Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: GEMWT 07/4809-VRLK
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. E.N.J. Molendijk, advocaat te Spijkenisse,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 2 juli 2007 heeft verweerder zijn beslissing, om op 2 en 3 mei 2007 bestuursdwang toe te passen voor het ontmantelen van de in het pand [adres] (hierna: het pand), althans in een gedeelte daarvan, aangetroffen illegale hennepkwekerij, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van eiseres komen.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiseres bij brief van 18 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder het primaire besluit, onder wijziging van een deel van de motivering, gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 december 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 17 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2008. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. de Wit en N. van Berkel.
Op 2 en 3 mei 2007 is bij een inspectie van het pand door toezichthoudende ambtenaren geconstateerd dat een gedeelte van het pand in gebruik was ten behoeve van hennepteelt. Een zodanig gebruik is in strijd met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Uit constateringen van de fraude-inspecteur van Eneco en een inspecteur van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting (hierna: dS+V) is voorts gebleken dat er onvakkundig en onoordeelkundig is geknoeid met de elektra-installatie in het pand. Tevens is geconstateerd dat de verdere inrichting van de hennepkwekerij als zeer onveilig is te bestempelen. Bovendien diende te worden voorkomen dat de exploitatie van de hennepkwekerij werd voortgezet. Doordat er sprake was van een uit een oogpunt van brandveiligheid zeer gevaarlijke en dus van een onverantwoorde situatie werd het direct ontmantelen van de hennepkwekerij door de ROTEB noodzakelijk geacht. Op 2 mei 2007 is van de zijde van de dS+V aan eiseres verzocht kenbaar te maken of het pand al dan niet door eiseres is verhuurd. Zo ja, dan zou eiseres informatie inzake deze huurder (huurcontract, betalingsbewijzen en legitimatiebewijzen) dienen te overleggen. Daar eiseres hieraan geen gevolg heeft gegeven, heeft verweerder geconcludeerd dat het pand niet door eiseres is verhuurd en dat eiseres dus verantwoordelijk is voor hetgeen in het pand heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld en daarbij eiseres als overtreder aangemerkt. Voorts heeft verweerder daarbij overwogen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op eiseres worden verhaald.
Bij het bestreden besluit merkt verweerder in de eerste plaats op dat niet door eiseres is bestreden dat de hennepkwekerij met spoed ontmanteld moest worden.
Voor de vraag wie als overtreder kan worden aangemerkt wijst verweerder op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS). Daaruit volgt dat de overtreder diegene is die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. In de regel mag worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen hennepplantage kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van de ABRS van 18 januari 2006, LJN: AU9834, en 1 juni 2005, LJN: AT6562. Verweerder stelt in dit geval de hennepkwekerij te hebben herleid tot eiseres aangezien zij de eigenaresse van het pand is. Op basis van de in bezwaar overgelegde bankafschriften met huurbetalingen heeft eiseres willen aangeven het pand te hebben verhuurd. Echter volgens de bestemmingsplanvoorschriften is ook het laten gebruiken te bestempelen als een overtreding van het bestemmingsplan, zodat eiseres volgens verweerder ook op grond hiervan gezien kan worden als de overtreder van de bestemmingsplanvoorschriften. Eiseres heeft namelijk haar pand laten gebruiken. Bovendien merkt verweerder op dat het aan de onduidelijke administratie van eiseres zelf te wijten is dat niet de huurder als overtreder is aangeschreven. Het is immers niet duidelijk wie de huurder was. Gelet hierop is volgens verweerder dan ook met recht eiseres als overtreder aangemerkt en zijn ook de kosten terecht op haar verhaald. Onder wijziging van een deel van de motivering heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
In beroep stelt eiseres ten onrechte als overtreder te zijn aangemerkt. Ten onrechte wordt aangenomen dat zij het pand heeft laten gebruiken voor hennepteelt. In bezwaar is duidelijk geworden dat zij het pand wel degelijk heeft verhuurd. Eiseres meent hiertoe voldoende verificatoire bescheiden te hebben overgelegd, te weten een rechtsgeldige huurovereenkomst en betalingsbewijzen terzake de huur van het pand. Hieruit volgt volgens eiseres dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet daadwerkelijk het te handhaven voorschrift heeft geschonden en dus niet om die reden overtreder is.
Eiseres is daarnaast van mening dat van het laten gebruiken van het pand ten behoeve van hennepteelt, als gevolg waarvan zij gezien wordt als overtreder, ook geen sprake is. Evenmin is volgens eiseres sprake van ondeugdelijk beheer of een onduidelijke administratie. In dit verband merkt eiseres op een professionele verhuurder te zijn die ongeveer 25 woningen verhuurt. Als verhuurder mag zij zich geen toegang tot de woningen verschaffen om te controleren of er sprake is van hennepteelt dan wel dat de woningen anderszins in strijd met de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften worden gebruikt. Eiseres stelt niet anders te handelen dan de andere (grotere) verhuurders/woningcorporaties. Bij aanvang van de huur is een schriftelijke huurovereenkomst met de huurder gesloten, zijn identificatiegegevens van de huurder ontvangen en is een administratie bijgehouden met betrekking tot de huurontvangsten. Nimmer hebben eiseres signalen bereikt dat er sprake was van gebruik van het pand in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften. Verder heeft zij alle door verweerder gevraagde gegevens verstrekt, zodat ten onrechte wordt gesteld dat het aan de onduidelijke administratie van eiseres is te wijten dat zij als overtreder is aangemerkt. Doordat andere professionele verhuurders onder dezelfde omstandigheden niet op gelijke wijze door verweerder aansprakelijk worden gehouden handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel en met het verbod op willekeur, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 125 van de Gemeentewet luidt als volgt:
“1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. (..).
4. Een bestuurscommissie, een deelraad, het dagelijks bestuur van een deelgemeente of de voorzitter van het dagelijks bestuur van een deelgemeente waaraan bevoegdheden van de raad, het college of de burgemeester zijn overgedragen, bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.”
Uit de bevoegdhedenlijst behorende bij de Deelgemeenteverordening 2002 volgt dat het dagelijks bestuur van een deelgemeente bevoegd is tot het toepassen van de in afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) genoemde bepalingen.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:24, eerste, vijfde en zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
"1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De
schriftelijke beslissing is een beschikking.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking."
Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
“1. De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.”
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bebouwingsvoorschriften Zuid” zijn de voor woningbouw aangewezen gronden bestemd voor ´gestapelde woningen´.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van de “Tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling” dient in de gebruiksbepalingen, die onder welke benaming ook onderdeel uitmaken van de bestemmingsplannen die zijn vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlagen A en B, onder “gebruik” te worden verstaan: gebruiken, in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken.
Op grond van de desbetreffende planvoorschriften is het verboden het pand geheel of gedeeltelijk te gebruiken, in gebruik te geven, te doen gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de ter plaatse geldende woningbouwbestemming.
Tussen partijen is niet in geschil dat door het (gedeeltelijk) gebruik van het pand als hennepkwekerij is gehandeld in strijd met wettelijke voorschriften en dat verweerder bevoegd was om met toepassing van bestuursdwang de hennepkwekerij onmiddellijk te ontmantelen.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiseres terecht door verweerder is aangemerkt als overtreder, op wie de kosten van de toegepaste bestuursdwang kunnen worden verhaald.
Eiseres is, naar zij uitdrukkelijk heeft bevestigd, professioneel verhuurster van het pand. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in het kader van de bezwaarprocedure door eiseres overgelegde (vermeende) huurovereenkomst alleen van de zijde van de verhuurster en niet door de daarin genoemde huurder, [naam], is ondertekend. Het paraferen van de verschillende pagina’s heeft in dat opzicht geen betekenis. Voorts zijn betalingsbewijzen in geding gebracht waaruit volgt dat er voor de huur van het pand contant geld werd gestort door of op naam van [naam], terwijl de huurovereenkomst gesloten zou zijn tussen eiseres en [naam]. De betalingen van de huur door middel van de onderhavige stortingen in samenhang met de huurovereenkomst had naar het oordeel van de rechtbank bij eiseres op zijn minst vragen moeten oproepen. Daarnaast is gebleken dat [naam] in de gemeentelijke basisadministratie niet staat ingeschreven op het adres van het pand. De illegale hennepkwekerij kon derhalve door een ieder zijn gebruikt en was voor verweerder in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving geenszins herleidbaar naar [naam]. Daar er sprake was van een vrij grote hennepkwekerij zou bovendien een bepaalde mate van overlast waarneembaar moeten zijn geweest. Van de zijde van eiseres heeft evenwel geen enkele controle op het gebruik van het pand plaatsgevonden. Van eiseres als professionele verhuurder mag echter worden verwacht dat zij – tot op zekere hoogte – is geïnformeerd over (de wijze van) het gebruik van het door haar verhuurde pand.
Dat eiseres als gevolg van deze bedrijfsvoering geen wetenschap heeft van wie haar huurder precies is, hoe deze traceerbaar is en hoe de verhuurde woning wordt gebruikt, komt dan ook voor haar risico. Doordat eiseres niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die van een professioneel verhuurster verwacht mochten worden kan haar als zodanig de schending van de te handhaven planvoorschriften worden verweten. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat van “laten gebruiken” geen sprake zou zijn, omdat zij niet wist van het verboden gebruik. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook met recht eiseres als overtreder van het voormelde verbod van het laten gebruiken van het pand in strijd met de bestemming aangemerkt.
Wat betreft het niet nader onderbouwde beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat verweerder in voldoende mate kenbaar heeft gemaakt dat ook andere professionele verhuurders in vergelijkbare gevallen worden aangepakt, zodat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ter illustratie heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de ABRS van 2 april 2008, LJN: BC8515, die hij bij het verweerschrift heeft overgelegd en waarin sprake was van een professioneel onderverhuurster.
Nu eiseres terecht als overtreedster is aangemerkt, worden op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb de kosten op haar verhaald, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van haar behoren te komen. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten niet op eiseres verhaald zouden mogen worden.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hetgeen door eiseres is aangevoerd, kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. R.H.L. Dallinga, leden, en door de voorzitter en mr. A. Vermaat, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.