ECLI:NL:RBROT:2007:BB7203
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van der Kolk
- A. van den Hurk
- G. Geurts-De Veld
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in jihad wervingszaak wegens onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van werving voor jihad. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding op verschillende punten nietig was, met name omdat de tenlastelegging onvoldoende concreet was. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich niet adequaat kon verdedigen tegen de beschuldigingen, gezien de onduidelijkheid over de betrokken personen en de feitelijke inhoud van de tenlastelegging. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet had voldaan aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de verdediging niet in staat was om effectief verweer te voeren.
Ten aanzien van de beschuldigingen onder feit 2, werd aangevoerd dat de tenlastelegging niet voldoende feitelijk was omschreven en dat het terroristisch oogmerk niet duidelijk was. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot vervolging had kunnen besluiten, maar dat er geen bewijs was dat de verdachte opzet had op de ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist wat zijn medeverdachten van plan waren, waardoor het opzet ontbrak.
De rechtbank heeft uiteindelijk de dagvaarding voor het onder feit 1 ten laste gelegde nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.