ECLI:NL:RBROT:2008:BE9145
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging en wijziging van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2008 uitspraak gedaan in een schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris had op 2 juli 2008 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Tijdens de zitting op 21 augustus 2008 zijn zowel de schuldenares als de bewindvoerder gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares zich in een fase bevindt waarin zij een stageplek moet zoeken, met de mogelijkheid op een arbeidsovereenkomst bij gebleken geschiktheid. Ondanks deze positieve ontwikkeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de schuldenares zich vanaf december 2007 zes maanden niet naar behoren aan haar sollicitatieverplichting heeft gehouden. De rechtbank heeft het verweer van de schuldenares, dat zij niet op de hoogte was van deze verplichting, verworpen, aangezien deze verplichting duidelijk was gemaakt tijdens de toelatingszitting en het huisbezoek door de bewindvoerder.
De rechtbank oordeelt dat de tussentijdse beëindiging van de regeling niet in verhouding staat tot de geconstateerde tekortkoming, maar dat deze tekortkoming niet zonder gevolgen kan blijven. Daarom heeft de rechtbank besloten het saneringsplan te wijzigen, zodat de termijn van de schuldsaneringsregeling met een half jaar wordt verlengd. Dit is gedaan om de schuldeisers te compenseren voor de schade die zij lijden door de tekortkoming van de schuldenares. De rechtbank heeft de overgangsbepaling zo geïnterpreteerd dat deze ter bescherming van eenmaal vastgestelde belangen van schuldenaren dient, waardoor de wijziging van het saneringsplan niet in strijd is met het oude recht. De schuldenares heeft ingestemd met de verlenging van de regeling.
In de beslissing heeft de rechtbank de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en het saneringsplan gewijzigd, zodat de regeling eindigt op 6 maart 2011. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.C. Prenger-de Kwant, rechter, in aanwezigheid van de griffier.