Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WIA 06/4420 LOYS
Uitspraak in het geding tussen
c, wonende te b, eiser,
gemachtigde mr. J.T.F. van Berkel, medewerker van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Op 31 januari 2006 heeft eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 12 mei 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 8 juni 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 10 november 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 5 december 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2007. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Veldman.
2 Overwegingen
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4, eerste lid, van de WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 5 van de WIA is degene die als recht-streeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatman-inkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de WIA, wordt onder arbeid in artikel 4, eerste lid, en artikel 5 verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten worden regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA.
Eiser is ten gevolge van een herseninfarct op 13 mei 2004 uitgevallen voor zijn werk als brandwacht. In aansluiting op de toepasselijke wachttijd heeft verweerder de arbeids-ongeschiktheid van eiser vastgesteld, hetgeen heeft geresulteerd in het primaire besluit.
Hiertoe heeft de verzekeringsarts, K. Golab, op 27 maart 2006 een Functionele Mogelijk-heden Lijst (hierna: FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige, J.L. van Heteren, heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 25,6% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
In het kader van de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts, V.K. Ramautar, geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De bezwaararbeidsdeskundige, J.A.M. Snijders, heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is duurzaam loonvormende arbeid te verrichten. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen, met name de klachten aan zijn heupen en meniscus. Ten aanzien van die klachten dient een beperking voor lopen en staan te worden aangenomen. Voor de overige bezwaren verwijst eiser naar de aanvullende gronden in het bezwaarschrift. Ten aanzien van het maatmaninkomen stelt eiser dat verweerder ten onrechte de offshore-toeslag heeft gehalveerd. De arbeidsdes-kundige stelt dat de ervaring leert dat brandwachten ongeveer zes maanden per jaar offshore werken. Hierover is in het dossier niets terug te vinden wat die aanname ondersteunt, zodat het onderzoek naar het maatmaninkomen onzorgvuldig is. Er is een overschrijding van het item buigen in de functie wikkelaar, sbc-code 267050. In genoemde functie is sprake van een overschrijding van frequentie en hoek, zodat de motivering van de arbeidsdeskundige niet juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op minder dan 35 %. Daarbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder de beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65 % te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de anamnese, het eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband overweegt de rechtbank dat eiser geen medische stukken, bijvoor-beeld van de behandelend artsen, heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn gezondheids-toestand en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen anders dan wel ernstiger zijn dan waarvan verweerder is uitgegaan. Met eisers klachten van duizelig-heid is rekening gehouden bij de vaststelling van zijn beperkingen. Ten aanzien van de gestelde knie- en heupklachten heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat die klachten tot medische beperkingen dienen te leiden. Uit de door hem in bezwaar overgelegde stukken valt dit niet af te leiden. Aan de enkele stelling van eiser dat hij dienaangaande beperkt is voor staan en lopen, kan de rechtbank niet dat gewicht toekennen dat eiser daaraan toegekend wenst te zien. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet voldoet aan de criteria zoals neergelegd in verweerders standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.
De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de moge-lijk-heden van eiser overschrijdt. Anders dan eiser acht de rechtbank de motivering van de (bezwaar)arbeidsdeskundige met betrekking tot het item buigen wel juist. Hiertoe wordt overwogen dat blijkens de FML eiser geacht wordt tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 50 maal ongeveer 60 graden te kunnen buigen. In de functie wikkelaar dient maximaal 55 maal per uur gebogen te worden, waarbij tijdens vier werkuren 5 maal 60 graden en tijdens acht werkuren 50 maal ongeveer 30 graden. Door de verzekeringsarts is bij het opstellen van de FML niet gesteld dat eiser maximaal maar ongeveer 50 maal per uur mag buigen, terwijl in genoemde functie de frequentie van buigen slechts gering hoger is. Deze ‘overschrijding’ komt slechts in vier van de acht werkuren voor en de buigingshoek is in het merendeel deel van de gevallen minder groot dan de voor eiser geldende maximaal mogelijke buigingshoek.
Ten aanzien van de vaststelling van het maatmaninkomen overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder het maatmaninkomen had moeten indexeren naar de in geding zijnde datum. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Ingevolge het Schattingsbesluit vindt indexering van het maatmaninkomen plaats bij een hernieuwde vaststelling, een heropening, een herleving of een herziening van de uitkering. In de onderhavige zaak is evenwel sprake van een beoordeling per einde wachttijd. De grief dat verweerder de gehele offshore-toeslag bij de berekening van het maatmaninkomen had dienen te betrekken, kan evenmin slagen. Niet is in geschil dat die toeslag alleen wordt betaald indien de werkzaamheden offshore plaatsvinden. Verweerder heeft bij de voormalige werkgever van eiser geïnformeerd naar onder meer de mate waarin er offshore gewerkt wordt. Hieruit is naar voren gekomen dat er slechts gedurende ongeveer een half jaar, zijnde het zomerseizoen, offshore gewerkt wordt. Op grond hiervan heeft verweerder gesteld dat eiser maximaal over een half jaar de toeslag zou hebben gekregen. Eiser heeft ter zitting weliswaar naar voren gebracht dat hij gedurende het winterseizoen naar het buitenland, zoals bijvoorbeeld Mexico, kan worden uitgezonden zodat hij gedurende het hele jaar recht zou hebben op de offshore-toeslag, maar hij heeft deze stellingname verder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Wel heeft eiser terecht naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte zijn maatmanuren heeft gemaximeerd tot 38 uur per week. Verweerder heeft evenwel ter zitting aan de hand van de berekening van de resterende verdiencapaciteit, uitgaande van 40 maatmanuren, gesteld dat die onjuistheid niet leidt tot de conclusie dat eiser wel recht heeft op een uitkering krachtens de WIA. De rechtbank volgt verweerder in deze conclusie. Gelet hierop komt het bestreden besluit weliswaar in aanmerking voor vernietiging, maar nu het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% blijft en verweerder derhalve terecht aan eiser een WIA-uitkering heeft geweigerd, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven,
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.W.H.G. Loyson.
De beslissing is in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2007.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.