Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: WRO 07/2376-LOYS
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [adres], eiseres,
gemachtigde mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder.
Aan het geding hebben mede als partij deelgenomen:
[vergunninghouder], vergunninghouder,
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 29 december 2006 heeft verweerder onder het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder], voor het veranderen van kantoorruimte en de winkelpassage, plaatselijk bekend Uitstraat-Stadhuispassage, kadastraal bekend gemeente Spijkenisse, sectie D, nr. 04367, sectie D nr. 08999, en sectie D nr. 08705.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 februari 2007 bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiseres bij brief van 14 maart 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van de bouwvergunning eerste fase.
Bij mondelinge uitspraak van 3 april 2007 (VWRO 07/905-VERW) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij brief van 8 juni 2007 heeft eiseres, hangende de bezwaarfase, de voorzieningenrechter wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de bouwvergunning eerste fase.
Bij uitspraak van 9 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres per faxbericht van 29 juni 2007 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Radenborg-den Heijer en mr. L.L. Scheppink.
2 Overwegingen
Op 18 juli 2006 heeft verweerder een bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor het geheel veranderen van een werkgebouw op de tweede verdieping van het stadhuis, boven de Stadhuispassage, alsmede winkelpuien langs de Uitstraat en de Stadhuispassage met een wijziging van de passagekap. De bedoeling van het bouwplan is het realiseren van een tweede verdieping aan het stadhuis, deels boven de Stadhuispassage, het wijzigen van de kap van de Stadhuispassage en het naar voren plaatsen van de winkelpuien langs de Uitstraat en het Stadhuis.
Omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadscentrum (1963)" (op gronden met de bestemming "Trottoir, wegen, parkeerterreinen" mag niet worden gebouwd) is verweerder een procedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO gestart ten einde het bouwen alsnog mogelijk te maken. Daartoe heeft het bouwplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiseres ingediende zienswijze het bouwplan aangepast in die zin dat ter hoogte van de winkel van eiseres de pui zal inspringen, zodat de situatie voor eiseres feitelijk gelijk blijft aan de huidige situatie.
Bij het primaire besluit is aldus onder het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, bouwvergunning verleend. Het tegen dit besluit door eiseres ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de criteria die noodzakelijk zijn voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Verweerder is van mening dat daarbij aan alle randvoorwaarden zoals weergegeven in het "Beleid ten aanzien van toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO (behorende bij het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 19 december 2006, kenmerk DRM/ARW/06/12581) is voldaan. Naar aanleiding van de door eiseres ingediende zienswijze is besloten de gevel van de bloemenhandel in tact te laten en de nieuwe gevels ter hoogte van de bloemenwinkel te laten inspringen. Hiermee wordt op geen enkele wijze inbreuk gemaakt op de uitstalvergunning van eiseres en zal deze op gelijke wijze gebruikt kunnen blijven. Weliswaar is eiseres de enige die er in mindere mate op vooruit zal gaan, doch nu na voltooiing van de bouwplannen alle overige winkeliers in de nieuwe situatie erop vooruitgaan, is dat van groot belang geweest voor de belangenafweging. Het enkele feit dat eiseres er in mindere mate op vooruitgaat, maakt niet dat de belangenafweging op zich onrechtmatig is geweest, aldus verweerder.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat voor het afgeven van de in dit geval vereiste bijzondere verklaring van geen bezwaar aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan. Het onderhavige project voldoet niet aan een aantal van die voorwaarden. Overigens kan geen vrijstelling worden verleend, nu een ruimtelijke onderbouwing die aan de wettelijke criteria voldoet niet aanwezig is. Daarbij is van belang dat het structuurplan te algemeen is en ouder is dan de wettelijke termijn van 10 jaar. Bovendien is het achterhaald wegens de herziening van het Stadsplan in oktober 2005. Voorts is van belang dat de feitelijke situatie niet geheel strookt met het bestemmingsplan, en dat er geen sprake is van een toekomstig planologisch beleid nu het voorontwerp-bestemmingsplan "Centrumkern" buiten behandeling is gesteld. Nu de feitelijke stiuatie geheel afwijkt van het beoogde in het bestemmingsplan, is sprake van een totale inbreuk op het planologische regime. Gezien de grote ruimtelijke uitstraling van het project dienen hogere eisen aan de ruimtelijke onderbouwing te worden gesteld. Het project heeft immers een grote verkeersaantrekkende werking met de daarmee gepaard gaande effecten op de luchtkwaliteit en de uitstalling van eiseres zal feitelijk een "installing" worden die niet langer in het zicht van de looproute ligt. Dit zal grote gevolgen hebben voor de omzet en de winst van de winkel. Eiseres meent dat door de uitvoering van de plannen haar uitstalvergunning illusoir wordt. Doordat een uitstalvergunning ruimtelijk relevant is, had deze in de besluitvorming betrokken moeten worden evenals de hieraan verbonden belangen van eiseres. Eiseres meent dat de nadelige gevolgen van het project onevenredig zwaar op haar rusten. Zij is in de passage de enige met een uitstalvergunning, waarvan zij afhankelijk is voor haar omzet. Alle andere winkeliers zullen door het project erop vooruit gaan nu zij meer winkelruimte krijgen. Voor eiseres geldt dit niet nu haar extra ruimte een "installing" zal worden. Aldus handelt verweerder in strijd met het beginsel van gelijkheid van openbare lasten en het evenredigheidsbeginsel en is het besluit niet zorgvuldig genomen, zeker zolang de geleden schade niet is vergoed, aldus eiseres. Met het verstrekken van een uitstalvergunning voor onbepaalde tijd, waarvan de duur reeds 21 jaar beslaat, heeft verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen bij eiseres gewekt dat zij haar winkel onverkort en ongewijzigd kon voortzetten. Het illusoir worden van de vergunning levert een inbreuk op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel op. Tenslotte merkt eiseres op dat zij last en hinder zal ondervinden van de bouwwerkzaamheden, omdat haar winkel onbereikbaar wordt voor klanten.
De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
In artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien:
a. (...);
b. (...);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. (...);
e. (...).
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 19, eerste lid, van de WRO is bepaald dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening in werking getreden. In artikel 9.1.10 van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening is bepaald dat het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Omdat sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan, heeft verweerder voorafgaand aan het verlenen van de bouwvergunning vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend. Uit de stukken komt naar voren dat aan de vereiste ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggen de volgende plannen: Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020, Structuurplan Spijkenisse 1991, Stadsplan 2010, Centrumplan Spijkenisse en Actualisering Stadsplan. Uit de ruimtelijke onderbouwing komt naar voren dat het bouwplan voldoet aan de criteria voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. In het bestreden besluit is overwogen dat tevens aan alle randvoorwaarden voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan, zoals weergegeven in het "Beleid ten aanzien van toepassing van artikel 19, lid 2 van de WRO" behorend bij het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 19 december 2006. In beroep heeft eiseres weliswaar aangegeven dat aan een aantal van die randvoorwaarden niet is voldaan, maar de gemachtigde van verweerder, drs. N.P. Schmitt (hierna: Schmitt) is in zijn pleitnota ten behoeve van de hoorzitting naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift uitvoerig ingegaan op de randvoorwaarden. Ter zitting is van de zijde van verweerder medegedeeld dat deze pleitnota als onderdeel van de motivering van het bestreden besluit moet worden beschouwd. Gelet op de inhoud van de pleitnota van Schmitt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat aan deze randvoorwaarden is voldaan.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit is in het preadvies, dat is overgenomen in het bestreden besluit, gesteld dat in de ruimtelijke onderbouwing hierop wel degelijk is ingegaan. Gebleken is dat uitvoering van het bouwplan circa dertig extra arbeidsplaatsen zal opleveren. Dit levert een dermate gering aantal extra ritten op dat deze binnen de marges van het reeds bestaande rekenmodel verkeersintensiteiten en luchtkwaliteit vallen. Eiseres heeft op dit punt niets aangevoerd dat aanleiding geeft hieraan te twijfelen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan niet leidt tot een substantiële verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van de belangenafweging heeft verweerder gesteld dat het algemene belang van modernisering van de Stadhuispassage, waarvan een aanzuigende werking wordt verwacht waarvan ook eiseres zal profiteren, van doorslaggevend belang wordt geacht. Aan de bezwaren van eiseres dat de uitstallingsruimte van de bloemenhandel zou worden opgeslokt door de voorgestane uitbreiding van de gevels en dat van de afgegeven uitstallingsvergunning geen gebruik meer zou kunnen worden gemaakt is verweerder tegemoet gekomen door met betrekking tot de bloemenhandel de gevel intact te laten en de nieuwe gevels ter hoogte van de bloemenhandel te laten inspringen. Eiseres zal op deze wijze gebruik kunnen blijven maken van de uitstallingsvergunning. Door de nieuwe vormgeving wordt op geen enkele wijze inbreuk gemaakt op de uitstallingsvergunning, zodat eiseres geen nadelige gevolgen van de bouwplannen ondervindt, zo stelt verweerder. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangen voldoende tegen elkaar heeft afgewogen en op goede gronden heeft besloten het algemene belang van modernisering van de Stadhuispassage te laten prevaleren boven dat van eiseres en, onder het verlenen van vrijstelling, bouwvergunning te verlenen.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij schade heeft geleden, overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft onderbouwd dat sprake is van schade, en niet heeft gespecificeerd waaruit de schade is opgebouwd en hoe hoog de schade is. Voorzover eiseres dan ook om vergoeding van schade verzoekt, kan de rechtbank dit verzoek dan ook niet in behandeling nemen.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van eiseres is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. J.A.F. Peters, leden, en door de voorzitter en mr. I. Geerink-van Loon, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.