ECLI:NL:RBROT:2009:BG9880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/00501 MEDED-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend optreden tegen politie met betrekking tot bergingsopdrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Alarm Centrale Nederland B.V. (ACN) en de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. De zaak betreft een verzoek van eiseres, ACN, om handhavend op te treden tegen de politie met betrekking tot de eerste bergingsopdrachten op het onderliggende wegennet. Eiseres stelde dat het handelen van de politie de mededinging op een verboden wijze beperkte en dat de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet (Mw) van toepassing waren op het handelen van de politie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de klacht van eiseres enkel betrekking had op het verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de politie. De rechtbank oordeelde dat de politie handelde als overheidsdienaar en dat er geen sprake was van ondernemingshandelen. Hierdoor waren de genoemde artikelen van de Mw niet van toepassing. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit terecht het verzoek van eiseres had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat voor zover er besluiten zijn genomen die niet op de inleidende klacht betrekking hebben, deze als primaire besluiten moeten worden aangemerkt. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep voor deze besluiten. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd naar verweerder ter behandeling van de daarin vermelde bezwaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbenden, waaronder eiseres, hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/00501 MEDED-T1
Uitspraak in het geding tussen
Alarm Centrale Nederland B.V. (ACN), gevestigd te [adres], eiseres,
gemachtigde mr. P.J. de Groen, advocaat te Sassenheim,
en
de Raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 2 augustus 2003 heeft eiseres een klacht ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft verweerder de klacht van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 december 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 januari 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 22 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2008. Aanwezig waren de gemachtigde van eiseres, en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Hellingman en mr. A.S.M.L. Prompers.
2 Overwegingen
Bij brief van 2 augustus 2003 heeft eiseres bij verweerder een klacht ingediend tegen de handelwijze van de politie. Deze klacht houdt in dat het Landelijk Centraal Meldpunt (hierna: LCM) met medewerking van de politie de mededinging op een verboden wijze beperkt. Eiseres heeft verweerder verzocht de politie te verbieden alleen het centrale meldnummer van het LCM te bellen. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft verweerder deze klacht afgewezen. De bezwaren van eiseres tegen dit besluit zijn bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft - kort samengevat - de volgende drie beroepsgronden aangevoerd:
1. Het functioneren van het LCM ten aanzien van eerste bergingsopdrachten op het onderliggende wegennet na 1 juli 2003, en de rol van de politie daarbij, heeft de mededinging op de markt voor alarmcentralediensten beperkt in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet (hierna: Mw). Tevens is in strijd gehandeld met artikel 24 van de Mw.
Verweerder heeft ten onrechte niet dan wel nauwelijks onderzoek verricht naar het functioneren van het LCM.
De politie ondersteunt het systeem exclusief door alle meldingen aan het LCM te melden. Daardoor werkt de politie eraan mee dat de concurrentie (lees: de ACN) wordt buitengesloten.
2. Het niet toelaten van ACN tot het LCM is in strijd met artikel 24 Mw, althans met artikel 6, eerste lid, Mw. Als ACN adequaat en commercieel verantwoord wil kunnen functioneren, is toetreding tot het LCM noodzakelijk.
3. De verzekeraars en het Verbond van Verzekeraars hebben zich schuldig gemaakt aan koppelverkoop door de zogenaamde hulprechten te koppelen aan een WA-dekking. Als gevolg van die koppelverkoop is automatisch uitsluitend de door de verzekeraar uitgekozen alarmcentrale in beeld. De verzekeraar stelt uiteraard weer als eis, dat de betrokken alarmcentrale deelneemt in het LCM. Omdat ACN geen toegang heeft tot het LCM zal zij nooit door een verzekeraar worden ingeschakeld en daardoor kan zij niet deelnemen aan het LCM.
De rechtbank overweegt dat de inleidende klacht slechts inhield het verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de politie. Verweerder heeft dit verzoek in het primaire besluit afgewezen. Gelet daarop dient naar het oordeel van de rechtbank het geschil hiertoe beperkt te blijven. De rechtbank concludeert dat, voor zover in het bestreden besluit besluiten zijn genomen die niet op deze inleidende klacht betrekking hebben, deze besluiten als primaire besluiten moeten worden aangemerkt. Ten aanzien daarvan dient eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep. De rechtbank zal het beroepschrift doorsturen naar verweerder, ter behandeling door verweerder van de daarin vermelde bezwaren.
Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de politie overweegt de rechtbank dat de artikelen 6, eerste lid, en 24 van de Mw eerst van toepassing zijn indien sprake is van ondernemingshandelen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Het betreft hier immers handelingen van de politie als overheidsdienaar, dat wil zeggen handelingen in het kader van de publieke taak van de politie, bestaande uit handhaving van de verkeerswetgeving en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Geen sprake is van door de politie verrichte economische activiteiten die plaatsvinden op een bepaalde markt voor de levering van goederen en/of diensten, waarmee een onderneming op die markt haar positie ten opzichte van afnemers, concurrenten of toeleveranciers tracht te verbeteren. Verweerder heeft derhalve terecht het handelen van de politie niet als ondernemingshandelen aangemerkt en en de artikelen 6 en 24 van de Mw niet op het handelen van de politie van toepassing geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de politie derhalve terecht afgewezen. Het beroep van eiseres is wat dat betreft ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep, voorzover het betrekking heeft op het optreden van de politie en het verzoek aan verweerder ten aanzien van de politie handhavend op te treden, ongegrond,
verklaart eiseres niet-ontvankelijk ten aanzien van het overige deel van het beroep, en stuurt het beroepschrift in verband daarmee door aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
Aldus gedaan door mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. E.H.M. Loozen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 12 januari 2009.
Afschrift verzonden op: 14 januari 2009
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.