Reg.nr.: LEGGW 06/3074-KRD
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting Maasdelta Groep, gevestigd te Spijkenisse, eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Maassluis, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend bij de gemeente Maassluis.
Bij wege van een op 23 mei 2006 gedagtekende schriftelijke kennisgeving, aanslagnummer BO26061, heeft verweerder ter zake van het in behandeling nemen van deze aanvraag van eiseres leges geheven tot een bedrag van € 7.285,50.
Tegen deze kennisgeving heeft eiseres bij brief van 29 juni 2006 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak bij brief van 25 juli 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007.
Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. H.S. Holierhoek.
Ingevolge artikel 216 van de Gemeentewet besluit de raad tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet vermeldt de belastingverordening in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, de grondslag, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening op de heffing en invordering van leges 1996 van de gemeente Maassluis (hierna: Legesverordening), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van
20 december 2005, worden onder de naam “leges” rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening is belastingplichtig de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder c, van de Legesverordening worden leges niet geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning ten behoeve van kerkelijke, liefdadige of daarmede gelijk te stellen instellingen alsmede voor het maken van propaganda door politieke partijen met uitzondering van de in onderdeel 15.8.1 tot en met 15.8.4 van de tarieventabel genoemde (gebruiks-)vergunningen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
3 Feiten die als vaststaand worden aangenomen.
Eiseres heeft een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van de verbouwing van het pand, kadastraal bekend gemeente Maassluis, sectie D, nr. 9753 (ged.), plaatselijk bekend Zuidvliet 107/108, tot voor verhuur bestemde atelierruimten.
Ter zake van het in behandeling nemen van de bouwaanvraag heeft verweerder aan eiseres een aanslag in de bouwleges opgelegd van in totaal € 7.285,50.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de legesheffing gehandhaafd.
Hij heeft daarbij overwogen dat in de Legesverordening is bepaald dat alleen geen leges worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning ten behoeve van - voor zover hier aan de orde - liefdadige of daarmee gelijk te stellen instellingen. Voor het begrip ‘liefdadige of daarmee gelijk te stellen instellingen’ wordt door verweerder uitgegaan van de door het Centraal Bureau Fondsenwerving (hierna: CBF) gehanteerde lijst van instellingen. Aangezien eiseres niet over een CBF-keur dan wel een verklaring van geen bezwaar van het CBF beschikt, is aan haar geen vrijstelling van legesheffing verleend.
4 Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht geen vrijstelling heeft verleend van de onderwerpelijke leges.
Eiseres is van opvatting dat kunst en cultuur in al haar verschijningsvormen valt onder de noemer ‘liefdadige en daarmee gelijk te stellen instellingen’, zoals vervat in
artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening. De atelierruimten zouden derhalve vrijgesteld moeten worden van legesheffing. Voorts is eiseres van opvatting dat het argument dat zij niet over een CBF-keur dan wel een verklaring van geen bezwaar beschikt, voor het eerst aan haar kenbaar is gemaakt in de uitspraak op bezwaar, hetgeen in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel alsmede het verbod van willekeur. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat organisaties die niet het vereiste keurmerk hebben maar wel een vergelijkbare ideële doelstelling hebben, niet voor vrijstelling in aanmerking komen.
Verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat eiseres een woningstichting is en derhalve niet gelijk te stellen is met een liefdadigheidsinstelling of kerkelijke instelling. Eiseres heeft in het verleden ook nooit een verzoek gedaan om als zodanig te worden aangemerkt. Verweerder gaat bij de uitleg van het begrip ‘liefdadige of daarmee gelijk te stellen instellingen’ al tien jaar uit van de door het CBF gehanteerde lijst van instellingen. Er zou
volgens verweerder pas strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel indien eiseres wel op de CBF-lijst zou staan, maar geen vrijstelling van leges zou krijgen.
De onderhavige legesheffing behoort tot de gemeentelijke belastingen als bedoeld in
artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet. Ingevolge deze bepaling geschieden de heffing en invordering van die belastingen met toepassing van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Ingevolge artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet gelden de bevoegdheden van de inspecteur waaronder de bevoegdheid belastingaanslagen vast te stellen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.
Ingevolge het Aanwijzingsbesluit heffings- en invorderingsambtenaar van 8 december 2004 van de gemeente Maassluis is het hoofd van de afdeling Financiën als zodanig aangewezen.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is genomen door het hoofd van de afdeling Planning en Control. Nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht dat slechts sprake is van een wijziging in de tenaamstelling van de betreffende afdeling, is de bestreden uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank bevoegd genomen.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de door de gemeente Maassluis gekozen heffingsmaatstaven en de wijze waarop zij gebruik heeft gemaakt van de vrijheid de leges te heffen, in strijd is met algemene rechtsbeginselen of leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
Uit de Legesverordening en de bijbehorende Tarieventabel volgt dat leges worden geheven voor onder meer het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Vast staat dat de bouwaanvraag van eiseres in behandeling is genomen, zodat eiseres hiervoor in beginsel leges is verschuldigd.
Anders dan eiseres heeft betoogd, volgt uit artikel 3, aanhef en onder c, van de Legesverordening dat de aard van de instelling ten behoeve waarvan de vergunning is aangevraagd, bepalend is voor het antwoord op de vraag of vrijstelling dient te worden verleend. De aard van het op te richten bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd, is daarbij niet van belang.
Eiseres, een woningstichting, kan gelet op haar aard en doelstelling geenszins worden aangemerkt als een liefdadige of daarmee gelijk te stellen instelling als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder c, van de Legesverordening. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan die voorwaarde van de Legesverordening niet is voldaan.
Gelet hierop behoeft de wijze waarop verweerder invulling geeft aan het begrip ‘of daarmee gelijk te stellen instellingen’ geen verdere bespreking.
Het betoog van eiseres dat haar eerst bij uitspraak op bezwaar kenbaar is gemaakt dat zij niet over een CBF-keur dan wel een verklaring van geen bezwaar beschikt, kan evenmin leiden tot het beoogde doel, nu immers de heroverweging van het primaire besluit als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht met zich meebrengt dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar dat besluit nader of beter kan motiveren.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu gesteld noch gebleken is dat verweerder in gelijke gevallen als dat van eiseres wel vrijstelling van de legesheffing heeft verleend.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder terecht geen vrijstelling van de legesheffing verleend. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R. Kruisdijk, voorzitter, en mr. A.W. Schep en mr. J. Bergen als leden, en door de voorzitter en mr. M.C. Woudstra als griffier ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
de griffier is verhinderd te tekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 7 augustus 2007.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.