ECLI:NL:RBROT:2009:BI7155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO na verkoop onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Achthuizen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostflakkee. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die zijn woning had verkocht voordat het bestemmingsplan in werking trad, niet als gerechtigde kon worden aangemerkt voor schadevergoeding. De rechtbank stelde vast dat de schade die de eiser claimde, was geleden vóór de inwerkingtreding van het plan, en dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat schaduwschade, geleden als gevolg van omstandigheden vóór de inwerkingtreding van een planologische verandering, niet vergoed kan worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding door het college. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van schadevergoeding om op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan gerechtigd te zijn tot de onroerende zaak in kwestie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/2722 WET-T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam] wonende te Achthuizen, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostflakkee, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 26 september 2007 (verder: het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser, om hem schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) toe te kennen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij ongedateerde brief, bij verweerder ingekomen op 9 november 2007, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 4 juli 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. ten Brinke en mr. M.J.J. Bakelaar.
2 Overwegingen
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Nu de aanvraag om planschadevergoeding op 16 januari 2007 is ingediend, dient in dit geval te worden getoetst aan de WRO zoals die gold voor 1 juli 2008.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de WRO, zoals dat artikel gold ten tijde hier van belang en voor zover van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Sinds 20 september 1976 was eiser eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [locatie]. De eigendom van de betreffende onroerende zaak is op 3 mei 1999 overgegaan op [namen] (hierna: de kopers). Daartoe is op 25 november 1998 een koopovereenkomst gesloten.
Op 15 oktober 1999 heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van de brandweerkazerne aan de Langeweg. Dit besluit is door de president van deze rechtbank geschorst. Doordat deze schorsing nimmer is opgeheven heeft het vrijstellingsbesluit nooit rechtskracht verkregen. Om de oprichting van de kazerne op het betreffende terrein toch mogelijk te maken is een eerste partiële herziening van het bestemmingsplan “Oudeland” (hierna: het plan) door de gemeenteraad van Oostflakkee op 8 februari 2001 vastgesteld en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 11 september 2001. Het plan is in werking getreden omstreeks 13 oktober 2001. Na een ingesteld beroep is het plan op 6 maart 2002 onherroepelijk geworden. Vervolgens is op 16 april 2002 een vergunning voor de bouw van de brandweerkazerne aan de Langeweg verleend.
Bij brief van 16 januari 2007 heeft eiser aan de gemeenteraad van Oostflakkee (lees: verweerder) verzocht aan hem een schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 49 van de WRO ter grootte van € 15.000,--. Daarin heeft eiser aangegeven dat door de realisering van de brandweerkazerne aan de Langeweg zijn voormalige woning wegens aantasting van het woongenot in waarde is gedaald. Verweerder heeft daarop besloten de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) om advies te vragen.
In haar advies van augustus 2007, nummer 27.04160, stelt de SAOZ dat ten tijde van de inwerkingtreding van het plan op 13 oktober 2001, eiser geen eigenaar meer was van het object gelegen aan de Langeweg 38 te Ooltgensplaat. Op 3 mei 1999 is het eigendom daarvan immers overgedragen. Hierdoor kan eiser op grond van artikel 49 van de WRO niet als gerechtigde worden aangemerkt. Tevens merkt de SAOZ op dat schade die eiser stelt te hebben geleden op het moment van de verkoop van de woning als gevolg van omstandigheden van voor de inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit, die met name zien op het voornemen de brandweerkazerne te realiseren, niet op de voet van artikel 49 van de WRO vergoed kan worden. Op grond van het vorenstaande adviseert de SAOZ het verzoek om vergoeding van schade ex artikel 49 van de WRO af te wijzen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de SAOZ, het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Oostflakkee van 29 april 2008, eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser voert in beroep aan dat diverse aankondigingen en procedures gedurende een periode van enige jaren (vanaf midden jaren negentig) in 2002 uiteindelijk tot de beoogde bouw van een brandweerkazerne heeft geleid. Hierdoor is, hetgeen door de SAOZ is erkend, zijn voormalige woning in een planologisch nadeliger situatie terecht gekomen. Omdat de gemeente een maand voor de feitelijke oplevering op 3 mei 1999 van zijn in november 1998 verkochte woning via een advertentie aankondigde de reeds eerder geventileerde plannen voor het bouwen van een brandweerkazerne voort te zetten, heeft hij dit de kopers voor het passeren van de koopakte gemeld. Hierop hebben zij een rechtszaak tegen hem aangespannen met als doel een reductie van de overeengekomen verkoopprijs te verkrijgen. De rechter heeft beslist en de koper daarbij in het gelijk gesteld. Daarbij wijst eiser er op dat het in 2003 door de kopers bij verweerder ingediende verzoek om schadevergoeding ex artikel 49 van de WRO is afgewezen, zowel wegens de voorzienbaarheid van de schade alsmede vanwege de omstandigheid dat de kopers anderszins, langs de civiele weg, tot een compensatie trachtten te komen. Eiser meent door de hiervoor geschetste situatie, in vergelijking met de andere belanghebbende eigenaren die door verweerder wel schadeloos zijn gesteld voor een bedrag van rond de € 15.000,--, eigenlijk de enige te zijn die direct schade heeft geleden. Hoewel dit niet door verweerder wordt ontkend, wordt aan hem toch geen planschade toegekend. Mede omdat verweerder zelf aan artikel 49 van de WRO een vangnetfunctie toedicht, kan eiser zich met deze beslissing niet verenigen.
Ter zake van de ter zitting door eiser betrokken stelling dat verweerder in zijn geval een andere peildatum hanteert dan hij ten aanzien van het planschadeverzoek van de kopers heeft gedaan, overweegt de rechtbank allereerst dat verweerders besluit ten aanzien van de kopers in dit geschil (inhoudelijk) niet ter beoordeling voorligt dan wel kan voorliggen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerders afwijzing van het planschadeverzoek van de kopers met name ziet op de veronderstelde voorzienbaarheid ten tijde van de overdracht van eisers voormalige woning. Hiervoor is van belang op welk moment de bouw van de brandweerkazerne voorzienbaar was. Ten aanzien van eisers aanvraag geldt als peildatum, de datum waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkreeg, te weten de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in relatie tot de eigendomsituatie op deze peildatum.
Op dat moment dient de aanvrager om schadevergoeding ex artikel 49 van de WRO daartoe gerechtigd te zijn. Voordat het plan omstreeks 13 oktober 2001 in werking trad en op
6 maart 2002 onherroepelijk werd, heeft eiser de in het geding zijnde woning verkocht. Eiser stond op het moment dat het plan rechtskracht verkreeg evenmin nog in een andere zakenrechtelijke rechtsbetrekking tot de onroerende zaak Nu artikel 49 van de WRO niet anders uitgelegd kan worden dan dat deze bepaling uitsluitend een grondslag biedt voor vergoeding van schade geleden ten gevolge van een planologische maatregel nadat die maatregel rechtskracht heeft gekregen - waarbij eerst dan sprake kan zijn van een vangnetfunctie - is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht niet als gerechtigde heeft aangemerkt.
De rechtbank stelt met eiser vast dat het plan zijn schaduw vooruit heeft geworpen met als gevolg dat de kopers alsnog van eiser op basis van een rechterlijke uitspraak een schadevergoeding hebben ontvangen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 10 mei 2006 in zaaknummer 200506631/1) kan dergelijke (schaduw)schade, geleden als gevolg van omstandigheden van voor de inwerkingtreding van de schadetoebrengende planologische verandering, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Al hetgeen eiser in dat verband overigens verder naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen en dat het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit wordt derhalve ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 4 juni 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: