Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WWB 07/1478-SCHV
Uitspraak in het geding tussen
[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.A.E. Bol, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn recht op uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) over de periode van 17 juli 2006 tot 17 augustus 2006 met 100% wordt verlaagd, onder overweging dat eiser nalatig is geweest door het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en door zich zeer ernstig jegens het college te misdragen.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 26 september 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 maart 2007, verzonden op 14 maart 2007, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 24 april 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinc.
2 Overwegingen
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon.
Bij besluit van 24 november 2005 heeft verweerder eiser bijzondere bijstand verleend voor het volgen van een re-integratietraject met baangarantie bij Axxis Reïntegratie en Advies B.V. te Gouda (hierna: Axxis).
Via Axxis is eiser door uitzendbureau B.D. Unitech te Capelle aan den IJssel een baan aangeboden als reachtruck medewerker bij een bedrijf in Moerdijk. Eiser is hier op maandag 17 juli 2006 gestart. Aan het einde van de dag heeft dit bedrijf aangegeven niet met eiser verder te willen.
In de rapportage wijziging van 16 augustus 2006 heeft de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), voor zover thans van belang en onder verwijzing naar een rapportage van Axxis, het volgende overwogen. Eiser heeft zich op de eerste dag zodanig gedragen dat hij direct ontslagen is. Vervolgens heeft hij de volgende dag met Axxis contact opgenomen en gedreigd dat hij een mes in zijn lijf zou steken en gezegd dat zijn contactpersoon bij SoZaWe en de medewerker van Axxis ook kapot moeten. Ook is eiser naar het stadhuis geweest, waar hij de burgemeester wilde spreken en de boel op stelten heeft gezet. Eiser gaf zelf aan de rapporteur aan dat hij niet goed ingewerkt werd de eerste dag en dat hij daarom zich zo agressief gedragen had, waarop het ontslag is gevolgd. Hij reageerde positief op de mededeling om hem aan te melden bij de Roteb. Hij heeft zich zelf aangemeld bij de Riagg om iets aan zijn gedrag te doen, omdat dit iedere keer roet in het eten gooit. Eiser zit namelijk vol boosheid door omstandigheden uit zijn jeugd, aldus de rapportage.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers uitkering over de periode van 17 juli 2006 tot 17 augustus 2006 verlaagd met 100% onder de overweging dat eiser nalatig is geweest door het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Tevens heeft verweerder in dit besluit de uitkering over de genoemde periode met 40% verlaagd omdat eiser nalatig is geweest door zich zeer ernstig te misdragen jegens het college. Eisers persoonlijke omstandigheden zijn voor verweerder aanleiding om de maatregelen te beperken tot 100% over de genoemde periode.
Naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar is door verweerders juridische dienst een ambtelijk advies uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd de bezwaren gericht tegen de maatregel wegens het zich zeer ernstig misdragen jegens het college gegrond te verklaren en voor het overige ongegrond. Vervolgens heeft de directeur van SoZaWe een contrair advies uitgebracht voor zover het betreft het bezwaar tegen de maatregel wegens het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van dit bezwaar.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus, dat verweerder met betrekking tot het bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de maatregel wegens het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, de overwegingen van het ambtelijk advies van de juridische dienst tot de zijne heeft gemaakt en met betrekking tot het bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de maatregel wegens het zich zeer ernstig misdragen jegens het college, het contrair advies van de directeur SoZaWe.
In beroep heeft eiser betwist dat hij door eigen toedoen het werk als reachtruck medewerker is kwijtgeraakt. Hij stelt zich op het standpunt dat hij op zijn eerste werkdag onvoldoende is ingewerkt en dat hij niet bekend was met het werken met een scanner. Hierdoor kon hij het werk niet goed uitvoeren. Hij had tijdens het werk onvoldoende mogelijkheden om een collega om hulp te vragen en heeft diverse keren telefonisch om raad gevraagd bij de heer M. Keizers van Axxis. Eiser bestrijdt dat deze gesprekken zeer emotioneel en agressief waren. Toen hij aan het einde van de dag te horen kreeg dat hij niet terug hoefde te komen, was hij zeer teleurgesteld. Vanwege deze teleurstelling heeft eiser boos gereageerd richting het re-integratiebureau. Eiser erkent dat hij problemen heeft met omgaan met stress. In dit verband heeft eiser in beroep een rapportage van Bavo Europoort van 31 januari 2007 overgelegd. Met betrekking tot de maatregel wegens het zich jegens het college zeer ernstig misdragen heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hiervoor slechts een maatregel kan worden opgelegd, indien hem kan worden tegengeworpen dat hij hierdoor een (andere) uit de WWB voortvloeiende verplichting niet of onvoldoende is nagekomen. Van een zodanig verband is in casu geen sprake, volgens eiser. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat hij geen directe bedreigingen heeft geuit rechtstreeks gericht tot een medewerker van SoZaWe. Hij meent dat hij ten overstaan van de medewerker van Axxis zich slechts agressief jegens zichzelf heeft geuit.
De rechtbank overweegt als volgt.
De gemeenteraad stelt ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWB bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
Ingevolge artikel 9 van de WWB dient de belanghebbende zich te houden aan bepaalde verplichtingen met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand verlaagt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8 van de WWB heeft de raad van de gemeente Rotterdam bij besluit van 4 maart 2004 de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (hierna: de Afstemmingsverordening) vastgesteld waarin regels zijn gegeven voor het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB. De Afstemmings-verordening is in werking getreden per 1 mei 2004.
Artikel 2 van de Afstemmingsverordening luidt als volgt:
“1. Als de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet […] voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, legt het college een maatregel op.
2. Een maatregel bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Bij het opleggen van een maatregel wordt deze verordening in acht genomen, onverminderd de bevoegdheid van het college om de hoogte of de duur van een maatregel met toepassing van het tweede lid afwijkend vast te stellen.”
Artikel 3, eerste lid, van de Afstemmingsverordening luidt als volgt:
“1. Het college legt geen maatregel op als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.”
Artikel 6, eerste en tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Afstemmingsverordening luiden als volgt:
“1. Voor de bepaling van de hoogte en de duur van de maatregelen wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, van deze verordening, een categorie-indeling gehanteerd.
2. De hoogte en duur van de maatregel zijn voor de onderscheiden categorieën:
[..]
d. vierde categorie: veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
e. vijfde categorie: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.”
Op grond van artikel 8, aanhef en vierde lid, onder b, van de Afstemmingsverordening leidt het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid tot een maatregel van de vijfde categorie.
Artikel 11, eerste lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat, als een belanghebbende zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, dit, steeds wanneer artikel 18, tweede lid, van de wet daartoe de mogelijkheid biedt, kan leiden tot een maatregel van de vierde categorie.
Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder de maatregel opgelegd wegens het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid heeft gebaseerd op
artikel 8, aanhef en vierde lid, onder b, van de Afstemmingsverordening. Blijkens de aanhef heeft dit artikel betrekking op het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is niet het niet-nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Naar het oordeel van de rechtbank is deze onvolkomenheid evenwel geen reden om artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Afstemmingsverordening buiten toepassing te laten. Verweerder is op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB bevoegd tot het opleggen van een maatregel overeenkomstig de verordening als de belanghebbende naar zijn oordeel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Mede gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening was verweerder dan ook in beginsel bevoegd om een maatregel gebaseerd op artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, op te leggen.
Echter, de rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiser door eigen toedoen de baan als reachtruck medewerker niet heeft behouden. Zij heeft daartoe het volgende overwogen. In een Rapportage Reïntegratieproject magazijnmedewerker afkomstig van Axxis is vermeld dat Axxis aan het eind van de dag van het uitzendbureau te horen heeft gekregen dat eiser niet kon blijven werken bij het bedrijf in Moerdijk. Zij gaven aan dat eiser totaal in de stress/paniek is geschoten en niet met de situatie kon omgaan, waardoor hij heel emotioneel en agressief heeft gereageerd. Het bedrijf heeft besloten niet verder te willen met eiser. Dit rapport vermeldt niet door wie het is opgemaakt, is niet ondertekend, is ongedateerd, doch op 20 juli 2006 door Axxis per fax verzonden naar eisers contactpersoon bij SoZaWe. In de Eindrapportage Reïntegratietraject van 18 juli 2006, opgemaakt door E. van Adrichem, re-integratieconsulent van Axxis, is slechts vermeld dat eiser volledig in paniek/stress raakte waardoor de werkgever heeft besloten de werkzaamheden te beëindigen en dat de werkzaamheden hem meerdere keren zijn uitgelegd, maar dat dit niet mocht baten. Verweerder heeft zelf geen navraag gedaan bij de werkgever in Moerdijk. De rechtbank is van oordeel dat uit de genoemde rapportages niet ondubbel-zinnig blijkt dat het eiser is te verwijten dat hij de baan niet heeft behouden. Onduidelijk is in hoeverre agressief gedrag van eiser tot het ontslag heeft geleid. Daar staat tegenover dat de oorzaak van het ontslag volgens eiser is gelegen in het feit dat hij door problemen met de scanner de eerste dag niet genoeg werk heeft kunnen verrichten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het opleggen van de maatregel wegens het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet toereikend heeft gemotiveerd. In zoverre kan het bestreden besluit geen stand houden wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Op grond van proceseconomische overwegingen zal de rechtbank tevens haar oordeel geven over de maatregel die eiser is opgelegd wegens het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat eiser zich jegens de medewerker van Axxis verbaal agressief en bedreigend heeft uitgelaten. De rechtbank wijst daartoe op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages van Axxis. De weergave in de eerste rapportage van hetgeen eiser op 18 juli 2006 in een telefonisch contact met Axxis zou hebben gezegd, is door eiser niet weersproken. De rechtbank volgt eiser niet als hij stelt dat hij zich met deze woorden alleen agressief naar zichzelf heeft opgesteld. Er is sprake van gedrag dat in het normale menselijke verkeer als onacceptabel moet worden beschouwd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het zich misdragen jegens een medewerker van een re-integratiebureau wel degelijk is te kwalificeren als het zich misdragen jegens het college als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, nu ook deze personen werken in opdracht van het college. Als zodanige misdraging kan echter niet worden aangemerkt de bedreiging door eiser van zijn contactpersoon bij SoZaWe, nu deze bedreiging indirect is geuit jegens de medewerker van Axxis.
Op grond van de tekst van artikel 18, tweede lid, van de WWB moet het zich jegens het college zeer ernstig misdragen worden opgevat als een bijzondere vorm van niet of onvoldoende nakomen van de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen. Hieruit volgt dat voor het kunnen opleggen van een maatregel wegens het aan eiser verweten gedrag tevens is vereist dat eiser kan worden tegengeworpen dat hij hierdoor een uit de WWB voortvloeiende verplichting niet of onvoldoende is nagekomen. In de toelichting op de Afstemmingsverordening is dit aldus uitgelegd dat het gedrag moet hebben geleid tot een belemmering voor het college om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank merkt evenwel op dat de in artikel 18, tweede lid, van de WWB bedoelde verplichtingen ook zien op de verplichtingen betreffende de arbeidsinschakeling. In het onderhavige geval heeft het gedrag van eiser geleid tot het staken van de re-integratieactiviteiten door Axxis. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen heeft eiser door zijn gedrag derhalve zijn arbeidsinschakeling belemmerd. Op deze grond is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat het in artikel 18, tweede lid, van de WWB vereiste verband tussen de gedraging en de op eiser ingevolge de WWB rustende verplichtingen wel degelijk aanwezig is.
Verweerder heeft aan eiser naar aanleiding van deze misdraging een maatregel van veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd, hetgeen is gebaseerd op artikel 11, eerste lid, en artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d, van de Afstemmings-verordening. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening dient de maatregel te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van eiser. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de verweten gedraging bestond uit een verbale, en bovendien telefonisch geuite, gedraging. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde rapportage van BAVO Europoort dat eiser onder stress sterke gevoelens van angst, agressie en achterdocht kan ontwikkelen en dat zijn impulscontrole en frustratietolerantie onderontwikkeld lijken. Hij heeft een paranoïde, alsook een zelfondermijnende persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank acht dit van invloed op de mate van verwijtbaarheid. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het primaire besluit aanleiding zag om op grond van eisers omstandigheden tot matiging over te gaan, doch deze afstemming zag op beide bij het primaire besluit opgelegde maatregelen tezamen, wat daarvan ook zij. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank een maatregel wegens het zich jegens het college zeer ernstig misdragen naar een hoogte van twintig procent van de bijstandsnorm in deze passend.
De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de be¬han¬deling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank be¬paalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. M. Schoneveld, rechter, en door deze en mr. S.M. Joseph, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.