Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: VBC 07/3799-KRD
VBC 07/3800-KRD
VBC 07/3801-KRD
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
1. GoodWood Investments B.V., te Zaandam (hierna ook: GoodWood),
2. Stichting Amazon Teak Foundation, te Zaandam (hierna: ook Amazon),
3. Stichting Administratie- en Trustkantoor Tectona, te Zaandam (hierna ook: Tectona),
4. [A], bestuurder van Amazon (hierna ook: [A]),
5. [B], bestuurder van Amazon (hierna ook: [B]),
6. [C], bestuurder van Tectona (hierna ook: [C]),
7. Floresteca B.V. te Amsterdam (hierna ook: Floresteca),
tezamen verzoekers,
gemachtigden mr. G.P. Roth en mr. M. van Eersel, advocaten te Amsterdam (hierna: Roth en Van Eersel),
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster,
gemachtigde mr. J.J. Knol, advocaat te Amsterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedures
Bij drie besluiten (hierna: bestreden besluiten) van 18 oktober 2007 heeft verweerster ingevolge artikel 1:76, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) ten aanzien van alle organen en vertegenwoordigers van respectievelijk GoodWood, Amazon en Tectona bepaald dat zij hun bevoegdheden met ingang van 19 oktober 2007 slechts mogen uitoefenen na goedkeuring van de daartoe door verweerster aangewezen curator
mr. R.J. Schimmelpenninck (hierna: Schimmelpenninck).
Bij brief van 19 oktober 2007 heeft Van Eersel namens GoodWood, Amazon en Tectona tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten bezwaar gemaakt. Voorts is bij brief van diezelfde datum verzocht een voorlopige voorziening te treffen bestaande uit de schorsing van de bestreden besluiten. Diezelfde dag is de voorzieningenrechter per faxbericht verzocht de bestreden besluiten telefonisch te schorsen totdat naar aanleiding van een zitting uitspraak op de verzoeken zal zijn gedaan.
Die middag heeft de fungerend voorzieningenrechter mr. A.I. van Strien het verzoek om telefonische schorsing, overeenkomstig artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), afgewezen, hetgeen partijen telefonisch is meegedeeld door de griffier. Aan die afwijzing lag de voorlopige beoordeling ten grondslag dat niet op voorhand ernstige twijfel bestond aan de rechtmatigheid en noodzaak van de benoeming van een zogenoemde stille curator, voorzover die betreden besluiten stoelen op artikel 1:76, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wft, terwijl aan de hand van de op dat moment ingediende stukken niet kon worden geoordeeld dat de benoeming van een stille curator tot onomkeerbare gevolgen zou leiden.
In de avond van 19 oktober 2007 heeft Schimmelpenninck het bestuur van GoodWood en Amazon per faxbericht meegedeeld dat zij en hun vertegenwoordigers niet zonder zijn toestemming gerechtigd zijn handelingen te verrichten namens GoodWood en Amazon en dat hij zo snel mogelijk overleg met hen wil hebben.
Bij faxbericht van 21 oktober 2007 heeft Roth de voorzieningenrechter verzocht de beslissing niet telefonisch te schorsen in heroverweging te nemen. In dit verband is aangevoerd dat de situatie bij GoodWood en Tectona niet zodanig is gewijzigd dat nu ineens stille curatele van de ene op de andere dag noodzakelijk wordt, dat GoodWood inmiddels is gestopt met het aangaan van nieuwe overeenkomsten terzake beleggingsobjecten, en is nogmaals benadrukt dat de herfinanciering, die een einde zal moeten maken aan de lquiditeitsproblemen bij GoodWood, direct in gevaar komt indien een stille curator wordt benoemd. Die benoeming zou er namelijk minstgenomen aan in de weg staan dat het bestuur van GoodWood en Tectona op korte termijn de jaarrekeningen zal kunnen vaststellen, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het totstandkomen van een fiancieringsovereenkomst tussen [kredietinstelling] met Floresteca.
De op 21 oktober 2007 fungerend voorzieningenrechter mr. L.A. Nifterick heeft met het oog op de gestelde onomkeerbaarheid beslist de bestreden besluiten per die dag, overeenkomstig artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, te schorsen tot de zitting. De griffier heeft partijen dienovereenkomstig telefonisch bericht.
Bij voornoemd faxbericht van 21 oktober 2007 heeft Roth voorts meegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening tevens wordt gedaan namens [A], [B], [E] en Floresteca en dat namens hen ook pro forma bezwaar wordt ingediend.
Van de zijde van verweerster is per faxbericht van 22 oktober 2007 opgemerkt dat verweerster er bezwaar tegen heeft dat zonder wederhoor is geschorst.
Bij faxbericht van 22 oktober 2007 heeft Roth de voorzieningenrechter verzocht te beslissen dat de zitting op 24 oktober 2007 achter gesloten deuren plaats heeft en voorts er voor zorg te dragen dat geen openbare bekendheid wordt gegeven aan de zitting. Van de zijde van verweerster is telefonisch ingestemd met afdoening achter gesloten deuren.
Het onderzoek ter zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 24 oktober 2007. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is namens verzoekers verschenen mr. P. Bos, kantoorgenoot van de gemachtigden van verzoekers, [D], bestuurder van Floresteca (hierna: [D]), [B], [E] en V. Hecht, medewerker van GoodWood. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn verschenen mr. drs. M.J. Blotwijk, drs. S. Windt en M.E.J. Verest, werkzaam bij verweerster.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de schorsing voortduurt tot aan de uitspraak terzake de verzoeken om voorlopige voorziening.
Gelet op de inhoud van de bestreden besluiten en hetgeen door verzoekers naar voren is gebracht heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien te bepalen dat het onderzoek ter zitting achter gesloten deuren plaats heeft. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op artikel 8:62, tweede lid, onderdeel d, van de Awb.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Artikel 1:76 van de Wft luidt als volgt:
“1. De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een financiële onderneming indien die financiële onderneming niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.
2. Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:
a. nadat door de financiële onderneming niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75, eerste lid, gevolg is gegeven; of
b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van de financiële onderneming ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of
c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van consumenten of, indien het financiële instrumenten of verzekeringen betreft, de belangen van cliënten met uitzondering van professionele beleggers ernstig in gevaar brengt en die financiële onderneming voorafgaand in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
(…)
5. Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan de financiële onderneming is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.
6. Na de benoeming van een curator:
a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van de financiële onderneming de curator alle medewerking;
b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van de financiële onderneming toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;
c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;
d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van de financiële onderneming dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover de financiële onderneming, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;
e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.
(…)”.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de verzoeken het volgende voorop.
Verweerster heeft niet, althans niet uitdrukkelijk, gebruik gemaakt van haar in artikel 1:76, zesde lid, onderdeel b, van de Wft besloten liggende bevoegdheid organen en vertegenwoordigers van GoodWood, Amazon en Tectona toe te staan bezwaar te maken tegen de bestreden besluiten en een verzoek in te dienen tot het treffen van een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de bestreden besluiten zonder goedkeuring van de door haar benoemde curator. Evenmin blijkt dat Schimmelpenninck in zijn hoedanigheid van curator toestemming heeft verleend voor het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de bestreden besluiten.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet - voorzover uit artikel 1:76, eerste en zesde lid, onderdelen a en b, van de Wft volgt dat organen en vertegenwoordigers van GoodWood, Amazon en Tectona toestemming van verweerster danwel van de curator nodig hebben voor het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de bestreden besluiten - het er niettemin voor worden gehouden dat verweerster dan wel de curator die toestemming heeft verleend, omdat het niet verlenen van die toestemming naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd komt met de in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) besloten liggende recht op toegang tot de rechter. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraken van de rechtbank van 25 juli 2007 (LJN: BB2020; RF 2007/67 en LJN: BB2027), waarbij heeft te gelden dat - anders dan in die zaken - de bestreden besluiten zelf zien op de benoeming van een curator.
Verder stelt de voorzieningenrechter voorop dat, gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) van 29 april 2004 (AB 2004/308; LJN: AO8939), volgt dat GoodWood, Amazon, Tectona en hun successievelijke bestuurders slechts belanghebbende zijn bij de bestreden besluiten voorzover die aan ieder van die vennootschappen en hun organen zijn gericht.
Voorts volgt uit die uitspraak van het College dat Floresteca geen rechtstreeks belang heeft, doch een afgeleid belang, zodat zij in haar bezwaar niet zal kunnen worden ontvangen. Voorzover het verzoek is gedaan mede namens Floresteca moet het derhalve reeds hierom worden afgewezen.
Het verzoek van de overige verzoekers geeft wel aanleiding tot een inhoudelijke beoordeling voorzover zij aldus rechtstreeks in hun belang worden geraakt door de bestreden besluiten.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Gelet op artikel 1:76, eerste lid, van de Wft komt de bevoegdheid tot het benoemen van een stille curator in zicht indien een financiële onderneming niet voldoet aan hetgeen ingevolge de Wft is bepaald. Wel dient dan aan één van de in het tweede lid van dat artikel genoemde bijkomende voorwaarden te zijn voldaan.
De grondslag van bestreden besluiten kan niet zijn gelegen in de in dat tweede lid genoemde a-grond. De aan GoodWood en Tectona gegeven aanwijzingsbesluiten van 20 september 2007 zijn immers door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 23 oktober 2007 (VBC 07/3549-KRD en VBC 07/3561-KRD) geschorst, terwijl ten aanzien van Amazon geen aanwijzing voorligt. De grondslag moet aldus worden gevonden in de b- of de c-grond. Uit de bestreden besluiten en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerster meent dat zowel aan de b- als de c- grond is voldaan. De aan Amazon gerichte curatelebeslissing is eveneens op die laatstgenoemde gronden gebaseerd.
Alvorens verweerster een zogenoemde stille curator kon benoemen bij organen en vertegenwoordigers van GoodWood, Amazon en Tectona golden aldus de volgende vereisten ten aanzien van zowel GoodWood, Amazon als Tectona:
- zij vormen elk of tezamen een financiële onderneming (danwel zijn zij zelf orgaan of vertegenwoordiger van een financiële onderneming);
- zij voldoen niet aan de bij of krachtens de Wft gestelde regels;
- de overtredingen die zij begaan brengen een adequate functionering van de financiële onderneming(en) ernstig in gevaar of brengt de belangen van consumenten ernstig in gevaar;
- zij zijn voorafgaand in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.
Met betrekking tot Goodwood en Tectona heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 23 oktober 2007 reeds overwogen dat zij financiële ondernemingen zijn daar zij - door GoodWood met consumenten afgesloten - overeenkomsten terzake beleggingsobjecten beheren en uitvoeren. Nu Amazon de bestuurder is van GoodWood, is zij orgaan van een financiële onderneming. Daarnaast heeft verweerster geoordeeld dat Amazon zelf een financiële onderneming is. Aan de brief van verweerster van 17 oktober 2007 houdende kennisgeving van het voornemen tot afwijzing van de vergunningaanvraag uit hoofde van artikel 2:58, eerste lid, onderdeel a en e, van de Wft ontleent de voorzieningenrechter dat Amazon zelf tot 1999 - volgens Amazon sinds 1997 niet meer - overeenkomsten inzake beleggingsobjecten heeft afgesloten. Voorzover Amazon thans nog beheerstaken uitvoert kwalificeert zij derhalve als een financiële dienstverlener.
In deze procedure kan er dan derhalve van uit worden gegaan dat GoodWood, Amazon en Tectona ieder normadressant zijn als bedoeld in artikel 1:76, eerste lid, van de Wft.
Volgens verweerster voldoen Goodwood, Amazon en Tectona niet aan de bij of krachtens de Wft gestelde regels omdat (a) de bedrijfsvoering niet zodanig is ingericht dat deze een beheerste en integere uitoefening van hun bedrijf waarborgt en (b) de beleidsbepalers niet deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf als financiële onderneming.
Ten aanzien GoodWood is met betrekking tot de conclusie onder (a) het volgende overwogen. Haar liquiditeitspositie is ontoereikend om haar bedrijfsvoering te bekostigen, terwijl zij zich jegens de participanten (inzake de beleggingsobjecten) ertoe heeft verbonden toe te zien op het beheer van de plantages en op het informeren van de participanten. Daarnaast is zij niet zelfstandig in staat om door participanten aangeboden participaties terug te nemen. Zij is voor haar liquiditeitspositie geheel afhankelijk van Floresteca, terwijl er geen waarborgen zijn dat de laatste op langere termijn die liquiditeiten zal verstrekken en er evenmin zicht is op het op andere wijze voorzien in de behoefte aan liquiditeiten. Daar komt volgens verweerster bij dat de bedrijfsrisico’s toenemen, omdat GoodWood als gevolg van de verkoop van haar zogenoemde garantieplanproducten op grote schaal in strijd met artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 opvorderbaar geld heeft aangetrokken, welke illegale situatie zij zal moeten beëindigen. GoodWood heeft met een groot aantal consumenten die de door hen bij GoodWood uitgezette gelden opvorderen gespreide betalingsregelingen moeten treffen omdat haar liquiditeitspositie ontoereikend is. Er dreigt aldus een faillissement. Weliswaar wordt in reclame-uitingen gesuggereerd dat de participanten een rechtstreekse aanspraak hebben op Tectona, maar de relatie tussen Goodwood en Tectona enerzijds en tussen Tectona en de participanten anderzijds is ambigu.
Ten aanzien GoodWood is met betrekking tot de conclusie onder (b) het volgende overwogen. Haar bestuur lijkt in belangrijke mate te steunen op haar adviseur [D], oud-bestuurder van GoodWood en nu bestuurder van Floresteca. In alle overleggen met verweerster was het [D] die namens GoodWood aanwezig was en niet [B] of [A]. Floresteca houdt 99,99% van de aandelen Agroflorestal Ltda. (hierna: FAL). FAL beheert de plantages in Brazilië terwijl GoodWood de taak heeft te controleren of dit op juiste wijze gebeurt. Er bestaan aldus tussen GoodWood en Floresteca belangentegenstellingen. Voorts hebben GoodWood en Floresteca een overeenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat GoodWood de mogelijkheid heeft tot het kopen van participaties van Floresteca tegen een afgesproken prijs. [D] was verder leidinggevende van GoodWood toen het de garantieplanproducten aanbood. Gelet op een en ander is verweerster van oordeel dat [B] en [A] onvoldoende deskundig zijn als bestuurder.
Ten aanzien van Amazon steunt de conclusie onder (a) op de overweging dat Amazon het beheer van haar overeenkomsten heeft uitbesteed aan GoodWood terwijl hiervoor is overwogen dat de bedrijfsvoering van GoodWood niet voldoet. Met betrekking tot de conclusie onder (b) geldt hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van [B] en [A].
Ten aanzien Tectona is met betrekking tot de conclusie onder (a) overwogen dat zij tot op heden heeft nagelaten in te grijpen in de financiële situatie van GoodWood. Met betrekking tot de conclusie onder (b) bevat het aan Tectona gerichte besluit geen nadere overwegingen. Ter zitting is van de zijde van verweerster aangevoerd dat de bestuurder van Tectona, [E], niet deskundig wordt geacht omdat hij heeft verzuimd in te grijpen in GoodWood.
Ter zitting is van de zijde van verweerster hierop voortbordurend aangevoerd dat de aanstelling van een curator nodig is om de navolgende redenen:
- onduidelijkheid voor de participanten ten aanzien van de vorderingsrechten;
- onbeheerste bedrijfsvoering;
- ernstige financiële problemen bij verzoekers die in de weg staan aan het volledig nakomen van hun verplichtingen;
- de ondeskundigheid van bestuurders die in hoge mate steunen op [D].
Van de zijde van verzoekers 1 t/m 6 is tegen de bestreden besluiten onder meer het volgende aangevoerd:
- aan geen van de in artikel 1:76, tweede lid, van de Wft genoemde voorwaarden voor het benoemen van een stille curator is voldaan;
- in feite is gelet op het tijdstip tussen het voornemen en de bestreden besluiten geen sprake geweest van het gelegenheid bieden tot het geven van een schriftelijke zienswijze, terwijl het voorts met het oog op de aan de orde zijnde belangen in de rede zou hebben gelegen dat verweerster een hoorzitting zou hebben gehouden;
- niet valt in te zien waarom thans op tel en sprong de benoeming van een stille curator nodig is, temeer niet nu de financiële situatie van GoodWood thans minder nijpend is dan begin 2007 en GoodWood inmiddels is gestopt met het aangaan van nieuwe overeenkomsten terzake beleggingsobjecten;
- de herfinanciering, die een einde zal moeten maken aan de liquiditeitsproblemen bij GoodWood, komt direct in gevaar indien een stille curator wordt benoemd. Die benoeming zou er namelijk minstgenomen aan in de weg staan dat het bestuur van GoodWood en Tectona op korte termijn de jaarrekeningen zal kunnen vaststellen, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het totstandkomen van een fiancieringsovereenkomst tussen [kredietinstelling] met Floresteca.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij, gelet op bovenstaande overwegingen van verweerster en op het feit dat de jaarrekeningen over de afgelopen jaren blijkbaar nog niet zijn vastgesteld (over 2004 en 2005 zou dat onbehoorlijk bestuur opleveren als bedoeld in artikel 2:248, tweede lid, van het BW in verbinding met artikel 2:394, derde lid, van het BW), het aannemelijk acht dat het nodige valt aan te merken op de bedrijfsvoering van GoodWood, Amazon en Tectona. Voorts valt zeker niet uit te sluiten dat getwijfeld kan worden aan de deskundigheid van [B] en [A]. De voorzieningenrechter plaatst wel de kanttekening dat het enkele niet ingrijpen in GoodWood door [E] niet op voorhand als voldoende redengevend kan zijn om hem niet langer deskundig te achten als bestuurder van Tectona.
Daarmee is echter niet noodzakelijkerwijs reeds gegeven dat het functionering van de financiële onderneming(en) zodanig in gevaar wordt gebracht of dat de belangen van consumenten zodanig in gevaar worden gebracht dat een ingrijpen door benoeming van een stille curator nodig is. Uiteraard heeft verweerster terzake het al dan niet gebruik maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 1:76, eerste lid, van de Wft beleidsvrijheid, maar verweerster zal zich rekenschap moeten geven van de vraag of het daar beoogde middel doelmatig is. Gelet hierop en op de tekst van artikel 1:76, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wft had het in de rede gelegen dat verweerster de betrokkenen vennootschappen meer dan een dagdeel de tijd zou hebben vergund om - net als De Nederlandsche Bank N.V. - hun zienswijze kenbaar te maken. Van een noodzaak tot onmiddellijk ingrijpen is niet gebleken, zoals hieronder ook zal worden overwogen.
De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de aanspraken van de participanten in navolging van zijn uitspraak van 23 oktober 2007 dat weliswaar geen sprake is van een rechtstreekse overeenkomst tussen Tectona en de participant danwel een vaststellingsovereenkomst, maar dat de participanten niettemin een rechtstreekse aanspraak ter waarde van 95% van de opbrengst van de houtkap op Tectona als medeaanbieder hebben gelet op de beleggingsvoorwaarden in de prospectussen en het feit dat onweersproken is dat Tectona het betreffende recht op de opbrengst van de teakbomen, overeenkomstig artikel 2 van de beleggingsvoorwaarden van het plantagebedrijf heeft verkregen middels een onderhandse overeenkomst naar Braziliaans recht. Hetgeen verweerster heeft gesteld omtrent het ambigue karakter van de aanspraken van de participanten levert derhalve op zichzelf onvoldoende reden voor het aanstellen van een curator op.
Niet ten onrechte hebben verzoekers 1 t/m 6 ter zitting aangevoerd dat de financiële situatie van GoodWood niet slechter is dan een jaar geleden. Eind 2006 had zij € 49.000,- aan eigen middelen, in week 41 van 2007 beschikte zij over € 41.000,- aan eigen middelen, terwijl verweerster al die tijd van de situatie op de hoogte was. Daar komt bij dat juist op instigatie van verweerster op 8 februari 2007 een raamovereenkomst tussen Floresteca en GoodWood tot stand is gekomen, die nadien is verlengd tot en met 8 november 2007. Die raamovereenkomst voorziet er in dat Floresteca bij voldoende liquiditeiten opbrengstrechten koopt en verwerft van GoodWood die GoodWood wekelijks aanbiedt aan Floresteca. Onweersproken is dat GoodWood de financiële middelen die zij daarmee verwerft aanwendt om haar bedrijfsactiviteiten te financieren en participaties af te kopen.
Voorts is verweerster bekend dat Floresteca doende is een financieringsovereenkomst tot stand te brengen met [kredietinstelling], waarbij gestreefd wordt om die tot stand te brengen op 15 november 2007. Een groot deel van de dan bij Floresteca vrij te komen middelen zullen worden aangewend om participaties van GoodWood af te kopen. Of deze financieringsovereenkomst daadwerkelijk tot stand zal komen is niet zeker, maar de voorzieningenrechter acht het met verzoekers aannemelijk dat ingeval van de benoeming van een curator bij GoodWood vrijwel zeker is dat deze financiering niet tot stand zal komen omdat [kredietinstelling] en het syndicaat waarvan zij deel uitmaakt in dat geval zullen afzien van het aangaan van een overeenkomst met Floresteca. Gelet op het feit dat een groot deel van de beleggers, juist door optreden van de toezichthouder(s) hun aanspraken vervroegd willen verzilveren, zal het staken van de financiering van GoodWood conform de raamovereenkomst waarschijnlijk tot haar faillissement leiden.
De voorzieningenrechter is onvoldoende gebleken dat verweerster zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijk negatieve gevolgen die het benoemen van een stille curator met zich brengt. Gelet hierop en de daarmee samenhangende gebrekkige wijze waarop verweerster uitvoering heeft gegeven aan de verplichting tot het bieden van gelegenheid tot het geven van een zienswijze, hetgeen juist als een imperatieve voorwaarde geldt voor het kunnen nemen voor de bestreden besluiten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ook aansluitend op de datum van de uitspraak een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de schorsing van de bestreden besluiten te doen voortduren tot en met zes weken nadat op de bezwaren is beslist.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door GoodWood, Amazon en Tectona betaalde griffierecht van driemaal € 285,- door verweerster wordt vergoed.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten die verzoeksters 1 t/m 6 in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten wegens de samenhang van de drie zaken op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, voorzover dat is gedaan door verzoekster 7,
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening, voorzover die zijn gedaan door verzoekers 1 t/m 6 toe, in die zin dat de bestreden besluiten worden geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren van verzoekers,
bepaalt dat verweerster aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 855,- vergoedt,
veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst haar aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. R. Kruisdijk, voorzieningenrechter, en door deze en mr. drs. R. Stijnen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2007.