebouwing en dienstwoningen te vestigen. Hoewel er wel van een geïntensiveerd gebruik van de grond sprake is, levert deze planologische mutatie in dit geval niet een zodanig nadeel op dat daaruit schade voortvloeit.
Ter zake van de geluidsbelasting heeft eiser aangevoerd dat een maximale invulling van het nieuwe planologische regime in het onderhavige geval als illusoir moet worden aangeduid. Dit standpunt treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De gronden globaal ten noordwesten van eisers perceel hebben thans de bestemming “Verkeersdoeleinden” en op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een hoogte van maximaal 11 meter, waarbij gedacht kan worden aan geluidwerende constructies. Dat een geluidscherm ten tijde van de beoordeling van het planschadeverzoek (nog) niet is gerealiseerd, is niet relevant. Immers, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient bij een planologische vergelijking betrokken planologische maatregelen maximaal te worden ingevuld, ongeacht of realisatie heeft of zou hebben plaatsgevonden. Bovendien is de (toekomstige) realisatie van een geluidscherm zeker niet uit te sluiten. De enkele verwijzing van eiser naar de brief van de gemeente Barendrecht van 20 augustus 2003 waarin wordt aangegeven dat niet langs de Rhoonse Baan (doch langs de Rijksweg A15) geluidschermen worden geplaatst, maakt dit niet anders. Verweerder kan immers niet verantwoordelijk worden gehouden voor de besluitvorming van de gemeente Barendrecht, noch is hij tot eenzelfde besluitvorming gehouden. Het is in planologische zin derhalve geenszins met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten dat de oprichting van een geluidscherm er komt.
Voorts blijkt uit onderzoek naar de akoestische gevolgen van de aanleg van de Rhoonse Baan, dat de geluidsbelasting van deze weg slechts op enkele locaties, waaronder niet die van eiser, de voorgeschreven voorkeurswaarde overschrijdt. Nu eiser in dit verband heeft gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat de geluidsbelasting op zijn perceel als gevolg van de Rhoonse Baan (meer dan) met 5 dB(A) zal toenemen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de door eiser gestelde geluidsoverlast in redelijkheid op de adviezen van de SAOZ kunnen baseren.
De rechtbank is gelet op al het vorenstaande tevens van oordeel dat verweerder de conclusie van de SAOZ dat er sprake is van slechts een lichte planologische verslechtering heeft kunnen overnemen. Hoewel daarin een groot aantal nuances zijn aan te brengen, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende grond om de door de SAOZ geadviseerde waardevermindering van € 8.000,=, die overeen komt met een waardedaling van 2%, onbillijk te achten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, ook wat betreft de omvang van de waardevermindering, in redelijkheid op de advisering van de SAOZ kunnen baseren.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit wordt derhalve ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 4 juni 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.