ECLI:NL:RBROT:2008:BC4609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
300276 / HA RK 08-34
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2008 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen een onbekende rechter in bestuursrechtelijke procedures. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend zonder de naam van de rechter te kennen, omdat hij geen antwoord had gekregen van de griffier. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek ongegrond was, omdat de bezwaren van verzoeker zich in feite richtten tegen de behandelingssystematiek binnen de sector bestuursrecht en niet tegen een specifiek rechterlijk handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de fase van het wrakingsverzoek nog geen behandelend rechter was, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk was verklaard. De wrakingskamer heeft de gang van zaken rondom de behandeling van verzoeken tot voorlopige voorzieningen besproken en opgemerkt dat de griffier zich in een telefoongesprek te stellig had uitgelaten over de afloop van de zaken, terwijl er nog geen rechterlijke betrokkenheid was. De rechtbank concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is om onvrede over de behandelingssystematiek te uiten. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen in het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 300276
Rekestnummer : HA RK 08-34
Uitspraak : 19 februari 2008
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, is aanhangig een door verzoeker ingediend verzoek tot het treffen van bestuursrechtelijke voorlopige voorzieningen jegens de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Deze procedure draagt als kenmerk [kenmerk zaak 1].
Tevens zijn bij de genoemde sector aanhangig een tweetal door verzoeker ingediende verzoeken tot het treffen van bestuursrechtelijke voorlopige voorzieningen jegens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland. Deze procedures dragen als kenmerk [kenmerk zaak 2] en [kenmerk zaak 3].
Bij brief van 19 december 2007, gericht aan de president van de rechtbank, heeft verzoeker meegedeeld dat hij de griffier had gevraagd wie de rechter is, dat de griffier hem daarop geen antwoord kon geven en dat hij desondanks een wrakingsverzoek wil indienen tegen de rechter waarvan hem de naam onbekend is.
Bij brief van 9 januari 2008 heeft de plaatsvervangend president aan verzoeker meegedeeld dat er in deze fase nog geen behandelend rechter is en dat verzoeker in dit stadium van zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is en dat zijn klacht over het niet (tijdig) in behandeling nemen van zijn verzoeken om voorlopige voorzieningen ongegrond wordt verklaard.
Bij brief van 21 januari 2008 heeft de voorzitter van de sector bestuursrecht aan verzoeker meegedeeld dat de hierboven omschreven procedures aan de rechter ter behandeling zijn voorgelegd.
Bij brief van 22 januari 2008 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de griffiedossiers van de hierboven omschreven procedures.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 5 februari 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnotitie zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De door mij gevraagde voorlopige voorzieningen zijn tot nu toe niet behandeld. Navraag bij de griffier mevrouw [naam griffier] leert mij dat de door mij ingediende verzoeken niet ter zitting zullen worden behandeld. Er wordt gewacht op betaling van griffierechten, waarna er zonder een behandeling van mijn verzoeken ter zitting een uitspraak zal volgen.
2.1.2
In de afgelopen tijd is dit meermalen gebeurd. Telkens wordt een door mij ingediend verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen of een door mij ingesteld beroep zonder behandeling ter zitting afgedaan met een uitspraak, inhoudende kennelijk ongegrond, kennelijk geen spoedeisend belang, of een andere eenvoudige reden.
2.1.3
Genoemde griffier deelde mij mee dat de zaak met kenmerk [kenmerk zaak 1] zal worden afgedaan met een uitspraak, inhoudende dat de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, onbevoegd is. Dat is niet juist. Mijn verzoek in die zaak is gericht tegen de politie, hetgeen een overheidsorgaan is, zodat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De rechter stelt in de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek dat de rechtbank waarschijnlijk onbevoegd is. De rechtbank mag artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts toepassen indien de rechtbank daar zeker van is. Het zou vreemd zijn als de rechter hiertoe over gaat, omdat het verzoek - door mij aanvankelijk ingediend bij de Raad van State - door laatstgenoemde instantie naar deze rechtbank werd gezonden omdat zij van mening is dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is.
2.1.4
De zaak met kenmerk [kenmerk zaak 2] zal volgens de rechter en de genoemde griffier zonder zitting worden afgedaan omdat ik geen besluit heb overgelegd. Deze procedure betreft mijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen wegens het niet tijdig nemen van een besluit door een overheidsorgaan. Er is derhalve geen besluit.
2.1.5
Genoemde griffier deelde mij mee dat de zaak met kenmerk [kenmerk zaak 3] zal worden afgedaan omdat er geen spoedeisend belang is. Ook de rechter stelt in de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek dat het spoedeisend belang discutabel is. Dit is niet juist. Het gaat in die zaak om grote geldbedragen en de jurisprudentie leert dat dat alleen al een spoedeisend belang is.
2.1.6
Ik heb de griffierechten niet betaald omdat mij is gebleken dat er geen zittingsdatum wordt bepaald en omdat ik voorzie dat mijn verzoeken op de hiervoor omschreven wijzen zullen worden afgedaan.
2.1.7
Ik meen door deze handelwijze van de rechter zeer gediscrimineerd te zijn en dat de rechter zeer partijdig is. De verzoeken dienen naar behoren ter zitting te worden behandeld en ikzelf en mijn getuigen dienen door de rechter naar behoren te worden gehoord.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Zij voert daarbij het volgende aan - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.2.1
Met betrekking tot de zaak [kenmerk zaak 1] (voorlopige voorziening) verwijst de rechter naar een notitie van griffier [naam griffier], waarin wordt gemeld dat de zaak wacht op betaling van griffierecht, alsmede naar een brief van die griffier aan verzoeker, waarin onder meer wordt meegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken moet zijn betaald en dat bij niet-betaling het verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechter deelt mee dat het griffierecht nog niet betaald is en dat de termijn verstreken is. De zaak zal met een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard. De uitspraak is in concept gemaakt en staat op naam van de rechter.
2.2.2
Ten aanzien van de zaak met kenmerk [kenmerk zaak 2] (voorlopige voorziening) deelt de rechter mee dat er een op haar naam gestelde uitspraak ex artikel 8:54 Awb gereed ligt, inhoudende dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van het besluit.
2.2.3
Met betrekking tot de zaak met kenmerk [kenmerk zaak 3] (voorlopige voorziening) verwijst de rechter naar een notitie van griffier [naam griffier], waarin wordt gemeld dat er in deze zaak geen spoedeisend belang is, nu het gaat om een verzoek om herziening van een rechtens vaststaand besluit en dat de zaak kennelijk wordt afgedaan als het griffierecht binnen is. De rechter deelt voorts mee dat het griffierecht niet binnen de daarvoor geldende termijn is betaald en dat er in het dossier een concept voor een uitspraak ex artikel 8:54 Awb gereed ligt, inhoudende niet-ontvankelijk-verklaring wegens het niet betalen van griffierecht.
2.2.4
Volgens de rechter wordt bij de verzoeken om voorlopige voorzieningen in de screening
(in dit geval gedaan door mr. [naam griffier]) voorgesteld (en uiteindelijk door de rechter bepaald) in welk behandelingstraject de zaak zal worden afgedaan. Als er niets bijzonders aan de hand is (spoedeisend belang staat vast, er is sprake van een besluit, er is connexiteit - in de zin van een ontvankelijk bezwaar of beroep - , de rechtbank is bevoegd enz.) wordt een voorlopige voorzieningprocedure in principe op zitting gepland en kan het griffierecht tot voor de behandeling ter zitting aan de kas worden betaald.
2.2.5
In de zaken [kenmerk zaak 1] (rechtbank waarschijnlijk onbevoegd); 04/4170 (besluit niet overgelegd, gaat over invordering dwangsom en twee eerdere soortgelijke verzoeken zijn ingetrokken); [kenmerk zaak 3] (spoedeisend belang is discutabel, het gaat om een herziening van een waarschijnlijk reeds geëffectueerde dwangsombeslissing, bevoegdheid rechtbank is discutabel) zijn er volgens de rechter bijzondere omstandigheden aan de orde die in de screening hebben geleid tot het voorstel om ze buiten zitting af te doen en daartoe griffierechtbetaling af te wachten. Wat de rechter betreft wordt dat voorstel gevolgd. De daarbij behorende concepten liggen gereed.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzing gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoek tot wraking van verzoeker d.d. 19 december 2007. Dat verzoek is door de (plaatsvervangend) president niet-ontvankelijk verklaard, omdat in die fase van de behandeling van de zaak er nog geen behandelend rechter was. Nadat verzoeker door de voorzitter van de sector bestuursrecht middels de hiervoor genoemde brief van 21 januari 2008 geïnformeerd was over het feit dat zijn verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening aan de rechter ter behandeling waren voorgelegd, heeft verzoeker de rechter gewraakt bij brief van 22 januari 2008, waarbij hij voor de gronden van de wraking verwezen heeft naar zijn eerdere brief van 19 december 2007.
3.5
De rechtbank leidt uit de hiervoor onder 3.4 beschreven gang van zaken af dat het wrakingsverzoek ook zou zijn ingediend onverschillig welke andere rechter aangewezen zou zijn ter behandeling van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening. De bezwaren van verzoeker richten zich in feite tegen de binnen de sector bestuur gehanteerde behandelingssystematiek, en niet tegen een concreet rechterlijke handelen of nalaten of tegen een rechterlijke beslissing. Van een rechterlijke betrokkenheid bij de zaak was immers nog geen sprake. Nu daarvan nog geen sprake was is het verzoek tot wraking ongegrond en zal het worden afgewezen.
3.6
De enkele omstandigheid dat de griffier in een telefoongesprek aan verzoeker de vermoedelijke afloop van de zaken heeft meegedeeld, vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.7
Gezien alle voormelde stukken en gelet op het verhandelde ter zitting, maakt de wrakingskamer nog wel de volgende opmerkingen.
3.8
Het is de vraag of het verstandig is dat de griffier - op het moment dat nog geen sprake is van rechterlijke betrokkenheid bij de zaken - met betrekking tot de afloop van de zaken zich zo stellig jegens verzoeker uitlaat als de griffier blijkens haar telefoonnotitie van 26 november 2007 kennelijk heeft gedaan.
3.9
Het ging in voormelde procedures telkens om gevraagde voorlopige voorzieningen. Blijkens mededelingen van de rechter worden dergelijke zaken na binnenkomst bij de sector bestuursrecht op administratief niveau gescreend in die zin dat wordt onderzocht of deze volgens de bestaande richtlijnen kunnen worden toegelaten tot het voor voorlopige voorzieningen geldende traject. Daarbij worden keuzes gemaakt die niet alleen administratief van aard zijn, maar ook inhoudelijk betekenis hebben, niet alleen voor wat betreft de snelheid waarmee de zaak zal worden behandeld, maar ook voor wat betreft de betaling van griffiegelden. De wrakingskamer vraagt zich af of de beslissingen die genomen worden bij gelegenheid van de screening, gelet op de mogelijke gevolgen die daaruit rechtstreeks voortvloeien voor de behandeling van de zaak, niet onder direct rechterlijk toezicht tot stand zouden moeten komen, hetgeen met zich zou brengen dat de zaak in een eerder stadium aan een rechter zou moeten worden toegewezen.
3.1
Tenslotte wijst de wrakingskamer er op dat de rechter ten aanzien van zaak [kenmerk zaak 1] opmerkt dat de rechtbank waarschijnlijk onbevoegd is en met betrekking tot zaak [kenmerk zaak 3] opmerkt dat het spoedeisend belang discutabel is, dat het gaat om een herziening van een waarschijnlijk reeds geëffectueerde dwangsombeslissing en dat de bevoegdheid van de rechtbank discutabel is, terwijl ten aanzien van beide zaken verder wordt vermeld dat zij waarschijnlijk zullen worden afgedaan op de voet van 8:54 Awb.
De rechtbank vraagt zich af of de gebruikte terminologie ('waarschijnlijk' en 'discutabel') zich verdraagt met een beslissing op de voet van 8:54 Awb. Immers, afdoening van de zaak op grond van die bepaling is slechts mogelijk indien over de uitkomst in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Zou besloten zijn om genoemde bepaling om die reden buiten toepassing te laten en zou besloten zijn om beide zaken toe te laten tot het traject van de voorlopige voorziening, dan geldt volgens het bestaande beleid dat het griffierecht nog tot aan de zitting betaald kan worden.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 19 februari 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. A.J.P. van Essen, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.